Over Winckelmann's vorming tot oudheidkundige  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"... Hancarville en den baron van Rudenfels, den Vesuvius te bestijgen , en den gloeijenden krater zoo mogelijk van binnen te zien. « Woensdagavond, schrijft hij, gingen wij zamen naar Portici, vergezeld van drie bedienden met ..."

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Over Winckelmann's vorming tot oudheidkundige (1847) by Leonhardt Johannes Friedrich Janssen.

Full text

OVER WINCKELMANN'S VORMING TOT OUDHEIDKUNDIGE. EENE VOORLEZING VAN L. J. F. JANSSEN, LIT. DR. CONSERVATOR BIJ HET MUSEUM VAN OUDHEDEN TE LEIJDEN. (Niet afzonderlijk in den handel. ) Te Utrecht, bij KEMINK & ZOON. 1847. to Koninklijke Bibliotheck te'sMage. OVER WINCKELMANN'S VORMING TOT OUDHEIDKUNDIGE ¹). DOOR DR. L. J. F. JANSSEN Er Er worden door den dood soms verdienstelijke mannen weggerukt, wier nagedachtenis ten hoogste zóó lang bewaard blijft, als de tijdgenooten leven , met welke zij werkzaam waren. zijn er, wier namen naauwelijks meer genoemd worden , als de doodsklok heeft opgehouden te luiden en de rouwklagers van de straten zijn. Maar zoo is het niet met allen. Soms ontvallen er weldoeners aan ons geslacht , die door weldadige gestichten , door rijkbegiftigde inrigtingen , eeuwen in dankbaar aandenken voortleven , wier namen bij opzettelijke jaarfeesten openlijk genoemd worden , op wier graven steeds frissche kransen bloeijen ; die zich op aarde reeds eene onsterfelijkheid schijnen verworven te hebben. Het zijn zij , die door rijke geestgewrochten in eenige wetenschap de baan gelegd of nieuw licht ontstoken hebben; het zijn zij , die door de scheppingen van hun genie , niet ') Dit opstel werd als eene voorlezing gebruikt en op verzoek der geachte Redaktie van het A. L. Maandschrift aan haar door den schrijver afgestaan. 1 OVER WINCKELMANN'S VORMING slechts de bewondering van tijdgenooten waren , maar ook eene duurzame bron van genot en zielsverheffing voor den nakomeling. Deze sterven niet. Mogen bij tusschenpozen hunne namen vergeten schijnen , de dankbaarheid verheft op haren tijd luide hare stem. Dan komt men van heinde en ver om zijne giften op het altaar des aandenkens neder te leggen , ieder naar zijne mate en naar die van de ontvangen weldaden ; en zijn die giften ook soms van geringe waarde , zij zullen de aandacht van dezen of genen vreemdeling boeijen of tot zich trekken kunnen , en mogelijk eenen heiligen naijver doen ontvlammen tot navolging van de voetstappen dier edele ontslapenen. Geroepen tot de eervolle taak om u wederom als spreker voor te gaan , zweefde mij de beeldtenis van den man voor oogen , die de grootsche en hechte grondslagen legde van eene wetenschap , die eerst in staat is den beoefenaar der klassieke oudheid de hoogste en volkomen wijding te schenken ; van den man, uit wiens rijkbegaafden geest sedert eene eeuw en nog steeds met erkentelijkheid voor wetenschap en kunst wordt geput ; van den man , die door zijne werken een zigtbaar deel heeft aan de hedendaagsche veredeling van kunstzin en smaak, ik bedoel Johannes Joachim Winckelmann. - Wanneer ik u verzeker aan dezen groote verpligting te hebben, en dat zijn geest mij bij afgezonderde studien (waarvan ik ook u soms eenige vruchten voordragen mogt) dikwijls heeft bezield , dan zal het u niet bevreemden , dat het lang voor mij behoefte was openlijk over hem en zijne verdiensten een woord te spreken. Dit thans te kunnen , voor eene vergadering van mannen die zulke verdiensten weten te waarderen , wordt door mij op den meesten prijs gesteld. Alleen de bewustheid is onaangenaam , dat mijne krachten voor den omvang van zulk eene taak niet toereikende zijn , en dat eene ure sprekens onvoldoende is om de vorming , de begaafdheden en verdiensten van eenen man aanschouwelijk te maken , die zich in de verschillendste rigtingen der oudheid te huis bevond en verlustigde , en wiens heerlijk ontwikkelde geest zich in een zoo groot getal werken heeft afgespiegeld. Mij zal daarom de overtuiging bemoedigen moeten, van gepoogd te hebben , aan de hand van zijne eigene werken en met zijne TOT OUDHEIDKUNDIGE. 3 loopbaan voor oogen , u eenig denkbeeld van zijne grootheid te geven , en den sluijer eenigermate op te ligten , die zijn invloedrijk leven voor u nog bedekken mogt. Maar het is onmogelijk duidelijk te maken , wat Winckelmann vóór en door de beoefening der oudheidkunde , vooral der oude kunst, geweest is , zoo wij niet vooraf weten , hoe hij zulks geworden is ; zoo wij onbekend zijn met personen en omstandigheden , die hem vormden ; zoo wij zijn veelbewogen leven in licht en schaduw niet kennen , en in zijn karakter en werkzaamheid niet eenen blik geworpen hebben. Dit laatste heb ik mij daarom in de eerste plaats tot taak gekozen , om , zoo het mij wederom mogt te beurt vallen voor u op te treden , eene opzettelijke beschouwing aan zijne verdiensten aangaande de archaeologie te wijden. Mij scheen het ondoenlijk beiden in één voorstel te vereenigen , zonder hoogst onvolledig of door kortheid duister te worden. En gij zult dit , vertrouw ik , eenigermate beseffen bij de overweging , dat eene waardering van Winckelmann's verdiensten omtrent de archaeologie eischt , niet slechts dat met juistheid aangewezen wordt , wat deze wetenschap thans is en welke plaats zij in den rij der overige bekleed ; maar ook wat zij was vóór Winckelmann , wat zij werd door hem , en wat zij door anderen sedert is geworden. Intusschen zal , naar ik vertrouw , de blik op zijn leven, vorming en werkzaamheid, ons niet slechts voorbereiden kunnen tot de waardering zijner verdiensten , maar zal deze ook zelve reeds van meer dan eene zijde in het licht doen vallen. Winckelmann's leven vervalt in twee groote tijdperken , wanneer wij het oog vestigen op zijne vorming voor zijne bestemming op het gebied van wetenschap en kunst ; het eerste is het tijdperk vóór zijn vertrek naar en het tweede dat na zijn vertrek in Italië. Tot die afdeeling geeft hij zelf eene belangrijke aanleiding in het antwoord aan eenen vriend zijner jengd , die hem, toen hij reeds jaren in Rome had geleefd , met een brief verrast en om zijne levensgeschiedenis verzocht hal. « Mijne levensgeschiedenis , schrijft hij , — deze is kort ——. Marcus Plautius de Consul , die over de Illijriërs triumpheerde , liet op zijne tombe , die nog in de omstreken van Tivoli gezien wordt , 1* 4 OVER WINCKELMANN'S VORMING onder het berigt zijner daden , de woorden plaatsen : VIXIT ANNOS IX. Ik kan zeggen : ik heb acht jaren geleefd ; want zóó lang ben ik in Italië. Hier heb ik mijne jeugd , die deels in wildernis , deels in armoê en kommer verloren was , teruggeroepen , en ik sterf ten minste tevredener , want ik heb al wat ik wenschte verkregen , ja meer dan ik denken , hopen en verdienen kon» ¹ ) . Johannes Joachim Winckelmann werd in het jaar 1717 van Lutherschgezinde ouders te Stendal geboren ; (Stendal is een stadje in Brandenburg van vijftehalf duizend inwoners). Gering was zijne afkomst : hij had dit met meer groote mannen gemeen zijn vader was een arme schoenmaker. Zoo was ziju tijdgenoot en vriend , de groote Göttingsche Heyne , zoon van eenen armen wever. Het laat zich welligt eenigzins ophelderen , dat zonen van geringe ouders , naauwelijks in staat om voor meer dan het phijsieke welzijn hunner kinderen te zorgen dikwijls uitstekende mannen worden. De gezonde ligchamen worden in de jeugd niet bedorven door te prikkelende weelde, en met hun krachtigen bouw ontwikkelt zich de geest vrijer en wordt niet vroeg verzwakt door overlading met velerlei kundigheden , noch bedorven door eenzijdige rigting en vooroordeelen. De ouders van Winckelmann waren te behoeftig en te onbeschaafd om zijn voortreffelijken aanleg te kunnen bederven. Zijn vader wilde hem bij zijn eigen ambacht houden , maar hij toonde daarvan vroeg reeds een bepaalden afkeer , en wenschte te studeren. De redenen hiervan zijn (gelijk veel wat zijne vroegste jeugd betreft) nergens opgeteekend , doch welligt niet ver te zoeken. Het kommervolle ambacht des vaders kon den zoon niet de minste bekoorlijke uitzigten opleveren , en het verkeer met speelmakkers van zijn' stand zal het eerst den lust tot studie bij hem hebben opgewekt. Want op de Latijnsche school te Stendal bevonden zich ook knapen van arme ouders , die den naam van current-discipelen droegen , omdat zij door loopen en zingen langs de huizen , aalmoezen inzamelden , om daarmede het onderwijs te bekostigen ; (zulk een current-zanger was ook eens de groote Luther). Dit vrolijke , ') Aan een onbekende , brief d. d. Dec. 1762. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 5 ―― en toch bezige leven zijner makkers moest voor den jongen Winckelmann meer aanlokkelijks hebben dan het sombere , eenzame en zittende ambacht zijns vaders , en de pogingen der ouders om hem onder die current-discipelen opgenomen te krijgen, gelukten zonder eenige voorspraak. Welke voorspraak zou ook een behoeftige schoenmaker hebben kunnen ? De bij. zonderheid , dat Winckelmann als current-discipel op de school kwam , moge ongewigtig schijnen ; zij is echter belangrijk tot opheldering van een vreemden stap , dien hij in zijne jongelingsjaren deed , en die , zonder deze omstandigheid te kennen, op zijn karakter een min gunstig licht konde werpen. Die stap is deze. Toen Winckelmann , 18 jaren ond, zich op het Gymnasium te Berlijn bevond ( 1735) , zou te Hamburg de bibliotheek van den beroemden Fabricius verkocht worden. Winckelmann's vurig verlangen , om van die verzameling eenige klassieke schrijvers te bezitten , dreef hem tot het besluit , om van Berlijn uit eene voetreis naar Hamburg te ondernemen , en het geld tot aankoop van de gewenschte werken onder weg, aan de huizen van predikanten en andere aanzienlijken , in te zamelen. Eene soort van bedelarij , die wèl door zijne groote zucht voor de wetenschap in de opgewonden jongelingsjaren verontschuldigd , maar niet genoegzaam verklaard zou kunnen worden , wanneer men niet wist , dat hij zijn' kinderleeftijd als current-discipel had doorgebragt , waarbij het gewoonte , ja pligt was , de bevrediging van de zucht naar kennis door aalmoezen te koopen. Op de Stendalsche school muntte de jonge Winckelmann spoedig uit boven allen. Hierdoor werd hem het opzigt over de schoolbibliotheek door den Rector toevertrouwd. In die bibliotheck bevonden zich eenige goede uitgaven van Classici , waarvan Winckelmann gretig gebruik maakte. Ook was er een gedeelte van het werk : Neueröffneter adeliger Ritterplatz, waarin hij veel las , en dat , volgens de uitspraak van een' schoolmakker en vriend zijner jeugd , het eerst zijne aandacht vestigde op de studie der werken van schilder- en beeldhouwkunst ¹ ). Zijne leergierigheid was groot. Belast met ') Dr. Uhden , in Winckelmann's Werke edit. Meijer , Th. XI, 485. 6 OVER WINCKELMANN'S VORMING - zeker toezigt over zijne medescholieren , vergezelde hij deze des winters naar de ijsbaan ; dan nam hij cahiers met opgeschreven Grieksche en Latijnsche woorden mede , ten einde die vaster in zijn geheugen te prenten. Tot zijne meer grondige vorming op die school droeg ook de omstandigheid bij , dat de Rector (Tappert) zijn gezigt verloor , en dat Winckelmann uitgekozen werd om hemin het onderwijs , en andere omstandigheden behulpzaam te zijn. Hij deelde nu in den meer vertrouwelijken omgang van den Rector , wien hij steeds ter zijde was ; hij verlustigde zich naar welgevallen in diens bibliotheek ; was zijn voorlezer en gids. Misschien heeft de helderheid , die men in Winckelmann's werken bewondert, mede een grond hierin, dat hij zich vroeg oefenen moest om aan eenen blinden de voor diens oogen gesloten buitenwereld met woorden duidelijk te maken. Hoe gebrekkig intusschen het onderwijs te Stendal moet geweest zijn , en hoe weinig hij daar aan leermeesters verschuldigd was , kan men opmaken uit zijne bekentenis : « dat hij bijna in alles zijn eigen leermeester geweest is » 1 ). Op zijn 18e jaar kwam hij op het Gymnasium te Berlijn. Dat hij hier zijne classieke letteroefeningen ijverig heeft voortgezet is niet twijfelachtig ; zijne reis naar de auctie der bibliotheek van Fabricius getuigt cr voor. Maar nergens vindt men aangeteekend , dat hij te Berlijn aan eenen leermeester bijzondere verpligting gehad heeft. Van Berlijn bezocht hij de Hoogeschool te Halle , ondersteund door een stipendium en door bijdragen van landgenooten. Hij zou in de godgeleerdheid studeren ; doch hiertoe schijnt hij alléén door de subsidiën , niet door bewuste roeping, bestemd te zijn geworden. Hij toonde althans in de Hallische godgeleerdheid van 1740 niet den minsten zin , en bepaalde zich ор die Hoogeschool meer tot de oude talen en schoone wetenschappen en bezocht in het algemeen meer de bibliotheken dan de gehoorzalen. Van hier dat zijn Akademisch getuigschrift, hem van wege de godgeleerde Faculteit op den 22 Februarij 1740 verstrekt , ook niet zeer lofwaardig uitviel ; daarin heet het : <« biennium in colendo apud nos studio sanctae theologiae com- ') Göthe's Werke , edit. 12° Stuttg . 1850 , Th. 37 S. 85. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 7 «plevit admodum. Quamquam autem ratione status animi , <« saltem quod satis sit , nobis non innotuerit , tamen cum prae- <« lectiones nostras eum frequentasse constet , speramus ipsum <« ex illis fructum nonnullum hinc secum esse reportaturum ¹ ) » . Het belangrijkste wat ik aangaande zijn verblijf te Halle voor zijne vorming vind opgeteekend is , dat de regtsgeleerde Ludwig, wiens bibliotheek toen eene Europesche vermaardheid had en , zoo als het geleerden wel eens gebeurt , in de war geraakt was , Winckelmann bezigde om die te regelen. Aan dat werk besteedde Winckelmann een half jaar, en leerde bij die gelegenheid uit den mond van den beroemden Ludwig de gronden van het feudaal- en staatsregt 2 ). Hij zal in die bibliotheek , welke meer dan 6000 werken telde ³) , zijne boeken- en bibliotheekskennis , waarvoor hij te Stendal in de school en bij den Rector de gronden gelegd had , merkelijk hebben uitgebreid. Hoe weinig lust hij overigens van de Hallische Hoogeschool met zich gebragt had om immer in de Theologie aangesteld te worden, bewijst zijn voornemen , op 23 jarigen leeftijd in opgewondenheid opgevat , om naar Rome te reizen , en de middelen daartoe in de kloosters te zoeken ; waaraan hij niet twijfelde , omdat hij belooven wilde van godsdienst te veranderen , zoodra hij te Rome zou gekomen zijn. Hij begaf zich werkelijk op reis , doch was genoodzaakt , wegens de onveiligheid van den weg uit hoofde van den oorlog , reeds bij Frankfort terug te keeren , en keerde daarom weder naar Halle. Na één jaar huisonderwijzer geweest te zijn , bezocht hij de Hoogeschool te Jena, en legde zich dáár vooral toe op de mathematische en medische wetenschappen , en op het aanleeren der Engelsche en Italiaansche talen. Ongeregeld en verbrokkeld waren zijne studiën , zoowel te Jena als te Halle , en het slot zijner Akademische loopbaan was , dat hij niet was voorbereid geworden tot een bepaald lands- of kerkelijk ambt. ¹) Werke Th. XI , 397. 2) Hieruit laat het zich verklaren , hoe Winckelmann in 1746 d. 16 Nov. aan Gensener schrijven kon , dat hij te Halle of Jena de facultas legendi wilde gaan verwerven , of op zijne kamer over historie , jus publicum of andere dingen voorlezingen houden. 3) Zie den Catalogus daarvan , Halae- Magdeb. 1745. 8°. 8 OVER WINCKELMANN'S VORMING 1 Nu werd hij (in 1742) nog eens huisonderwijzer , en wél gedurende twee jaren , bij zekeren ambtman Lamprecht. Het opmerkenswaardigste voor zijne vorming in dezen tijd is , dat hij er aanleiding in vond om zich bijzonder op de geschiedenis toe te leggen en het Dictionnaire van Bayle een paar malen , met de excerperende pen ter hand , door te lezen. Dit laatste heeft ongetwijfeld aan zijn geest eene meer kritische rigting gegeven. Toen viel hem het geluk te beurt van Conrector in het stadje Seehausen te worden. Menig een zou het zich tot een ongeluk gerekend hebben; want de werkkring was niet minder beschamend dan de inkomsten luttel. Hij was veroordeeld om onbeschaafden, ruwen jongens de beginselen van lezen en schrijven te leeren , en de weinig daalders inkomen waren niet toereikend om hem nevens kleederen ook den geheelen kost te bezorgen ; zoodat hij genoodzaakt was om bij welgestelde lieden de middagtafel te verzoeken. Hij hield het intusschen te Seehausen vijf jaren vol 1 ) , en zijne voornaamste studie in tusschenuren bestond in het lezen der Grieksche schrijvers. Wilt gij weten , hoe hij hier leefde ? de vermelde vriend zijner jeugd , Dr. Uhden , die hem te Seehausen in dien tijd bezocht, heeft er ons iets van opgeteekend. Over dag gaf hij onderwijs in de school , en buiten de schooluren hield hij zich veelal onledig met de opvoeding van eenen aan hem toevertrouwden jongeling , den zoon van voornoemden ambtman Lamprecht. Als deze ' s avonds te 10 ure te bed ging , bleef Winckelmann tot 12 doorstuderen , zittende op eenen leuningstoel , dien hij des nachts niet verliet. Op dien stoel sliep hij van 12 tot 4 ure; dan stak hij zelf zijn licht aan en zette zijne studiën voort tot 6 ure. Op dien tijd begon weder het onderwijs met den jongen Lamprecht , tot dat de schooluren aanvingen. Winckelmann was , als Conrector te Seehausen , misplaatst ; zijn werkkring was treurig , niet geëvenredigd aan zijne krachten ; hij was een schoolmeester der laagste klassen , behoeftig en van alle we1) Eenige met kommer uitgespaarde penningen besteedde hij dáár tot ondersteuning van zijn ouden vader , die in een hospitaal was , alsmede om Engelsche en Italiaansche boeken te koopen. 1 TOT CUDHEIDKUNDIGE. 9 tenschappelijk verkeer verstoken. Hierbij kwam , dat de predikant der plaats , die tevens schoolopziener was , hem niet begreep en hard behandelde ; omdat hij in de kerk , die hij ambtshalve altoos moest bijwonen , wel eens in Homerus zat te lezen , terwijl de redenaar langwijlige en geenszins zaakrijke predikatiën hield. Die man schold hem deswege soms hevig uit. En wie was deze ? Winckelmann kenmerkt hem vrij scherp in een brief aan Cleinov , dd. 1741 «umbra suberis (subere ?) levior , et omnium bipedum dignissimus , qui Silerio , stupidissimo deorum , a clunibus sit » . Zestien jaren later schrijft hij aangaande dezen levenstijd : « ik werd vervolgd in mijn vaderland , voor een godloochenaar uitgekreten en met verbanning en afzetting bedreigd , en vond in den waardigen man , dien ik gediend heb (den graaf von Bünau) , eenen beschermer , weldoener en vriend ¹) ». Het was dus niet vreemd , dat Winckelmann onder zulke omstandigheden eindelijk de maat vol werd en dat hij tot elken prijs verlangde zijnen toestand te veranderen. Hij bood daarom bij een brief 2 ) zijne diensten aan den geleerden Saksischen Minister von Bünau te Nöthewitz aan , om aan diens rijke bibliotheek geplaatst te worden. Ofschoon Bünau reeds van eenen degelijken bibliothecaris , den heer Francken , voorzien was, nam hij echter de aanbieding van Winckelmann gaarne aan hij werd er bibliotheeks- secretaris. Hier bleef Winckelmann zes jaren werkzaam; jaren , die tot de gewigtigste van zijn voor-Italiaansche leven behooren , omdat zij zoo veel tot zijne ontwikkeling en vorming hebben bijgedragen. Winckelmann bleef er den graaf van Bünau dankbaar voor tot aan zijn dood toe , niettegenstaande hij er veel en geen aangenaam werk en slechts 80 daalders inkomen had. Hier legde hij , door studie in die rijke boekverzameling en door verkeer met de kunstvrienden en kunstschatten van het nabijgelegen Dresden , de groote grondslagen van hetgeen hij later geworden is ; hier werd hij voorbereid , om later te Rome de studie der oudheid met eene vrucht te kunnen beoefenen , ') Brief aan Stosch , Rome , Nov. 1757. 2) dd. Junij 1748. 10 OVER WINCKELMANN'S VORMING gelijk niemand vóór en na hem. In deze bibliotheek deed hij eene veel omvattende en grondige kennis der literatuur op; hij vond er goede uitgaven en commentatoren, vooral van Grieksche schrijvers , die hij nu systematisch las en waaruit hij excerpeerde ; hier las hij ook bijzonder de kerkvaders en maakte in het algemeen eene verbazende menigte van excerpten van al wat hem wetenswaardig voorkwam; welke excerpten hem later van zeer groote dienst geweest zijn. Hier vond hij ook het eerst de werken der Académie des Inscriptions , waarvan toen de beroemde oudheidkundige Caylus , wat de oude kunst betreft , het middelpunt uitmaakte; en welke werken vooral in dien tijd de groote verdiensten hadden , van eene vrijere rigting te geven aan de behandeling, zoowel der oude schrijvers als van de studie der oude kunst. Inmiddels was Winckelmann's hoofdbezigheid om voor den graaf von Bünau uittreksels uit kronijken en geschiedschrijvers te maken , ten behoeve van de door dezen uit te geven Duitsche Rijksgeschiedenis. Van Nöthenitz uit bezocht hij , zoo dikwijls hij vrije oogenblikken had, de Dresdensche kunstgalerijen , waartoe hij zich den toegang had verworven ook op tijden , dat zij voor het publiek gesloten waren. Die galerijen waren rijk aan meesterstukken , niet slechts der oude beeldhouwkunst , maar ook aan schilderstukken der latere , vooral Fransche , Italiaansche en Nederlandsche meesters ; Winckelmann kwam er dikwijls en maakte er kennis met kunstenaren , die daar werkzaam waren en zich oefenden , o. a. met den bekwamen Lippert , uitgever der bekende Daktyliotheek, en met Oeser , een geniaal schilder , wiens enthusiasme welligt het eerst bij Winckelmann het ideaal van het schoone opwekte , en wiens scherpe geest hem op de onderscheidende kenmerken der kunstscholen opmerkzaam maakte. Winckelmann werd diens vriend. Ook kwam hij te Dresden in kennis met den grooten Rafaël Mengs , die later te Rome zijn cicerone en genius in de kunst werd. Hier eindelijk in de ateliers der kunstenaren deed hij eene grondige kennis op van het technieke der kunsten. Door zulke hulpmiddelen op de groote baan der wetenschappen en kunsten voortgestuwd , laat het zich verklaren , dat Winckelmann gevoelde eene andere bestemming te hebben, dan TOT OUDHEIDKUNDIGE. 11 om excerpten uit oude kronijken te maken , en dat de lust om Italië te zien en zich dáár aan de groote en reine bronnen der oudheid zelve te laven , met grooter kracht dan vroeger bij hem ontwaakte. Hiertoe gaf echter ééne persoon bijzondere aanleiding; en van deze is opzettelijk te gewagen , omdat zij Winckelmann's veelbesproken overgang tot de Roomsche kerk bewerkte ; een overgang , die op zijn volgend leven den grootsten invloed had , met de kennis van zijn karakter in noodzakelijk verband staat , en zeer verschillend , soms onbillijk , beoordeeld is. 1 Te Dresden waar het hof toen reeds de Roomsche godsdienst was toegedaan , leefden twee aanzienlijke steunpilaren dier kerk ; de een was biechtvader des konings , een kundig en braaf man; de ander was nuncius van den Paus , een geleerde en doorslepen Jesuit , met name Archinto 1 ) . Deze laatste begaf zich dikwijls naar Nöthenitz , om de uitmuntende bibliotheek van den graaf von Bünau te raadplegen , ofschoon deze Protestantsch was. In die bibliotheek ontmoette hij dikwijls onzen Winckelmann , en had gelegenheid diens veelzijdige literarische kennis en geleerdheid te bewonderen. Archinto merkte weldra Winckelmann's verlangen op om Italië te zien en te genieten , en hij wakkerde dit bijzonder aan , door hem van verre het uitzigt te openen op eene betrekking in het Vaticaan. Hiertoe was echter een vereischte , zeide hij dan , gelijk in 't algemeen om in Italië gelukkig te slagen en tot eene gewenschte loopbaan te geraken, dat men de godsdienst van het land beleed. Wanneer men Winckelmann's brieven leest , ziet men , hoe veel prijs Archinto er op stelde om eenen geleerden als Winckelmann tot proseliet te maken 2 ) ; zijn eigen roem te Rome was daar aan verbonden ; Archinto streefde naar den kardinaalshoed , die hem niet lang daarna ook geworden is. En toch , was een proseliet als Winckelmann, gelijk wij zien zullen , voor de moederkerk minder groote aanwinst , dan Archinto en de biechtvader des konings , die daartoe mede werkzaam was , zich mogen hebben voorgesteld. Indien het waarheid ware, wat ) « Deze heeft ook eene schoone maitres ». Ws. Brief dd. 1753. 2) Aan Berendis , dd. Febr. 1753. --- 12 OVER WINCKELMANN'S VORMING Göthe en anderen na hem beweerd hebben , dat Winckelnann reeds vóór zijn overgang tot de Roomsche kerk eene heidensche gezindheid had : door dien overgang is Winckelmann geen christen geworden. Zien wij kortelijk wat er hem toe bewoog , hoe hij Roomschgezind was , en wat er waar is van de uitspraak aangaande Winckelmann's heidendom. Zijne brieven aan vertrouwde vrienden , na zijn' dood uitgegeven , zullen onze bronnen zijn ¹ ). Jaren lang had Winckelmann met de meeste liefde geleefd in de wereld der ouden , die aan de behoeften van zijn geest meer had voldaan , dan het Protestantisme zijner dagen , gelijk hij het gebrekkig genoeg uit boeken had leeren kennen en hooren verkondigen. Hij was jegens de Luthersche kerk zoo al niet met tegenzin , dan toch met indifferentisme vervuld geworden. Dat indifferentisme strekte zich echter evenzeer uit tot de Roomsche kerk ; zoodat men beweren mag , dat hij , in den zin waarin men het toen verstond , eigenlijk geene religie had. Hij zelf bewijst dit in een' brief van het jaar 1753. Vreezende , dat Archinto zou te weten komen , wat hem eigenlijk bewogen had om Roomsch te worden , schrijft hij , « indien het aan den nuncius bekend werd dat ik geene religie had , zou men mij te Rome te zeer op de vingers zien » 2) , waar het woord religie niet wel anders kan beteekenen , dan de gehechtheid aan de belijdenis en vormen van eenig kerkelijk genootschap. Aan dit indifferentisme omtrent de bestaande christelijk-kerkelijke vormen paarde zich bij Winckelmann de overtuiging, dat er voor hem geen ander middel bestond om Italië te zien en de oudheid daar te bestuderen , dan « om een tijdlang den huichelaar 3 ) te spelen» . Er kwam bij vriendschap jegens des konings biechtvader , welke vriendschap, gegrond op wederzijdsche achting en wetenschappelijk verkeer, door Winckelmann eerst dan volkomen zou kunnen genoten worden , als verschil van belijdenis hen niet langer scheidde. Voorts had zijne gezondheid door leed en kommer zoo zeer geleden, dat hij overtuigd was, niet geholpen te kunnen worden, zonder verblijf in Italië. Bovendien had bittere teleurstelling ') Vooral aan Berendis en den graaf von Bünau , van het jaar 1755. 2) Aan Berendis dd. Febr. 1753. 3) Aan denzelfden dd. 17 Sept. 1754. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 13 in de vriendschap van den door hem beweldadigden Lambrecht zijne ziel zoo ter neêrgebogen , dat hij zich verlaten , schrikkelijk eenzaam gevoelde. Hierbij kwam eindelijk zorg voor de toekomst ; « zoo de graaf von Bünau , schrijft hij , mogt komen te vallen , bestaat er voor mij in Saksen voor het tijdelijke geen uitzigt meer>> 1 ) . Stelt u nu voor , dat deze redenen op één tijdstip levendig op hem werkten ; op een tijdstip , dat hij , na twee jaren onderhandelens en verwijderd van vertrouwde protestantsche vrienden, op het onverwachtst door den pausselijken nuncius met hartelijkheid wordt overladen en met vriendelijkheid omringd, en het zal u niet bevreemden , dat Winckelmann tot de Roomsche kerk kon overgaan. Dit gebeurde den 11 Julij 1754 , blijkens het getuigschrift van den nuncius , waarin het heet : ejuratis erroribus Lutheranae sectae , in qua natus et educatus fuerat , emissaque in manibus nostris professione Catholicae religionis » , en hij ontving denzelfden dag uit handen van zekeren pater Briskorn het Sacrament. Vóór dien overgang was hij intusschen niet geheel zonder strijd ; doch het was een strijd , die hem niet zeer veel moeite schijnt gekost te hebben; althans iets dergelijks schijnt men te kunnen afleiden uit de wijze , waarop hij over dien strijd schrijft , aan zijn vriend Berendis 2) : « Eusebeia en de Muzen zijn bij mij in strijd , maar de partij der laatsten is het magtigst. De rede , die in zulk geval eigenlijk het tegendeel behoorde te doen , voegt zich er bij (bij de Muzen) ; zij oordeelt bij mij , dat men uit liefde voor de wetenschap over eenige theatralische goochelarijen kan heenzien (en) dat de ware godsdienst overal slechts bij enkele uitverkorenen in de kerk te zoeken is » . Niet lang na zijn overgang heeft hij inderdaad dien stap afgekeurd , welken hij « eene dwaling» noemt 3) ; maar hij voegt er bemoedigend bij , « waar is de mensch , die ten allen tijde wijs handelt ; de Goden , zegt Homerus , vergunnen den stervelingen altoos slechts voor één dag hun afgemeten deel verstand. >> ') Aan Berendis dd. 6 en 12 Julij 1754. 2) dd. 1753. 3) In zijne verontschuldiging aan den graaf von Bünau , dd. 17 Sept. 1754. 14 OVER WINCKELMANS VORMING Dat Winckelmann van harte Roomsch-katholiek zou geweest zijn , is na het gehoorde reeds even weinig te denken , als dat hij tot dien overgang besloten heeft uit overtuiging van in deze kerk zijne godsdienstige behoeften te zullen bevredigen. Dit wordt ook bevestigd door zijne eigene uitspraken , die ik u uit onderscheidene, vriendschappelijke brieven zal mededeelen. Op het einde van het jaar van zijnen overgang schrijft hij : « ik denk nog vóór nieuwjaar te communiëren , om te doen wat men eischen kan; (maar) ik zal de zaak niet te fel drijven 1). » Later : « ik ben genoodzaakt , om drie dagen in de week vastenspijze te eten, omdat er eenige katholieken in het gezelschap zijn , die mij kennen. » <« Te Rome kan men , zoo ik alle dagen mijne mis hoor , verder niets meer van mij verlangen 2). » « In den beginne , toen mij eenige ketters , die mij kennen , zagen knielen , heb ik mij geschaamd ; maar ik werd driester. Intusschen zou niemand mij zien, zoo ik niet tusschen 11 en 12 uren de mis hoorde, als er muziek is. >> « Ik heb een te gevoelige knieschijf om met goeden sier katholiek te knielen. In den winter heb ik er mijn manchon onder gelegd ; ' s zomers zal ik er een paar slaghandschoenen om moeten meênemen >> In een' anderen brief heet het : « ik merk , dat mij nog veel tot mijne zaligheid ontbreekt. Als ik met de regterhand een kruis wil maken , meldt zich de linker , tot ergernis van degenen die naast mij zijn. » Elders schrijft hij : « op asschewoensdag heeft men mijin geascht ; ik beefde van vrees , het niet goed te zullen doen met mijn hoofd , en de heilige drek was mij bijkans in den mond gesmeerd. >> En in een' brief aan Stosch 3) : « in de aanstaande week leg ik het abtskleed aan ; ik heb niets gespaard om regt ongedaan (unförmlich) voor den dag te komen. » In 1766 , twee jaren voor zijn dood , schrijft hij : « ik biecht ') dd. 29 Dec. 1754. ») dd. Sept. 1754. 3) dd. 1757. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 15 maar eens in ' t jaar en wel bij een Spaanschen geestelijke , die een goed vriend van mij is » 1 ). Op eene andere plaats : «ik heb op nieuw gebiecht , allerlei fraaije zaken , die zich beter in ' t Latijn dan in de kuische moedertaal 2) laten zeggen. Ik moet 7 Vader onzer's en 7 ave-Maria's bidden. Gij ziet , dat de kerk eene zeer genadige moeder is. Tot mijn ongeluk echter kan ik het ave Maria niet bidden , en het pater noster heb ik niet noodig; het raakt uit de mode , behalve bij de Bohemers. Zoudt gij niet weldra lust krijgen om katholiek te worden? » Zulke uitingen zullen wel voldoende bewijzen zijn , hoe weinig ernst het hem was met zijn nieuwe geloof. En gevoelen wij ook al afkeer van zulke frivole uitspraken , wij zullen daarbij tevens , wat billijk is , te bedenken hebben , dat zij ontleend zijn aan vertrouwde brieven , geschreven aan Protestantsche vrienden , die hij door zulk eenen hevigen , satirieken toon welligt meende het best te overtuigen , dat hij inwendig dezelfde was gebleven als voorheen , en dat hij zijne vrijheid door het omhelzen van uitwendige vormen niet verkocht had. In eenen brief aan zijn vriend Uhden 3) schrijft hij uitdrukkelijk, dat hem verzekerd was, dat hij te Rome «in gewetensvrijheid >> zou kunnen leven ; en 18 jaren later meldt hij aangaande zijn abtschap : « de abt is niets dan een onbeduidende titel , die tot geen breviarium verpligt ; want ik geniet niets van de kerk en heb voor eenige jaren, tot verbazing van alle menschen, een kanonikaat van de hand gewezen , ten einde de edele vrijheid , die ik met moeite nagestreefd heb, te handhaven 4). » ¹) Werke Th. XI , 28. 2) Hoogduitsch : Frau Muttersprache. 3) dd. Jan. 1753. - 4) dd. 20 Maart 1766. Winckelmann stelde zich intusschen wel eens de mogelijkheid voor , dat hij uit gebrek aan middelen van bestaan gedrongen zou kunnen worden « om of in eene verstandige geestelijke orde te gaan , die hem van het koor dispenseerde ( brief dd. 1757) , of zelfs een beneficium aan te nemen en de mis te lezen. >> Maar in dat laatste geval , zegt hij , is het voor altoos adio patria ! ( brief aan Volkman , dd. 1758 , Werke Th.IX, De vraag: hoe is Winckelmann Roomsch-katholiek geweest , zullen 321) . - 16 OVER WINCKELMANN'S VORMING Hoe weinig positief echter Winckelmann ook was in zijn kerkelijk geloof , zoo meen ik toch dat men diegenen niet mag toestemmen, welke hem op het voetspoor van Göthe een gronmisschien sommigen vooral afhankelijk maken van zijne laatste levensuren , waarin hij uitwendige blijken van aanhankelijkheid aan de kerk gegeven heeft. Ik vermeen dat men hierop niet veel mag hechten ; doch zal , om den schijn van partijdigheid te vermijden , die blijken nog aanstippen en toelichten. Volgens zijn Testament , te Triest notarieel opgemaakt , toen hij nog bij volle bewustheid was , draagt hij vooraf zijne ziel op , niet alleen aan God , maar ook « aan de H. maagd Maria en aan alle Heiligen , met « de bede , dat zij bij de Goddelijke Majesteit voorbidden mogen , om de « vergeving zijner zonden , opdat zijne ziel , na het uiteinde des ligchaams, <«< onder het getal der zaligen opgenomen worde » ( Werke Th. XI, 379 ) . Hierbij heeft men echter wel in het oog te houden , dat Winckelmann op zijn doodbed slechts met moeite en afgebroken spreken en volstrekt niet schrijven kon , en den vorm van het testament geheel aan den Roomschen notaris , die daarbij wist dat hij tot dezelfde kerk behoorde , zal hebben overgelaten. Het is daarom zeer natuurlijk , dat wij die dedicatie-formule aan Maria en de Heiligen niet voor een sterk bewijs kunnen houden , dat Winckelmann overtuigd was van de waardij hunner voorbede en voorspraak . Maar in datzelfde Testament , zegt men welligt , komen onder de legaten , 10 scudi voor , te besteden voor zielmissen ? Ik stem de kracht van dit bewijs gaarne toe , en kan niet ontkennen dat Winckelmann die som zelf niet zou hebben bepaald . In hoe ver echter ook dit door hem als eene formaliteit beschouwd zij , welke tot eene eerlijke begrafenis medewerken zou , en tevens eene soort van belooning kon zijn voor den geestelijke , die hem tot in den dood nabij geweest was , waag ik niet te beslissen. Evenzoo zou ik oordeelen over het laatste oliesel en de hostie , welke hem in de laatste ure werden toegediend. Ook indien Winckelmann niet geloofd had , dat het oliesel kracht had tot heil zijner ziel , zou de uitgeputte man in de jongste levensure zich daartegen niet hebben verzet , daar dit door hem zeer goed als eene formaliteit kon beschouwd worden. En wat de hostie aangaat , die door den transsubstantiaanschgezinden geestelijke werd gegeven , met deze , die in eenen ouwel bestond , kan de oorspronkelijk Luthersche Winckelmann , zijne verwante consubstantiaansche denkbeelden vereenigd hebben. De Luthersche elementen zaten Winckelmann vast in het hoofd ; het hinderde hem eens, dat hij in het (nieuwe) Hanoversche gezangboek zijn lijflied niet vond ( aan Heyne dd. Junij 1766 ) , en zijn moordenaar Arcangeli , die eenige dagen met hem verkeerd had , legde voor zijne regters de getuigenis af , dat hij gemeend had , « dat Winckelmann een spion , Jood of Lutheraan was : » op deze laatste gedachte kon hij niet komen , zonder dat Winckelmann er bepaalde aanleiding toe gegeven had. - TOT OUDHEIDKUNDIGE . 17 digen of geboren heiden noemen ¹) ; gesteld namelijk , dat men door het woord heiden te verstaan heeft een onchristen en Atheïst , een bloot vergoder der natuur , wetenschap of kunst ; waarvoor sommigen gemeend hebben Göthe zelven te moeten houden. Göthe laat zich namelijk aldus hooren 2) : « (Winckelmann's) oudheidkundige zin was op deze wereld en hare goederen gerigt; zijn zelfvertrouwen , zijn werken voor het tegenwoordige , zijne vereering der goden als voorvaderen , hoewel slechts bewonderd , als het ware , als kunstwerken , zijne overgegevenheid aan een oppermagtig noodlot , zijn geloof aan de toekomst , dat bij hem in de hooge waardering van den naroem bestond , en dus ten slotte op deze wereld teruggewezen werd ; deze heidensche zin spreekt uit al zijne daden en geschriften , en deze denkwijs , verwijderd van alle christelijke gezindheid , moet men in het oog houden , zoo men zijne religieverandering beoordeelen wil. Hij behoorde. van natuur en aanleg tot geene der kerken van de christelijke partijen ; zij waren hem onverschillig». Deels mogen wij het hier met Göthe eens zijn , maar grootendeels vinden wij zijn oordeel onjuist. Uit hetgeen tot dus ver over Winckelmann's leven en de beweegredenen tot zijnen overgang is aangevoerd , zal u de onjuistheid van dit oordeel reeds eenigzins gebleken zijn. In eene ontwikkeling van zijn karakter in een godsdienstig opzigt te treden , is ons thans niet vergund. Ik veroorloof mij dus nog slechts aan te stippen , dat Winckelmann's dweepen met de oudheid , ver van Fatalisme en Polytheisme , van welke soort ook , verwijderd bleef; dat zijne godsdienst op meer dan eene plaats blijkt van echt christelijke elementen doortrokken te zijn , en dat zijn God een supra-mundane was , met wien zijn hart in betrekking stond. Ziet hier de bewijzen : Aan zijnen vriend Franke te Nöthenitz schrijft hij ³ ) uit ' ) Hagenbach , Gesch. der Reform. XVe Vorlesung. Verg. C. G. Neudecker , Gesch. des Protestantismus in Deutschland u . f. II , S. 253. Leipz. Kohler 1845. 8°. 2) Werke , 1. c. S. 23. 3) dd. 1 Mei 1762. 2 18 OVER WINCKELMANN'S VORMING Rome, 6 jaren voor zijn dood : « ik hef alle morgens mijne handen omhoog tot Hem , die mij aan het verderf deed ontkomen en in dit land voerde , waar ik rust , ja (waar ik mij zelven geniet>>. Aan zijnen vriend Stosch , te Florence , schrijft hij , 4 jaren voor zijn dood , terwijl hij hem troost , wegens een onverwacht verlies aan uitwendige middelen : - «Uw verlies is groot , maar het zal door verwijdering van plaats dragelijker worden. Ongelukkig kunt gij niet zijn , want God en de natuur hebben u daarvoor bewaard. Zoek in tegenspoed den tweeden steun van de zijde der Godsdienst te erlangen , want de wijsbegeerte is somwijlen niet veilig (zuverlässig) genoeg» 1 ). Aan zijnen vriend , den Graaf von Schlaberndorf, in Berlijn , schrijft hij uit Rome , een jaar vóór zijn dood , vol van het verrukkend uitzigt van hem eerlang in zijn vaderland weder te omarmen , [een wensch , zonder wiens vervulling hij verzekert niet kalm te zullen sterven] : « een enkele blik op het betooverende landschap , dat ik uit mijn venster zie , is reeds in staat mij tot lof der Voorzienigheid op te wekken 2) ». Elders heet het : « mijn geluk is , dat God mij voldoende verzorgd heeft , zoodat ik met boeken schrijven niet op winst behoef te zien » 3 ). En wanneer wij dan lezen , hoe hij met de onder leed en kommer uitgespaarde penningen zijnen ouden vader in een hospitaal onderhoudt , en dat hij op zijn sterfbed zijnen moordenaar herhaaldelijk en uit heel zijne ziel vergeeft , dan meenen wij , dat dit geen heidendom is , maar dat het iets heeft van de Godsdienst van den Verheve- ¹) Dd. 28 Jan. 1764. Hier gebiedt waarheidsliefde , ook te zeggen wat hij door godsdienst te dezer plaats schijnt verstaan te hebben. Eene maand later (d. 10 Febr. 1764) geeft hij in eenen brief aan denzelfden daarvan deze bepaling , terwijl hij schrijft : « ik wees Uop de Godsdienst , om U alles te geven wat ik kon. Maar wat is godsdienst ? Het is de overtuiging (om) uit de eindoorzaken tot den oorsprong van deze en (zóó) tot een oneindig wezen (te besluiten) ; en is dit niet de philosophie (tevens) ?» 2) Dd. 27 Mei 1767. 3) Dd. 1764. —— TOT OUDHEIDKUNDIGE. 19 . nen van Nazareth . Gij zult , naar ik hoop , deze uitweiding over Winckelmann's godsdienstig karakter verschoonen. Indien de belangrijkheid van een psychologisch verschijnsel , gelijk wij bij Winckelmann opmerkten , die uitweiding nog niet mogt kunnen wettigen , zoo verzoek ik u te overwegen , dat Winckelmann's naam in het godsdienstige , sedert Göthe's oordeel , onder de Atheisten werd gerekend. Men waande , dat hij zonder godsdienst zoo groot een man had kunnen worden , en het is te vreemder , dat men zijn godsdienstig karakter heeft kunnen over het hoofd zien , daar hij niet alleen bekend stond als iemand van zeer onberispelijke zeden , ınaar daar hij in zijne werken over de kunst der ouden ook het eerst heeft bewezen , dat de ware kunst bij alle volkeren onafscheidelijk met de godsdienst verbonden is , en eerst in vereeniging met deze haren bloei bereikt. Na zijnen overgang verzocht en verkreeg Winckelmann van den graaf von Bünau zijn ontslag uit diens bibliotheek. De graaf, als een man van de wereld , achtte hem om dien stap niet te minder, maar bleef hem vriendschappelijk genegen. Winckelmann ging te Dresden bij zijnen vriend , den schilder Oeser , wonen , om zich voor zijne aanstaande reis naar Rome voor te bereiden. Dresden en de woning van Oeser waren daartoe zeer geschikt. Maar de tijd van voorbereiding duurde langer dan hij zich immer had mogen voorstellen. De Jesuit Archinto dreef Winckelmann's belangen te Rome niet opregt , althans niet ijverig , en zeker is het , dat hij hem zoo goedkoop mogelijk aan Rome overleveren wilde. Dit veroorzaakte , dat Winckelmann gedurende een jaar geene waarborgen ontving van te Rome aangekomen zijnde een met zijne vrijheid overeenkomstig bestaan te zullen hebben , of aan eene der aanzienlijke Romeinsche bibliotheken , waarop Archinto hem uitzigt gegeven had, geplaatst te worden. Eerlijker meende het ' s konings biechtvader Rauch , met wien de vriendschapsband sedert zijnen overgang ook hechter geworden was. Deze had na verloop van een jaar bij den koning bewerkt , dat hem uit diens privaatbeurs 200 rijksdaalders zouden worden verstrekt , voorloopig voor den tijd van 2 jaren ; eene som , voor Winckelmann toereikende om te Rome onaf2* 20 OVER WINCKELMANN'S VORMING hankelijk te kunnen leven ¹ ). Om echter tot deze gunst te geraken , had vooral Winckelmann's eigen werkzaamheid , gedurende den tijd dat hij te Dresden was , bijgedragen ; eene werkzaamheid , waardoor hij zich bij den koning en geheel het beschaafde hof allezins had aanbevolen. In de dagen van onzekerheid of hij immer tot zijn doel zou geraken en te Rome met eene onafhankelijke betrekking zou begunstigd worden , lag hem ernstig op het hart , om zich langs eenen eerlijken weg, hoe en waar dan ook , een onafhankelijk bestaan voor de toekomst te verwerven ; en hiertoe besloot hij om een geschrift zamen te stellen , dat , nieuw van inhoud en origineel van vorm , de aandacht van het beschaafde Dresden in groote mate opwekken en op hem vestigen zou. Dit was zijn geschrift over de navolging der Grieksche werken van Kunst , hetwelk in de lente van het jaar 1755 door hem werd opgesteld. Ofschoon dit kleine geschrift , wegens locale toespelingen , thans niet meer in alle bijzonderheden verstaan kan worden , ofschoon het ontsproten was alleen aan ' t geen Winckelmann te Dresden van de kunstwerken der ouden had leeren kennen (en dat betrekkelijk genomen gering was) , zoo was en is het toch voldoende , om er zijn met de Grieksche kunstliteratuur doorvoeden, en in ' t algemeen met de klassieke oudheid vertrouwden , geest uit te leeren kennen. De strekking van dat werk was , om den kunstenaren van zijnen tijd aan te toonen, dat zij de beoefening der antieken tot hunne ware vorming noodzakelijk behoefden , omdat de ouden de schoonheden der natuur in alle wijzigingen hadden afgezien en uitgedrukt ; voorts , dat zij geene slaafsche navolgers der ouden moesten worden , maar zich slechts door hen ор den regten weg moesten laten leiden , ten einde dan 1 ) Uit een' brief aan Gensemer , dd. 1 Junij 1756 , zou men kunnen opmaken , dat Winckelmann te Rome den titel had van bibliothecaris van den koning van Polen , want hij meldt daar , dat Gensemer onder dit adres zijne brieven aan hem rigten moest ; doch in een lateren brief, dd. 20 Nov. 1757 , ontkent Winckelmann dat hij koninklijk bibliothecaris is , schrijvende : <« men heeft mij welligt tot iets anders bestemd , doch zonder karakter weggezonden. » TOT OUDHEIDKUNDIGE. 21 de natuur zelve te bestuderen en te idealizeren , en zóó , even als de ouden , het ware schoon zelfstandig uit te drukken. Deze stelling helderde hij op door het voorbeeld van den grooten Rafaël , en sprak daarmede het gezag van Bernini tegen , die in dien tijd overal in de kunst heerschte en die den beginnenden kunstenaar niet eerst naar de antieken, maar terstond naar de natuur zelve bragt. Bovendien maakte Winckelmann in dat werkje het publiek het eerst met juistheid opmerkzaam op de schatten, die Dresden aan kunstgewrochten bezat , en gaf tevens nieuwe ideën en wenken voor kunstenaars om in marmer te werken 1 ). De grondideën van dat geschrift zijn Winckelmann bijgebleven ; zij werden bij voortzetting zijner studiën slechts meer opgehelderd , bevestigd en uitgebreid ; een bewijs hoe diep en scherp hij toen reeds gezien had. Dit geschrift maakte veel opgang, ook wegens het hoogsteenvoudige kleed , waarbij alle sieraad en de in dien tijd gebruikelijke geleerde citaten vermeden waren. Om de zeldzaamheid te verhoogen , liet Winckelmann er slechts 50 exemplaren van drukken , en om er de aandacht sterker op te vestigen , schreef hij er zelf eene scherpe kritiek over, die hij kort daarna weder door eene antikritiek ontzenuwde. Ofschoon het geschrift anoniem uitkwam , zoo werd toch de auteur weldra bekend ; want de koning had er , door voorspraak van den minister , de opdragt van aangenomen. Dit werd de aanleiding , dat de koning hem. met de vermelde gratificatie begunstigde , welke hij niet , gelijk voorloopig was toegekend , twee jaren, maar acht jaren lang te Rome genoten heeft , en die hem steeds door ' s konings biechtvader getrouwelijk werd overgemaakt. Zoo zijn wij aan het tweede hoofdtijdperk van zijn leven , zijn verblijf in Italië , genaderd. Ik zou het einde niet vinden , wanneer ik u, aan de hand zijner brieven en werken , zijne 13 jarige loopbaan in dit land der kunsten chronologisch schetsen , en u Winckelmann schilderen wilde in het midden der kunstwereld , in de Museums, de bibliotheken en de ateliers der kunstenaren ; in het ') In een brief dd . 10 Maart 1755 geeft hij zelf deze vijf verdiensten van dat werkje op. 22 OVER WINCKELMANN'S VORMING verkeer met geleerden , staatsdienaren en hooggeplaatste geestelijken , en daarbij steeds als met. den vinger aanwijzen , wat tot zijne onbelemmerde voltooijing als kunstkenner , in den omvattendsten zin , steeds heeft medegewerkt , en waar zulks vooral in zijne werken te bespeuren is. Ik kan mij slechts bij hoofdzaken bepalen , die in Italië tot zijne vorming en zijn levensgeluk hebben bijgedragen en die den roem van zijnen naam en zijne schriften mogelijk gemaakt hebben. De bekende Rafaël Mengs , ' s konings hofschilder te Dresden, had vóór Winckelmann te Rome , onder de strenge leiding van zijnen vader , de oude beeldhouwwerken en vooral de meesterstukken van Rafaëls penseel bestudeerd , en daardoor de gronden gelegd van die diepe kunstkennis , van dien edelen en grooten stijl en van die onnavolgbare schoonheid van vormen, die zijne stukken kenmerken. Mengs had , af en aan Rome bezoekende, er 11 jaren doorgebragt. Bij zulk eenen man is Winckelmann's eerste intrek in Rome ; Mengs is er zijn vriend en wegwijzer in de oude kunst. Winckelmann erkent daarvan ook de hooge waardij . « Ik heb het geluk , schrijft hij ( na een half jaar in Rome geweest te zijn) , van bij den grootsten schilder van onzen tijd in te wonen en, zoo ik lust heb, te eten. Dit is mij eene gelegenheid om het schoone van het land met volkomen bevrediging te genieten. >> Winckelmann en Mengs leven en werken zamen , beschouwen zamen de overblijfsels der oudheid , vooral der kunst , en wat Winckelmann aan kunstkennis ontbreekt , wordt door Mengs aangevuld , wat Mengs aan geleerdheid mangelt, wordt door den ondheidkenner vergoed ; beiden gaan vereenigd spoediger hunne bestemming te gemoet. Winckelmann's eerste hoofdbezigheden zijn de gaanderijen van aloude beeldwerken te bestuderen. Wij zien hem als geboeid aan het Vatikaan , het Belvedere , de villa Albani , Ludovisi en Medicea. Zijn ijver wordt alleen door zijne naanwkeurigheid geëvenaard. Eens is hij in gevaar zijn leven te verliezen in de villa Ludovisi , waar het standbeeld , dat hij van nabij wenschte te onderzoeken , omstortte en hem bijna verpletterd had. Hij staat verbaasd en opgetogen over de TOT OUDHEIDKUNDIGE. menigte en heerlijkheid. Duizend nooit gevoelde gewaarwordingen doorstroomen zijn hart , duizend nieuwe denkbeelden rijzen voor zijnen geest op en doorkruissen en verdringen zich weder, en bijna eer hij tot rust en kalme overdenking komt , zijn reeds velerlei plannen van werken in gereedheid , die de vruchten zijner nieuwe beschouwing bevatten zullen. Zoo ontstaan van lieverlede zijne verhandelingen , over den smaak der Grieksche kunstenaren , over de gratiën in de kunst , over de beeldwerken in Belvedere , over de herstelling der oude kunstwer ken , alsmede beschrijvingen van enkele beelden , b. v. zijne meesterstukken : over den Laocoon en den Apollo van Belvedere ; welk laatste pronkjuweel reeds in 1757 , dus een jaar na zijne komst te Rome , door hem aan eenen vriend ter beoordeeling werd toegezonden 1). Door hetgeen hij tot aan het jaar 1757 in de Hoogduitsche taal had in het licht gegeven , was Winckelmann wegens de nieuwe denkbeelden , die hij over beteekenis , schoonheid en bewerking van de overblijfselen der oude plastische kunsten verspreid had, zeer bekend en geacht, en door velen bewonderd geworden. Onder deze hoogschatters behoorde de rijke Florentijnsche kunstkenner , Baron von Stosch , ofschoon hij Winckelmann persoonlijk niet kende. De naam van Stosch is Europeesch geworden , door de onschatbare verzameling van oude gegraveerde steenen , waaraan hij een menschenleven en schatten besteedde ; eene verzameling , die door eene beschrijving van Winckelman het eerst in het licht gesteld en wereldberoemd werd , en sedert , aangekocht door den koning van Pruissen , het sieraad uitmaakt der Berlijnsche kunstverzameling. In het koninklijk kabinet van gegraveerde steenen te 's Hage kan men die verzameling uit afgietsels leeren kennen. Deze Stosch had op zijn sterfbed zijne verzamelingen vermaakt aan zijnen kunstminnenden neef Mutschel-Stosch, en daarbij tot voorwaarde gesteld , dat Winckelmann de beschrijving vervaardigen zou. Winckelmann, ofschoon in dezen tak der oude kunst toen nog minder ervaren , nam die schoone taak op zich, ') Brief N° 40. 24 OVER WINCKELMANN'S VORMING en groot is de aanwinst, die hij uit dit werk voor zijne eigene vorming putten mogt. Hij bragt daartoe herhaaldelijk eenigen tijd te Florence door , en leerde ook veel van den bekwamen bezitter der verzameling zelven. Uit de uitvoerige briefwisseling met Mutschel- Stosch ziet men , dat deze laatste werkelijk deel aan die beschrijving had , zoo door zijne wenken en beoordeelingen , als ook vooral bij het naauwgezet redigeren en afdrukken van den catalogus zelven. Deze gemeenschappelijke werkzaamheid met zijnen vriend Mutschel- Stosch heeft Winckelmann dankbaar erkend. Maar in dien omvattenden arbeid zou hij zeker minder gelukkig geslaagd zijn , zoo hij zich niet tevens had mogen bedienen van de kunde en uitgebreide ervaring van den kardinaal Albani , aan wiens vriendschappelijke tusschenkomst de oude Stosch de keur zijner verzameling te danken had , en met wien Winckelmann , door eene aanbeveling van Stosch , in kennis en later in vriendschap geraakte. Hoe hoog Winckelmann het oordeel van Albani , ook in dit kunstvak , waardeerde , blijkt o. a. uit eenen brief aan Lippert ¹ ) , welke brief tevens belangrijk is voor de kennis aangaande de echtheid der thans nog in Berlijn aanwezige verzameling van Stosch. In dien brief bestrijdt Winckelmann het oordeel van den bekenden kunstgraveur Natter , die , misschien uit jaloezij , verklaard had , dat de helft der gegraveerde steenen van Stosch niet antiek , maar modern zou zijn. «Wel is waar , >> schrijft Winckelmann, « Stosch zou zich hebben kunnen laten bedriegen, omdat hij sedert 30 jaren niet te Rome, maar te Florence gewoond heeft ; maar de meeste steenen zijn hem door den kardinaal Albani bezorgd , of zijn door diens handen gegaan (en deze is) een man , die van kindsbeen af tot in zijn 70ste jaar de oudheden onderzocht heeft en hierin de leermeester van allen zou kunnen zijn. » En welk deel Albani aan den catalogus van Stosch gehad heeft , blijkt vooral uit eenen brief aan Walther 2 ) , die niet minder tot eer van Albani verstrekt. Daar heet het , aangaande dien catalogus : « behalve zeer vele zeldi -- ' ) Dd. 1761 . 2) Dd. 22 Mei 1760. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 25 - zame verhandelingen en nog nimmer bekend geworden berigten , heeft dit werk nog deze (bijzondere) waarde , dat de kardinaal Alexander Albani , het hoofd van alle oudheidkenners , er als ' t ware aan heeft helpen medewerken. Want deze heeft mij zeer vele berigten medegedeeld en het meeste heb ik aan zijne beoordeeling onderworpen ; en deze omstandigheid zal ook onder zijne goedkeuring , in de opdragt aan hem , bekend gemaakt worden. >> Albani , wiens Museum thans nog een sieraad van Rome uitmaakt , was even beroemd door zijne rijke bibliotheek als kostbare galerijen van oude kunstwerken. Aan een meer dan vorstelijk vermogen paarde hij de grootste liefde voor de oude kunst en had een aan het ongelooflijke grenzend geluk om alles meester te worden , wat uit den schoot van Rome's klassieken grond werd opgedolven. De eene galerij verrees naast de andere , opgevuld met de pronkstukken der oudheid , die door de liberaliteit van den bezitter , eene bijna onuitputtelijke bron waren voor iederen kunstvriend. Albani vereenigde daarenboven met hoogen maatschappelijken stand en invloed , eene buitengemeene nederigheid en minzaamheid van karakter , en aan Winckelmann viel het geluk te beurt , bij zulk een man in onverdeeld vertrouwen te geraken ! Welke waarde die betrekking voor zijne vorming en voor zijn levensgeluk had , is niet met weinig woorden te zeggen. Men kan zulks het beste leeren uit de vele ontboezemingen van Winckelmann's dankbaarheid , die hij ten slotte bevestigde door hem in zijne stervensure tot erfgenaam te benoemen. In Albani's rijke bibliotheek , waar Winckelmann later ook eene betrekking kreeg , en in diens Museums was hij te huis , en het grootsche ontwerp van eene geschiedenis der oude kunst , door hem in 1758 gevormd , bragt hij bij een ontwerp van beschrijving der villa Albani , in 1761 , het eerst in toepassing 1) . Gelijk vroeger bij Mengs , zoo was hij later bij Albani. Hij was zijn tafelvriend , en kwam door hem in kennis met de aanzienlijkste en geleerdste mannen , die toen Rome opluisterden. ') Brief N° 171. 26 OVER WINCKELMANN'S VORMING Elken middag moest hij met hem uitrijden naar deze of gene villa , hetzij om schatten der oudheid of kunst te lecren kennen, of zich in Italie's heerlijkste oorden te verlustigen. Met den hoed op zijn hoofd en in zijne slaapjapon kon hij voor Albani verschijnen. Welk eene bron van kennis moesten de gedachtewisselingen met zulk eenen man, in zulke kringen , in tegenwoordigheid der kunstvoorwerpen zelve , dag aan dag en jaar aan jaar herhaald , voor Winckelmann niet opleveren ? Ik zal er alleen nog van aanvoeren , dat in Winckelmann's monumenti inediti (een werk , dat hij na zijne Kunstgeschiedenis en met rijper ervaring schreef, en hetwelk door kenners voor het meest voltooide zijner werken gehouden wordt) de kunstkritiek van Albani zoo is opgenomen, dat ook dit werk van deze zijde als een gemeenschappelijke arbeid , van Winckelmann en Albani beiden , mag aangemerkt worden ¹ ) . Groot was ook de eer , die hij , ten gevolge van zijne betrekking tot dezen aanzienlijken kerkvoogd , met zijn even genoemd werk te Rome eens inoogstte ; het was de hoogste onderscheiding die aan eenen geleerde aldaar te beurt kon vallen , en welke ongetwijfeld voor Winckelmann , die op het punt van verdiende eere gevoelig was , tot groote aanmoediging strekte. Zij bestond hierin , dat hij aan Paus Clemens XIII een gedeelte van zijn werk mogt voorlezen , terwijl hij tusschen dezen en twee kardinalen was gezeten , en eene aanzienlijke vergadering het mede aanhoorde 2). Het aanzien, waarin Winckelmann deels door zijne geleerdheid, ¹) Zie het prospectus , Werke Th. X, 102 , en Winckelmann's brief aan Franke , dd. 20 Nov. 1762. 2) Brief aan Francke , dd. 20 Nov. 1762. - Göthe laat dit voorkomen als of het voor Benedictus XIV (Lambertini) , den voorganger van Clemens , geschied was. Intusschen deelde Winckelmann ongetwijfeld ook in de gunst van dezen geleerden , kunstminnenden , liberalen en fijnbeschaafden man , die in 1758 overleed ; immers hij werd bij dezen op eene audientie toegelaten en zeer heusch ontvangen. Clemens XIII was een groot vriend en bewonderaar der Jezuiten ; is hieraan misschien de voorspraak van dezen Paus toe te schrijven , waardoor Winckelmann bij de Jezuiten het hooge vertrouwen genoot van de sleutels te hebben , die hem vrijen toegang tot de Handschriften hunner bibliotheek gaven? -- TOT OUDHEIDKUNDIGE. 27 werkzaamheid en zeden , deels door zijne vriendschappelijke betrekking tot Albani , te Rome stond , verschafte hem steeds ruimer toegang tot de hulpmiddelen zijner studiën , en steeds meer onderscheiding en toegenegenheid van zulken , die door bezittingen , rang , geleerdheid of kunstkennis , zijnen werkkring uitgebreider maken konden. Onder deze laatsten behoort Archinto , die als nuncius te Dresden zijn bekeerder was geweest , en die thans , tot kardinaal verheven , te Rome een vorstelijk paleis bewoonde. Deze had zich in den eersten tijd van Winckelmann's aanwezigheid te Rome weinig aan hem laten gelegen liggen en hem vrij koel behandeld. De onderscheiding echter, welke Winckelmann door Albani te beurt viel , maakte hem vriendelijk , en dit veroorzaakte , dat Winckelmann fraaije apartementen verkreeg in het paleis van Archinto , die hij echter , om onafhankelijk te blijven , zelf stoffeerde en waarvoor hij de regeling van diens uitgebreide bibliotheek op zich nam. Belangrijk en leerzaam was voor Winckelmann vooral ook zijne betrekking tot den geleerden kardinaal Passionei. Nog te Dresden , en voor zijn vertrek naar Italië , waren er door tusschenkomst van Archinto onderhandelingen met Passionei aangeknoopt , om aan diens bibliotheek geplaatst te worden ; maar die sprongen toen om ons onbekende redenen af. Te Rome gekomen, werd hem door Passionei de betrekking als bibliothecaris aangeboden , doch toen door Winckelmann geweigerd , om zijne vrijheid beter te bewaren. Desniettemin verkreeg hij het onbepaaldste gebruik dier boekerij . « lk ga, schrijft hij , nu eens in deze , dan in gene bibliotheek , inzonderheid in de Passioneïsche , waar niemand zoo veel vrijheid heeft als ik » 1 ). Passionei zag Winckelmann , even als Albani, vertrouwelijk aan zijn disch , en was een man , die even zoo door groote geleerdheid uitmuntte , als zijn ambtgenoot Albani door kunstkennis en smaak. -Onder de aanzienlijke mannen, met welke Winckelmann te Rome vriendschappelijk verkeerde en die op zijne vorming en geluk bijzonderen invloed hadden , ' ) Brief dd. 1757 , Th. I , p. 205. 28 OVER WINCKELMANN'S VORMING is vooral ook de Oostenrijksche gezant graaf Firmian te noe men. Deze had in zijne jeugd te Leijden gestudeerd ¹ ) , en het is ons zeker welgevallig te weten , dat een in Nederland. gevormd geleerde persoonlijk veel tot Winckelmann's vorming heeft bijgedragen 2) . Waar dit echter in bestaan heeft , kan men alleen uit zijne uitspraken omtrent Firmian besluiten, « De graaf Firmian , schrijft hij , is een uitstekend geleerde , (en) behoort onder mijne vienden ³) . ( Hij) is van alle menschen , die ik leerde kennen , een der grootsten , wijsten , menschelijksten, geleerdsten. Zoo ik het te Rome moede was , zou ik bij hem kunnen wonen ; want wij zijn (ook) niet te zeer verschillend in jaren en hij zal niet huwen 4 ) . » En aan zijnen vriend Usteri , die met dezen graaf op zijne reizen zou bekend worden, schrijft hij : « De graaf Firmian is de volkomenste mensch , dien gij op al uwe reizen en gedurende uw gansche leven zult hebben aangetroffen » 5). Vóór Winckelmann bij Archinto introk, had hij maanden lang bij eenen jongen Deenschen beeldhouwer gewoond , en was alleen van woonplaats veranderd , om verder van het lastige vreemden-kwartier verwijderd en nader bij twee zijner vrienden te zijn , die op zijne studieën eenen gunstigen invloed uitoefenden 6). « De een » , schrijft hij , is een schilder en beeldhouwer en tevens geleerde , een opgeruimde grijsaard van 70 jaren ; de ander is de kanunnik Giacomelli , buiten kijf de grootste geleerde in Rome; groot mathematicus , physicus , dichter en Griek , voor wien ik , in dit gedeelte , de vlag moet strijken » 7). Om zich echter bepaaldelijk over oudheden te onderhouden , had hij daar in de nabijheid twee andere personen , namelijk eenen vicarius der Franciskaner orde , Pietro Bianchi , bezitter 1) Werke Th. IX , 271. 2) Het zou de moeite waardig zijn na te gaan , welke verpligting W. aan de Nederlandsche philologen , d'e hij alleen uit hunne werken kende , gehad hebbe. 3) Werke Th. IX , 271. 4) Werke Th. IX , 524. 5) Werke Th. X, 6) Brief dd. 1757. 7) Brief dd. 1757. 48. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 29 van een groot penuingkabinet , hetwelk vooral in Azie en Egypte was zamengebragt, en eenen prelaat , monsignore Baldani , een man van uitgebreide geleerdheid , die tevreden was met de op algemeene toestemming gegronde overtuiging , dat hij in staat zou zijn iets groots te leveren , doch die geene behoefte gevoelde om zelf schrijver te worden , te minder, omdat hij maandelijks 100 ducaten inkomsten , en tafel , rijtuig en paarden van den kardinaal Albani had ¹ ) . Eindelijk zij nog gewaagd van den invloed , dien de groote bouw- en beeldhouwkundige Bartolomeo Cavaceppi op hem heeft uitgeoefend. Tot dezen beroemden en voortreffelijken man 2 ) stond Winckelmann in zeer naauwe betrekking. Ten bewijze strekke , dat hij zijne laatste reis alleen met dezen naar Duitschland ondernam , en het eenvoudige , maar roerende reisverhaal , dat Cavaceppi daarvan in het Ile deel zijner raccolta d'antiche statue enz. 3) , gegeven heeft. Deze Cavaceppi bezat eene rijke verzameling van antieke beelden , was door en door ervaren in het beoordeelen hunner echtheid , en in hunne herstelling volgens het oorspronkelijk idée der oude kunstenaren ; weshalve Winckelmann hem nog kort voor zijnen dood aan Frederik den Groote liet aanbevelen , als iemand , die aan diens galerijen groote diensten zou kunnen bewijzen 4). Hieruit zal men mogen afleiden , dat Cavaceppi's ervaring van invloed is geweest op Winckelmann's verhandeling over het herstellen der oude beeldwerken. Bovendien bezat Cavaceppi cene uitgebreide verzameling van oorspronkelijke teekeningen van kunstenaren , over een tijdperk van 3 eeuwen chronologisch voortloopende. Een overzigt dezer teekeningen deed , gelijk Winckelmann ergens schrijft , duidelijk in het oog vallen , den wasdom, den bloei en het verval der nieuwere kunst ; en ik acht het mogelijk , dat bij Winckelmann , door het bestuderen dezer teekeningen , onder de leiding van Cavaceppi , het denkbeeld leven en steun ontvangen heeft , hetwelk ') Brief dd. 1757. 2) Brief aan Francken , dd. 23 Maart 1768. 3) Roma 1769 ; dit berigt is in het Hoogduitsch vertaald te vinden , Werke Th. XI , S. 5332 seqq. 4) Brief aan Stosch , dd. 14 Mei 176 2 30 OVER WINCKELMANN'S VORMING hij in zijne geschiedenis der oude kunst zoo meesterlijk heeft ontwikkeld , aangaande de hoofdtijdperken der oude kunst naar de monumenten zelve aangewezen ¹). Hoe dit echter zijn moge , onder den invloed van zulke mannen en bij zulke hulpmiddelen , vinden wij het eerst verklaarbaar , dat Winckelmann het grootsche ontwerp van zulk een werk maken , er zich aan wagen en het voltooijen kon ; een arbeid , waarvoor ieder ander in dien tijd , al waren zijne talenlenten volkomen aan die van Winckelman geëvenredigd geweest , zou teruggedeinsd zijn ; een werk, waarin hij de duizende indrukken der in Italië geziene en bestudeerde kunstwerken gelouterd en als in één beeld voorstelde ; waarin hij de resultaten eener onvermoeide en veelzijdige levenstudie , verdeeld tusschen de klassieke schrijvers en de kunstgewrochten , bloot legde ; een werk , waarin bij groote omtrekken de lijnen geteekend werden , op welke het gebouw der archaologie zou worden opgetrokken ; een gebouw , waarvan hij in datzelfde werk tevens , als met reuzenhanden , de onwrikbare fundamenten legde. Om de belangrijkheid en verdiensten van dat werk te ontwikkelen behoort het in verband beschouwd te worden met de verwante monumenti inediti , en vooral met den toestand der oude kunstbehandeling vóór en na dat het geschreven werd. Daarvan is bij eene volgende gelegenheid te gewagen , wanneer ook de uitspraak van Göthe zal worden overwogen : « dat , zoo de wetenschap der oudheid na hem verder gekomen is , dit door het kapitaal , dat hij nagelaten heeft , verworven is >> 2). Inmiddels zal het u welligt niet onverschillig zijn , iets over het oogmerk en de inrigting daarvan te vernemen. Het oogmerk , waarmede Winckelmann zijne geschiedenis der kunst schreef, drukt hij krachtig uit in eenen brief aan zijn vriend Gensemer 3 ) : « Het werd eindelijk eens tijd , na 300 jaren , dat zich iemand aan een systeem der oude kunst ') Zie Gesch. d. K. 8 Buch, cap. 1 S. 2. 2) Sedert het ontwerp en de voltooijing van dat werk verliepen er 6 jaren. In 1764 kwam het te Dresden bij Walther het eerst in het licht. 3) dd. April 1761 ; Werke Th. X, 42. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 31 waagde , opdat men die kunst mogt leeren kennen , bewonderen en daardoor de hedendaagsche verbeteren. Hier helpt geen gekeuvel , maar een bepaald en regelmatig onderwijs » 1). Daar Winckelmann het wezen der ware kunst in de uitdrukking van het schoone vond , en deze alleen bij de Grieken aantrof, is het natuurlijk , dat hij zich in zijne geschiedenis der oude kunst ook hoofdzakelijk bij de Grieksche bepaalde , en de vóór en na-Grieksche , namelijk de Aziatische , Egyptische , oud-Italiaansche en Romeinsche , korter en vlugtiger behandelde , slechts voor zoo ver , als zij met de Grieksche in verband stonden. Het werk vervalt , volgens het oorspronkelijke plan , in twee groote deelen ; waarvan hij het eerste het theoretische , het tweede het praktische noemt , [wij zouden zeggen het systematische en historische gedeelte] . Theoretisch noemt Winckelmann het eerste gedeelte, omdat het zich bij de beschouwing der kunstmonumenten bepaalt , en aan de hand van deze [ d. i . naar hunne bewerking , stijl , schoonheid ] de tijdperken vaststelt , waartoe zij te brengen zijn , en door die tijdperken heen, den wasdom , den bloei en de daling der kunst aanwijst. In het praktische deel worden de geschiedkundige daadzaken opgenoemd , die het eene en andere veroorzaakt hebben. Onder deze komen voor : de bodem waarop , en de luchtstreek waarin de kunsten ontsproten; het karakter , de zeden , de godsdienst , de staatkunde , de lotgevallen der volkeren enz. Van dit oorspronkelijke plan is hij bij de uitvoering wel een weinig afgeweken , doch de hoofddenkbeelden zijn de leidende gebleven. Wij zien hem de plastische kunsten der Grieken , ( bouw- , beeldhouw- en schilderkunst) in haar organieken zamenhang ontwikkelen en zóó behandelen , dat hij niet slechts systematisch opgeeft wat daarover door de oude schrijvers wordt medegedeeld, maar ook welke stukken daarvan tot ons overgekomen zijn , en hoe die , volgens het begrip van het schoone , den Grieken alleen eigen, behooren verstaan en verklaard te worden. En ¹ ) L. c. 32 OVER WINCKELMANN'S VORMING nadat bij de beeldhouwkunst (waar natuurlijk het langst bij wordt stilgestaan) met naauwkeurigheid is aangetoond, waarin de schoonheid der beelden en beeldwerken bestaat , bij naakte en gekleede beelden , bij enkele beelden en hij groepen , in rust en in actie , en aan welke kenmerken zij gekend kan worden , voltooit hij zijne taak door eene aanwijzing van het mechanieke der bewerking , van de stof , waaruit zij bestaan , van de kenmerken der echtheid , van de wijze van restaureren , en voorts van al wat tot volledige kennis der oude kunst , in hare hoofdtrekken , behoort. Daarenboven deelt hij tusschen beiden opzettelijke raadgevingen en lessen aan hedendaagsche kunstenaren mede ; en op welk eene wijze dit laatste doorgaans geschiedt , zou ik niet beter verduidelijken kunnen dan door zijnen brief aan Wiedenfeld , hoogleeraar in de beeldhouwkunde te Koppenhagen, met wien hij te Rome eenige maanden zamengewoond had en wien hij dezen raad mededeelt 1 ): << Streef naar edelen eenvoud in omtrekken en in gewaad, en stel u, bij ontstentenis van hoofden der Niobiden , een hoofd voor , welks omtrek Rafaël met een enkelen penseeltrek snel , maar juist en tot uitvoering bestemd , onverbeterlijk ontwierp . Zoo zijn die hoofden (der Niobiden ) bewerkt , die niet ( met handen) gemaakt , maar geblazen schijnen door den adem van Pallas , die den mensch van Prometheus bezielde. Vlied de geleerde aanduiding van vele zaken van eenen Michel Angelo, en zoek , gelijk de Apostel zegt , niet overwijs te zijn. Schep eene Grieksche schoonheid onder den Cimbrischen hemel , zoo als geen oog haar gezien heeft , en verhef haar zoo mogelijk boven alle aandoening , die de trekken der schoonheid zou kunnen ontsieren. Zij zij , als de wijsheid die uit God geboren werd , verzonken in het genot der zaligheid en op zachte vleugelen gedragen tot goddelijke rust. Dit zij uw hoogste doel , mijn vriend , en zoo gij dwalen mogt , zal ik U beschaamd maken door eene uitvoerige beschrijving (van haar) in al hare deelen , in mijne geschiedenis der kunst. » ') Dd. 14 April 1761. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 83 Met welk eene naauwkeurigheid Winckelmann deze zijne geschiedenis bewerkt , zal bij de opzettelijke waardering zijner geschriften in het licht vallen ; maar welk eene liefde hem daarbij bezielde , moet ik nog met een woord aanstippen. Nadat hij de laatste sporen der Grieksche kunst , na haar verval , tot in de eerste eeuwen van het Christendom heeft vervolgd , besluit bij aldus : « ik ben in de geschiedenis der kunst hare grenzen reeds te buiten getreden ; en ofschoon het mij bij de beschouwing van haren ondergang bijna te moede was als hem , die, bij de beschrijving van de geschiedenis zijns vaderlands , (ook) zijn ondergang , dien hij beleefd heeft, moest aanroeren , zoo kon ik mij toch niet weêrhouden het lot der kunstwerken, zoo ver mijn blik reikte , na te oogen ; gelijk eene geliefde aan het strand der zee haren wegvarenden beminde , met oogen nat van tranen en wanhopend hem immer weder te zien , vervolgt , en in de ver verwijderde zeilen nog zijn beeld waant te zien. Wij hebben , even als die geliefde , als ' t ware slechts een schaduwbeeld van het voorwerp onzer wenschen overig ; maar des te grooter begeerte naar het verlorene wekt zulks op » , enz . ¹ ) . Ik onthoud mij van de karakterizering der overige geschriften , met welke Winckelmann gedurende dit levenstijdperk te Rome de wetenschap en de kunstkennis verrijkte. Alleen zij nog herinnerd , dat hij over de verwoeste steden Herculanum , Pompeji en Stabiae en over de toen reeds daaruit opgegraven kunst- en letterschatten een nieuw licht verspreidde , en dat hij over de beroemde tempels van Paestum het eerst juiste berigten gaf , nadat hij deze , niet zonder groote moeite, ja met levensgevaar, had onderzocht. In dezen tijd hij was in zijn 50ste levensjaar gaf hij een groot blijk van moed, hetwelk tevens zijnen onderzoeklievenden en ondernemenden geest te zeer kenmerkt om het met stilzwijgen voorbij te gaan. In October 1766 was de Vesuvius in hevige beweging ; de nieuwsbladen waren vol van zijne ontzettende brakingen. Winckelmann bevond zich te Napels aan het huis van zijnen - · — ') Werke Th. VI, 557. Co 34 OVER WINCKELMANN'S VORMING vriend, graaf d'Hancarville, en was van daar eens met den koninklijken bouwmeester van Vitelli naar Caserta gewandeld 1). Niettegenstaande het huis , waarin hij zich bevond , aan alle zijden kraakte en de aarde rondom met vulkanische asch en steengruis overdekt was , en hij eerst den derden dag naar Napels kon terugkeeren , besloot hij dienzelfden dag nog, als een tweede Plinius , met zijne vrienden d'Hancarville en den baron van Rudenfels , den Vesuvius te bestijgen , en den gloeijenden krater zoo mogelijk van binnen te zien. «Woensdag avond , schrijft hij , gingen wij zamen naar Portici , vergezeld van drie bedienden met fakkels en een guide , en zulks te voet , omdat wij , ten einde aan den krater te komen , over verschrikkelijke bergen van oude lava klouteren moesten , tot wij aan de nieuwe lava kwamen, die wij onder de bovenste verharde korst zagen stroomen. Eindelijk na een weg van 2 uren , die de moeijelijkste in mijn gansche leven geweest is, te hebben afgelegd , moesten wij , om aan den krater te komen , de brandend heete lava overstijgen , hetgeen onze guide weigerde te doen , en daar er geen middel was om hem er toe te bewegen , dwong hem de stok. D'Hancarville ging met den fakkel voorop , en wij volgden met verscheurde schoenen , zoodat ons ook de voetzolen verbrandden. Toen wij aan den krater kwamen, vonden wij hem met gloeijende lava gevuld [vermischt] zoodat de opening niet herkend kon worden; hier was ik de eerste , die zich ontkleedde , om mijn hemd te droogen , en mijne begeleiders deden insgelijks aldus » 2 ). Bij eene zucht naar kennis en eene werkzaamheid als die van Winckelmann , en bij het voorregt van mannen onder zijne ") Deze van Vitelli was een Nederlander van afkomst , heette eigenlijk Kalf, en was ongetwijfeld een aanverwant van den bekenden , rijken , kunstminnenden en edelen Kalf, die een vriend was van Czaar Peter I , en een voornaam koopman te Zaandam en beroemd door zijne buitenlandsche reizen. Zie over hem Scheltema , Rust, en de Nederl. III , p. 7 , 278 , 310 , en P. Bosscha , opgaaf der Mss. van Cuperus , I , p. 43 , Ms. fol. 14 , Deventer 1842. Eene verzameling penningen en gegraveerde steenen , op zijne reizen , ook in Italië verzameld , legateerde hij aan eene der doopsgezinde gemeenten te Zaandam , en deze is nog aldaar aanwezig. [ Zie ook Nahuijs , la vie de l'architecte Louis van Vitelli , Utrecht 1839. Red]. a) Werke Th. X, 249. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 85 vrienden te tellen , die deze wisten te waarderen , kon het niet anders of zijn naam moest steeds meer bekend en beroemd , en zijn toestand te Rome aangenamer worden. Dat eenige geleerde Akademieën hem tot haar medelid benoemden, mag wel het minste gedeelte van zijn roem uitmaken, ofschoon zulks in dien tijd meer beteekende dan heden ten dage ¹). De keizer van Duitschland en de keurvorst van Saksen boden hem de opzigtersplaats over hunne Museums aan 2) ; doch deels de onzekerheid , wanneer die betrekkingen zouden kunnen aanvaard worden , uit hoofde van den oorlog , deels uitzigten op eene goede betrekking aan de Vaticaansche bibliotheek , weêrhielden hem daaraan gehoor te geven. Grooter nog was de ecr, die hem in zijn eigen vaderland te beurt viel. Frederik de Groote liet hem de aanbieding doen van den post van opperbibliothecaris en opzigter van het Berlijnsche Museum van oudheden , met een jaarlijksch inkomen van 2000 Rijksdaalders 3 ) ; maar ook hiervoor heeft hij , deels om onbekende redenen , deels omdat men hem « te Rome nieuwe aanbiedingen deed » bedankt 4 ). Hoe hoog intusschen Winckelmann in de achting van dien grooten Pruissischen monarch stond , mag men hieruit afleiden , dat deze hem tweejaren later de plaats van president der Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Berlijn toedacht 5) , waarvan echter evenmin iets kwam. Toen Albani , na Passionei's overlijden , in diens plaats bibliothecaris van het Vaticaan geworden was , en dáár eene plaats van custos vacant was , verkreeg Winckelmann eenen langgekweekten wensch en werd op aanbeveling van Albani door den Paus tot custos aangesteld 6). Dit was eene betrekking, die hem voor immer een onbezorgd en hoogsteervol levenslot verzekerde , en hem ruim tijd voor zijne kunststudieën overliet ; want in die bibliotheek waren 12 custodes werkzaam , die te zamen , naar Winckelmann's uiting, - ') Hieronder behooren die van Lucca en Göttingen. 1) De laatstgemelde in 1761. 3) Brief dd. 11 Sept. 1765 , Werke Th. X, 402. 4) Werke Th. XI, 478. 5) Werke Th. XI, 119. 6) In 1763. 3+GO 36 OVER WINCKELMANN'S VORMING weinig te doen hadden en als spelend den arbeid af konden ¹ ) . In hetzelfde jaar nog werd hij vereerd met de hooge betrekking van antiquario della Camera Apostolica en opperopzigter van alle oudheden in en buiten Rome , daarbij met den rang van professore del Greco in het Vaticaan , en met het uitzigt op de eerste ledige plaats als scrittore in die zelfde bibliotheek , aan welke laatste betrekking vooral een aanzienlijk inkomen verbonden was. Hieruit zal men kunnen opmaken , hoe groot de verlokselen hadden behooren te zijn om Winckelmann te dringen , Rome met eene andere standplaats te verwisselen. Rome boeide hem niet alleen door de onbekrompene en eervolle betrekking , waarin hij leefde , niet alleen door de liefelijkheid van den Italiaanschen hemel en door al wat de zinnen streelen en bekoren kan; Rome boeide hem vooral wegens de onuitputtelijke bronnen van wetenschap, waaraan hij zijn geest en gemoed verkwikken kon; wegens de duizende herinneringen der groote oudheid , die hij nu ook door eigen ontgravingen , waar hij slechts wilde , uit den schoot der aarde als naar willekeur kon vermeerderen ; het boeide hem eindelijk door vele banden der dankbaarheid , en door die van eene vriendschap , die meer dan eens tot dweepende liefde overging 2). Twee dingen schenen er nog slechts te ontbreken , om zijn levensgeluk op aarde te voltooijen ; het eene : Griekenland met eigen oogen te aanschouwen, het andere : zijne vrienden in Duitschland weder te zien. Maar van deze beide wenschen zou er geen in vervulling komen. 1) Brief n. 255. a) Over den reinen en verheven aard van Winckelmann's vriendschap zou eene afzonderlijke verhandeling kunnen geschreven worden , even als over den zeldzamen aard zijner liefde. Ten aanzien der vriendschap verwijzen wij vooral naar zijne betrekking tot zijnen kweekeling Lamprecht , d'e hem ook na de zwartste ondankbaarheid onvergetelijk bleef , en aan zijne tot liefde gestegene genegenheid jegens eenen jongen Lijflandschen geleerde , Berg genaamd , dien hij te Rome had leeren kennen , voor wien hij een kunstwegwijzer door Rome schreef , en aan wien hij een zijner werken opdroeg : Werke Th. X, 116, 201. - Eene uiteenzetting van Winckelmann's liefde zou vooral op zijne plaats zijn waar men zijne denkbeelden over het schoone en de kenmerken daarvan ontwikkelen wilde ; zij - TOT OUDHEIDKUNDIGE. 37 Reikhalzend had hij dikwijls uitgezien naar het land , waar die wijzen geleefd en die kunstenaren gebloeid hadden , die zijn geest eens ontwikkelden en vormden ; dikwijls had hij van Italiës heuvelen zijne armen uitgestrekt naar het gewest , waar de idealen van het schoone , die hij zoo lang had bewonderd , als in ligchamelijke gedaanten hadden rondgewandeld ; het land , waarin hij te huis was als nergens op de aarde. Dan had hij vooral op Pisa in Elis het oog gevestigd , waar toen nog geen geleerde of kunstkenner was doorgedrongen ; dáár op de plaats , waar de Olijmpische spelen gevierd waren, moest men ontgravingen doen , daar zouden nieuwe schatten. van kunst uit den schoot der aarde oprijzen 1 ) . Dikwijls had hij er hoop op , en dikwijls werd zij verijdeld. In 1760 werd hem het uitzigt geopend om eene rijke Engelsche dame , Lady Oxford , naar Athene te vergezellen 2 ). « Niets , schrijft hij , heb ik zoo vurig gewenscht , als dit ; ik liet mij gaarne eenen vinger afhouwen , ja mij tot een priester van Cybele maken, om met zulk eene gelegenheid deze landen te zien » . In 1761 werd die hoop verduisterd ; hij schrijft , dat hij niet meer aan de reis naar Griekenland denkt , omdat hij er de middelen niet toe vinden kan 3) . hangt daarmede onafscheidelijk zamen. Bij zulk eene uiteenzetting komen o. a: in aanmerking : zijn gevoelen over de meerdere schoonheid van het mannelijke boven het vrouwelijke geslacht , Brief aan Usteri dd. 27 Junij 1767, Werke Th. XI, 182 ; het idealische zijner liefde, waardoor hij zich vaak door bloot aanschouwen , als bij een schoon standbeeld, tevreden stelde , Werke Th. IX, 435 ; zijne verliefdheid op eene danseres vam 12 jaren , die hij maar eens zag , toen hij zelf 41 jaren oud was, Brief dd. 1 Dec. 1758, op eenen jeugdigen zanger, met name Belliin 1761, Werke Th. IX, 308, en op anderen, als : op eenen onbekenden in Florence en welligt ook op een castraat van 14 jaren, Werke Th. IX, 455, en X, 86 ; vooral echter op de vrouw van Mengs, ten tijde vau de afwezigheid van haren man in Spanje; zie over deze laatste , brief dd. 1758 en Werke Th. X, 291 , 300 , 343 , 344 , 373 , 385 en. 386. De vrouw van Mengs was het eerste vrouwelijke wezen , waaraan hij ( op 41jarigen leeftijd) eenen brief schreef. ") Werke Th. V, 281. Het is bekend hoe latere opgravingen dit bevestigd hebben; er kwamen o. a. de fundamenten van den tempel van Jupiter O1. te voorschijn. < 2) Werke Th. IX, 418: 3) WW. X, 20. 38 OVER WINCKELMANN'S VORMING In 1764 hoopt hij weder. Hij zal met eenen rijken binnenlander derwaarts en ook naar Azië reizen , en wenscht in dat geval volmagt te zullen erlangen om onder weg voor de vatikaansche bibliotheek handschriften aan te koopen 1 ) . Maar ook deze hoop wordt weder verijdeld. En toch scheen eene reis naar Griekenland alleen in staat om het onvolledige in zijne werken aan te vullen ; want Winckelmann had o. a. het Parthenon met de meesterstukken uit de school van Phidias niet gezien. Zijn tweede wensch was het wederzien zijner Duitsche vrienden ; want ofschoon hij nog een jaar voor zijnen dood aan een vriend zijne hooge tevredenheid te Rome betuigde 2) , zoo kan men zijn hartelijk verlangen naar Duitschland tech duide. lijk uit zijne brieven opmaken. Vooral blijkt zulks uit letteren. aan zijnen ouden ambtgenoot Francke , te Nöthenitz , wien hij , in het vooruitzigt van eerlang de reis naar zijn vaderland te ondernemen , schrijft : « o qui amplexus ! et gaudia quanta futura ! Nooit heb ik met meer zielevreugd aan u geschreven dan heden , waar ik den wellust smaak u mijne nabijzijnde komst te Nöthenitz te melden , hetwelk half Mei zijn zal , zoo mij op die verre reis geene onpasselijkheid overkomt » 3 ) . - Het is , als had hij in een somber voorgevoel van hetgeen hem overkomen zou geschreven ; hoewel hij aan een onheil , zoo als hem op deze reis trof, zeker niet heeft kunnen denken. Maar ook uit « onbewolkte verte kan soms de ontbrandende donder slaan ». De reis naar zijne vrienden in Duitschland was zijne reis naar het onbekende gindsche. Gij hebt hem met uwe aandacht tot dus ver gevolgd bij zijne vorming en werkzaamheid , en hem zien naderen aan het toppunt van roem en geluk ; wilt thans ook nog eenige oogenblikken met mij aan zijne uitvaart wijden ! In den zomer van hetjaar 1768 hadden Cavaceppi en Winckel- ¹) Werke Th. X, 285. 2) Dd. 27 Mei 1767 , « vrolijk moet ik met mij zelven zijn en ik kan het , dewijl ik mij beroem een van die weinige menschenkinderen te zijn , die met hun toegemeten deel tevreden zijn, » 3) Dd. 23 Maart 1768. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 39 mann den dag bepaald , waarop zij de langgewenschte reis naar Duitschland aanvaarden zouden. Cavaceppi vergezelde hem deels << uit vriendschap, deels voor zijne eigene gezondheid en om vreemde landen en nieuwe voorwerpen te zien » ¹ ) , Winckelmann wilde zich zijne aanwezigheid in Duitschland tevens ten nutte maken, om eene goede Fransche uitgaaf van zij geschiedenis der kunst te bezorgen. Hunne reis gaat over Loto, Bologna, Venetië en Verona , om zoo over Augsburg , München Weenen te Dresden te komen. Op de drie eerstgenoemde plaats bezigtigen zij nog alle merkwaardigheden , tot groote tevredenheid. Toen zij echter te Verona de Alpen overtrokken , en al dieper in het sombere Tyroolsche gebergte kwamen , begon Winckelmann's gemoedsstemming plotseling te veranderen; hij wordt, zonder dat Cavaceppi eene reden daarvan weet te gissen, ontstemd en droefgeestig , en zegt : <« zie eens vriend, wat schrikkelijke , huiveringwekkende streek , welke onmetelijke , opwaarts stijgende bergen ! » lets later uit hij zijn sterken afkeer van den leelijken Tyroolschen bouwtrant. Cavaceppi, die eerst meende dat hij schertste, trachtte Winckelmann's uitspraken met wijsheid te temperen , aan zijne gedachten eene meer vrolijke rigting te geven en hem vriendschappelijk op te beuren. Doch dit was te vergeefs. Winckelmann verklaarde, dat hij geene rust had , vóór dat hij in Italië zou teruggekeerd zijn. Met moeite bragt Cavaceppi het zoo ver , dat zij zamen te München kwamen. Niettegenstaande aan Winckelmann te München alle mogelijke hulde bewezen en hem veel kunstgenot bereid werd , niettegenstaande hij ook nog tot aandenken eene kostbare antieke gemme, waarop hij prijs stelde , ten geschenke ontving , bleef hij ontevreden ; en Cavaceppi moest hem als met geweld van overreding verder mede slepen. Zij komen eindelijk te Regensburg. Hier wil Winckelmann Cavaceppi verlaten , en alléén terugreizen ; slechts de treffendste toespraken der vriendschap van Cavaceppi vermogen nog zoo veel , dat hij hem tot Weenen vergezellen , maar dan zeker naar Rome terugkeeren zal. « Ik zie wel in , zeide Winckelmann tot zijnen vriend , ' Werke Th. XI , 325 en 332. 40 OVER WINCKELMANN'S VORMING dat ik hierin verkeerd handel , maar ik gevoel zulk een sterken en onweerstaanbaren trek , dat het mij onmogelijk is anders te handelen ! >> - Te Weenen aangekomen zijnde , maakte Cavaceppi eenige aanzienlijke mannen , die zij zamen bezochten , met den vreemden gemoedstoestand van zijnen vriend bekend. Ook deze deden pogingen om hem de terugreis ernstig te ontraden , doch te vergeefs ; Winckelmann's antwoord bleef steeds hetzelfde. « Ik kan , schrijft Cavaceppi , bijna de tranen niet weêrhouden , als ik denk aan de verstandige eu liefderijke woorden , waarmede de vorst von Kaunitz onzen Winckelmann van zijne terugreis trachtte af te houden. « Hoe kunt gij het <« hart hebben , zeide hij , uwen lieven vriend te verlaten , die <« meer om uwentwil dan om zich zelven in onrust is. Bedenk, « dat hij nu alléén wijduitgestrekte landen moet doorreizen , <« wier zeden en taal hem onbekend zijn. Ik smeek u , zoo veel <« ik smeeken kan , uw voornemen te veranderen. >> Toen werd Winckelman hevig bewogen en stond bleek en sidderende , zoodat Cavaceppi hem bij de hand nam en met ontroerde stem tot hem zeide : « Lieve vriend , gij handelt niet goed ; maar omdat het u zoo behaagt, draag slechts zorg voor u zelven ; ik beveel u aan God. >> ་ Hij had voor ' t laatst zijne vriendenhand gedrukt. Nadat hij te Weenen nog door den vorst von Kaunitz en door de keizerin Maria Theresia met twee gouden en twee zilveren gedenkpenningen was begiftigd, die eene metaalwaarde van omstreeks ƒ 150 hadden , begeeft hij zich op den postwagen naar Triëst , ter terugreis naar Rome. Maar hij zoude Rome niet wederzien. Te Triëst stapte hij in het voornaamste logement der stad af ¹ ) . In datzelfde logement bevond zich een onbekende reiziger , die eene kamer naast die van Winckelmann had; zijn naam was Arcangelo , en later bleek het , dat hij heerenknecht en kok geweest was , en om menigen diefstal gevangen gezeten had. Niet lang geleden was hij eerst uit de gevangenis ontslagen , en was nu misschien weder op nieuwe avonturen ' ) Het toenmalig stedelijk logement op de Petersplatz ; hij logeerde op de tweede verdieping N° 10. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 41 uit. Winckelmann kwam met dien onbekende spoedig in kennis ; zij zaten , misschien toevallig , naast elkaâr aan tafel , en een gemeenschappelijke wensch naar eene scheepsgelegenheid op Venetië bragt hen nader tot elkander. Arcangelo wist het vertrouwen van Winckelmannn te winnen ; hij toonde eenige liefde voor kunst, en was zeer gedienstig , vooral in het opzoeken eener scheepsgelegenheid . Zij eten, drinken , wandelen zamen , en wachten op een zeilreê schip eenige dagen in hetzelfde huis. De goedhartige Winckelmann had den vreemde zijn vertrouwen geschonken , ofschoon hij noch zijnen naam, noch zijnen stand kende. Hij deelde hem ook mede, dat vorstelijke personen hem te Weenen met penningen begiftigd hadden , en liet hem die penningen zien. De om geld verlegen dief wordt begeerig deze te bezitten , doch ziet door bloote dieverij geene kans er zich meester van te maken ; toen rijst de gruwelijke gedachte bij hem op om Winckelmann om het leven te brengen. Alleen vrees dat Winckelmann , van wiens omstandigheden hij niets wist , van hoogen rang zou kunnen zijn , en dat hij daarom , wegens zulk eene daad, strenger vervolgd en zwaarder gestraft zou worden , dan wanneer hij een gering man was, houdt hem van de misdaad nog een wijl terug. Ook mag Arcangelo het vooroordeel gekoesterd hebben , dat een misdrijf behoorde afgewogen te worden naar den rang van hem, tegen wien men zich vergrijpt. Eindelijk wordt hem die vrees benomen , door dat hij , gelijk hij later bekend heeft , de overtuiging erlangde , « dat Winckelmann een spion , Jood of Lutheraan was , » welke drie bij Arcangelo op denzelfden lagen trap van menschelijke waarde stonden; en nu staat zijn besluit vast, van hem om het leven te brengen, ten einde zich van zijne penningen meester te maken. Na kort te voren nog een vriendelijk gesprek met hem gewisseld te hebben , komt hij in Winckelmann's kamer , gelijk hij meer plagt , en vraagt hem , « of hij aan de middagtafel zijne penningen niet (aan de gasten) zou laten zien ? » Waarop Winckelmann glimlagchend antwoordt , dat hij dit niet zal doen , omdat hij voor den waard niet weten wil ze te bezitten ; want , zeide hij , die zou mij wel eens méér kunnen laten betalen , zoo hij wist , dat ik geld had ; en na een paar malen de kamer op en neêr gewandeld te hebben, zette hij zich , zonder verder op Ar- 42 OVER WINCKELMANN'S VORMING cangelo acht te geven , weder aan zijn schrijflessenaar neer. Hij schreef, merkwaardig genoeg , eene promemoria voor eene toekomstige uitgave van zijne geschiedenis der kunst ¹ ) . Toen wierp Arcangelo hem van achter eenen strik om den hals , ten einde hem te wurgen ; doch dit niet gelukkende , trekt hij een mes om hem een doodsteek toe te brengen. Winckelmann springt op , grijpt met forschen arm den moordenaar bij de borst , en met de eene hand zijn mes vastklemmende, worstelt hij zoo lang met hem , tot dat Arcangelo , reeds sidderend en verward , bijna overweldigd is. Doch ongelukkig glijdt Winckelmann uit , en valt onder zijnen moordenaar , die hem nu overmeestert en vijf doodelijke wonden met het mes toebrengt. Verbijsterd na de gruweldaad vlugt Arcangelo , blootshoofds en zonder eens om de penningen , om welke hij den moord beging , te denken. Winckelmann's wonden bleken reeds bij het eerste onderzoek doodelijk te zijn ; welk berigt echter zijne kalmte in het minste niet verstoorde. Hij leefde nog eenige uren , maar die voldoende waren , om den moordenaar aan de regters kenbaar te maken , om zijne laatste beschikkingen te geven en om zich in stilte voor te bereiden tot de ure des scheidens. In de laatste oogenblikken, riep hij , gelijk wij reeds aanstipten , herhaaldelijk vergeving uit voor zijn moordenaar , en zoo ontsliep hij. -Arcangelo werd gegrepen en door de regters te Triest ter dood veroordeeld. Hij bekende alles , tot in de minste bijzonderheden , die uit de acten van het geregtshof uitvoerig bekend gemaakt zijn 2). - Zoo onverwacht en noodlottig werd Winckelmann , te midden van zijn wetenschappelijk streven , in de kracht des levens, nog geene 50 jaren oud , door den dood afgeroepen. Hij ontsliep ver van vrienden, in eene onbekende plaats , waar zijn overschot in een godshuis in stilte werd bijgezet ³ ). Zoo werd ¹) Deze is later ook in druk verschenen. 2) J. Winckelmann's letzte Lebensworte. Aus den gerichtlichen Original-Akten des Criminal-Processes seines Mörders Arcangelo herausgegeben von Dr. Dom de Rosetti. Mit einer Vorrede von Hofrath Böttiger ; Dresden , 1818. 3) Hij overleed den 9 Junij 1768 en zijn lijk werd begraven in de St. Justus-kerk , in eene groeve van cene der broederschappen of gilden. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 43 in onzen leeftijd zijn groote landgenoot , navolger en vereerder C. O. Muller even als hij , te midden zijner navorschingen , in de kracht des levens , in een ver gewest , door den dood plotseling weggerukt , en ook zijn overschot werd aan eene vreemde moederaarde toevertrouwd. Maar aan Muller vielen voorreg. ten te beurt, die Winckelmann miste ; Muller ontsliep in de armen van vrienden , en had Hellas heerlijkheid aanschouwd ; daarnaar had Winckelmann zijne laatste wenschen vruchteloos uitgestrekt!. Toen zijn lijk ten grave besteld was , scheen er niemand aan te denken zijne grafplaats door een gedenksteen voor te spoedige vergetelheid te bewaren. Eerst twintig jaren later gelukte het den edelen Rosetti , die met zoo veel getrouwheid zijn levenseinde beschreven heeft , hem in de St. Justus-kerk te Triëst door een gedenkteeken te eeren. Het is een marmeren zerk , waarop de Agathodaemon des ontslapenen rust , treurend om den dood van zijnen lieveling, wiens borstbeeld , op een schild , hij in zijne arinen drukt. Op het basreliëf staat de oudheidvorscher met de fakkel in de hand , gereed om naar eene pyramide te treden , voor welke Egyptische , Grieksche , Etrurische en Romeinsche kunstwerken liggen ; en hem volgen , in vrouwelijke gedaanten , de schilderkunst , beeldhouwkunst en bouwkunst , de geschiedenis , kritiek, wijsbegeerte en oudheidkunde ¹ ). Onder hen die na zijn afsterven door gedenkstukken van kunst zijne gedachtenis bewaarden , mag niet verzwegen worden zijn vriend , de graaf d'Hancarville , aan wiens prachtwerk over de Grieksche en Etrurische vazen Winckelmann zoo levendig deel genomen had. In dat werk heeft d'Hancarville een columbarium (Romeinsch familiegraf) geplaatst, met Winckelmann's zerk , aan wier ondereinde de weenende vriend zit met de rol zijner werken in de hand, en daarboven het eenvoudige maar treffende opschrift : D. M. Johanni Winckelmann , Viro. opt. amic, cariss. Pet. Hancarville , dolens fecit. orco peregrino 2). Hoe hem de wetenschap gehuldigd heeft , daarvan zal later ¹) Werke Th. XI , 392. Rosetti , il sepolcro di Winckelmann in Trieste ; Venecia , 1823. 2) Werke Th. X, 25. 44 OVER WINCKELMANS VORMING behooren gewaagd te worden. Ik wil u alleen in herinnering brengen , dat Winckelmann's geboortedag thans aan menige Hoogeschool van Duitschland plegtig en wetenschappelijk gevierd wordt. Dan vercenigen zich groote letter- en oudheidkundigen , om zich over de belangen hunner wetenschap te onderhouden , en die dag wordt door feestberigten vereeuwigd en opgeluisterd door afbeeldingen van pronkstukken der oude kunst. Op dien dag staat te Rome, in zijne tweede geboortestad , op het Capitool zijn borstbeeld feestelijk getooid ; daar vergadert dan de eerste oudheidkundige maatschappij van Europa , en Winckelmann's naam zweeft nog op aller lippen , bij eene feestviering der wetenschap in hoogere beteekenis. Zulk een verschijnsel mag in de geleerde wereld wel eenig heeten. Is zulk eene hulde ook aan opgewondenheid te wijten , of is zij kalme vereering, gegrond op verdiensten ? Op die vraag zal eene volgende beschouwing , naar ik hoop, het nader antwoord bevatten. Ik heb thans slechts getracht u het beeld van den man in zijne vorming en werkzaamheid aanschouwelijk te maken. Aan het einde daarvan gekomen gevoel ik wat Winckelmann gevoelde, toen hij aan het einde eener beschrijving van eene schoone antieke verklaarde , dat zijne krachten daartoe ver te kort geschoten waren. Vergunt mij daarom, dat ik met zijne woorden eindig: ik leg het begrip, dat ik van dit beeld gegeven heb aan zijne voeten neder, als de kransen van diegenen , die het hoofd der goden , welke zij wenschten te kroonen , niet bereiken kunnen ¹). NASCHRIFT. Sedert het uitspreken van dit opstel , werden mij nog eenige geschriften bekend , waarin belangrijke wenken tot de karakteristiek van Winckelmann voorkomen , en van welke door mij , bij eventuële voortzetting van dezen arbeid , ZOO ' ) Slot van zijne beschrijving van den Apollo van Belvedere. TOT OUDHEIDKUNDIGE. 45 veel mogelijk gebruik zal worden gemaakt. Eene opmerking echter , eerst gedurende het nazien der drukproeven van het bovenstaande door mij gevonden , veroorloof ik mij hier nog mede te deelen , omdat zij op het zoo betwiste godsdienstige karakter van Winckelmann , waarvoor ik in dit opstel als apologeet ben opgetreden , betrekking heeft , en er uit blijkt , dat ik ten deze niet geheel alléén sta. In het uitnemende geschrift van A. W. Bohtz , Geschichte der neueren deutschen Poesie , Göttingen 1832 , welks schrijver op een euangelisch standpunt staat , en niet minder vrij , diepzinnig en gemoedelijk oordeelt , dan b. v. een Hagenbach , vindt men eene korte karakteristiek van Winckelmann als aestheticus ( Parallele met Lessing) , en daar heet het o. a.: « deze met geestdrift « bezielde (begeisterte) kunstbeschouwer ( Betrachter 1 ) , zegt <<< niet slechts : de hoogste schoonheid is in God , maar hij gelooft ( ook) aan deze waarheid , en wordt er door zijne « gansche natuur toe gedreven , om de idé van het goddelijke « als de eigenlijke ziel der kunst te erkennen. Daarom heeft « hij gelijk geen ander van zijne tijdgenooten , de beteekenis ( Bedeutung) en heiligheid der schoonheid verkondigt , daar- <« om is geen ander gelijk hij in staat hare geheimen te openbaren ». Door deze woorden wordt vooral eenig gezag bijgezet ་ " - aan hetgeen boven, op bl. 19 , aangaande Winckelmann's godsdienstigen zin , uit zijne kunstbescherming afgeleid , is ouw aangestipt. ') In den aanhef heette het : « dieser herrliche Mann. »







Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Over Winckelmann's vorming tot oudheidkundige" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools