Wandelingen door de provincie Antwerpen  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Het gewest is thans verdeeld in drie arrondissementen, naar de hoofdplaatsen Antwerpen, Turnhout en Mechelen gedoopt. Behalve de reeds vermelde rivieren de Schelde de beide Nethes, die bij Lier samenvloeien verder vereenigd haar weg vervolgen om beneden Mechelen, met de uit Brabant komende Dyle en de Senne den Rupel te vormen en bij Rupelmonde haar wateren met die van den Scheldestroom te vermengen, treft men er nog enkele kleinere vischrijke riviertjes aan. Het zijn de Mark en de Aa, die beiden ook het nederlandsche grondgebied besproeien, en het groote en het kleine Schijn, die zich aan weerskanten van Antwerpen in de Schelde storten. Verder doorsnijden verschillende kanalen en heirbanen het in alle richtingen."--Wandelingen door de provincie Antwerpen (1885) by Marie Adrien Perk

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Wandelingen door de provincie Antwerpen (1885) is a book by Marie Adrien Perk.

Contents

Full text

M, A. PERK. WANDELINGEN DOOR DE PROVINCIE ANTWERPEN. MET SCHETSKAARTEN. KOMINKLIURE POBLIOTICS S GRAVENHOS 's UTRECHT , J. G. BRO ES E. 1885.

EERSTE HOOFDSTUK.

Inleiding

I.

Het jaar 1884 zal met gulden letteren in de noord en zuid -nederlandsche geschiedrollen vermeld worden . De heugelijke, door velen zoo vurig gewenschte ver broedering tusschen de, sinds een halve eeuw gescheiden twijgen van denzelfden stam kwam tot stand.

Toch niet onvoorbereid.

Of hoe ? Waren niet reeds de laatste sporen der vroe gere verbittering en vijandschap uitgewischt door de nederlandsche taalcongressen , de vrijverklaring der Schelde in 1863, het luisterrijk onthaal, onzen vaderland schen schutterijen te Brussel, zes jaren later aangeboden , en de ongedwongen schitterende hulde, door de belgische regeering aan de nagedachtenis der , bij de verdediging van den Antwerpschen vijfhoek gevallen en aldaar be graven nederlandsche krijgers gebracht, toen het over schot dier dapperen werd afgehaald om op vaderlandschen bodem te worden bijgezet ? Maar ook door de betuigingen van achting en vriend schap voor onze zuidelijke broeders , in het openbaar , met algemeene instemming, in de hoofdstad afgelegd ter gelegenheid van de vijftigjarige herdenking van den tiendaagschen veldtocht en op de, het daaraanvolgend jaar gevierde Citadelfeesten ? Was door dat alles niet reeds de ontwakende zucht naar toenadering krachtig aangewakkerd ? 4 Verbroedering tusschen Noord en Zuid. > Volkomen naar waarheid had Jacob van Lennep dan ookgezongen : « Oude veten Zijn vergeten En gedempt de bron van twist. » Het vriendschapsverbond tusschen de beide koningen, door hun herhaalde samenkomsten bezegeld , hebben thans de natiën zelve op indrukwekkende wijze bevestigd door de ongekunstelde, hartverheffende geestdrift, waarmede zij de beide soevereinen bij hun wederkeerige bezoeken begroetten . Die ongedwongen uiting van het innerlijk gevoel leverde het welsprekende bewijs, dat zij van harte toe traden tot dat verbond , waardoor de behoefte aan verbroedering voldoening vond. En bij elke gelegenheid geeft men sinds , van weers kanten , lucht aan die gezindheden des gemoeds en vraagt en belooft men elkander vriendschap , waardee ring en steun op elk gebied. Heugelijk verschijnsel voorwaar ! Geen leus toch bevat zooveel waarheid als die in de wapenschilden van Noord Zuid staat gegrift: « Eendracht maakt macht , » « L'union fait la force. » Inderdaad. Alleen door eendrachtige samenwerking en bijstand kan het duurgekochte volksbestaan der beide rijken dat ook de sleutel is van den Europeeschen vrede - worden verzekerd . En een krachtige ontwikkeling zal dan slechts bij hen kunnen plaats vinden , de twee geburen als goede vrienden en trouwe bondge nooten elkander de hand reiken , bij de bevordering van hun stoffelijke belangen en welzijn . Het ideaal van een eenig Nederland , bestaande uit twee deelen , met behoud van ieders zelfstandigheid op staatkundig gebied , onder eigen vorsten ten innigste aaneengesloten , en die als derde in hun bond het groothertogdom Luxemburg zouden kunnen opnemen , -- wordt allengs door den loop der omstandigheden ver wezenlijkt. Van steeds toenemende hartelijkheid en inniger toenadering getuigen de betrekkingen tusschen en wanneer Eendracht maakt macht. 5 van beide volken . Reeds in het bezit van een gemeenschap pelijke taal , door het grootste gedeelte der bevolking van het zuiden gesproken , één in waardeering van hun baniervoerders op letterkundig gebied , fier op hetzelfde glorierijk verleden , deelende in de schoonste traditiën offers van geld en bloed, door beiden gebracht in den reuzenkamp , tegen denzelfden vijand aanvaard ter verdediging van het hoogste goed , de vrijheid des gewetens,, — zijn de wederzijdsche handelsbelangen en nog in sterkere mate, de sympathie der harten de beste waar borgen voor eene verbroedering, welke met hechtere banden beiden omsnoeren zal dan de politieke eenheid , voor 70 jaren door vreemd gezag hun opgedrongen. En zou dan niet elke poging om die sympathie op te wekken en te versterken toejuiching verdienen ? Of is het « onbekend maakt onbemind » niet van toepassing op de natiën ? Ongetwijfeld. Wie dan Noord en Zuid nader brengt of hun gelegenheid geeft elkaar beter te kennen en te waardeeren , doet een goed, een vaderlands lievend werk.

II .

Waar nu slechts voor betrekkelijk weinigen onzer land genooten de gelegenheid bestaat tot een persoonlijke aan raking met de zuidelijke broeders, behoort de pers voor het groote publiek de rol van bemiddelaar en tusschen persoon op zich te nemen. Niet alleen de dagbladpers, die – wij achten onsgelukkig dit te getuigen , — zulk een warme belangstelling wijdt aan alles watin en metBelgië geschiedt en zich dus van hare roeping in deze bewust toont. Maar ook geschriften van grooteren en kleineren omvang, aan de beschrijving van land en volk gewijd. ' t Is waar. Eenigen tijd geleden behelsde een Amster damsch blad (* ) een brief uit Antwerpen, waarin het volgende te lezen stond : ( * ) Amsterdammer, Avondblad , uitgegeven Zaterdag 23 Augus tus '84. 6 Beschrijvingen van België. voor « Belgie is ten onzent zoo bekend , dat men weinig « eer inlegt met hetgeen men als spiksplinternieuwe er « varing , zijn lezers denkt op te disschen . Dadelijk herin « neren zij zich het genot gesmaakt bij het lezen van « B. Huets « Land van Rubens » enz . » Dit nu acht ik al te boud gesproken. Ik geloof dat de schrijver hier schronielijk overdrijft. Neen , België is niet zoo algemeen bekend ten onzent als hij wel beweert. Ik doe hem volstrekt niet onder in waardeering van Huets meesterlijken arbeid ; ook ik breng daaraan een erkentelijke hulde. Maar slechts een betrekkelijk ge ring gedeelte van België wordt er in behandeld , en dat nog wel voornamelijk uit het oogpunt der kunst. En ik geef in geenen deele toe , dat , na de verschijning van het « Land van Rubens » , en ik voeg er bij, zelfs van Havards voortreffelijk « Pays des Gueux » er niets meer over onze zuidelijke naburen en hun land te zeggen zou vallen, wat de belangstelling van den Noord- nederlander verdient en hem nader met beiden bekend kan maken. ' t Is waar. In de fransche taal zijn uitnemende be schrijvingen van België verschenen , die in haar kader zoowel de voornaamste steden als het platte land opnamen, en waar zij de merkwaardigste gebouwen en kunstge wrocliten maalden , ook de zeden en gewoonten niet onbesproken lieten . Wie denkt hier niet aan « La Belgique illustrée » , aan « La Belgique monumentale » , < Texier's Voyage Pittoresque en Hollande et en Belgique» , « Le Monnier's opstellen in « Le Tour du Monde » ?

Voorts hebben sommige streken , met name de belgi sche Ardennen aan meer dan één toerist de pen in de hand gegeven en het aanzijn geschonken aan reisschetsen in verschillende talen , ook in het nederlandsch. Verder hebben Vlamingen in verhalen hand boeken hun land , hetzij in zijn geheel , hetzij gedeelten daarvan beschreven. Wij noemen hier, om slechts enkelen te vermelden , de heeren Conscience, Sleeckx, Streyaert, Ad. Siret. Doch behalve de romans van den gevierden Conscience, zijn die geschriften verouderd of hier te lande vreemdelingen gebleven . Was het omdat zij uit het oog > > aan aan en Schaarschte van bronnen ten onzent. 7 punt van den vorm misschien minder aantrekkelijkheid bezaten ? Zooveel is zeker , dat zij slechts zelden ten onzent worden aangetroffen. Nog geef ik toe , dat men in de Gidsen van Bædeker, Plantenga, Joanne, enz. vrij nauw keurig al het merkwaardige vindt opgesomd , wat de belgische steden opleveren , en dat van tijd tot tijd in onze maandschriften schetsen uit België voorkomen .

Desondanks durf ik beweren , dat er in onze nederlandsche letterkunde weinig bronnen bestaan , waaruit wij Zuid-nederland eenigszins van nabij kunnen leeren kennen , dat Zuid - nederland , welks vriendschap voor ons van het hoogste belang is en dat een geheel eenige plaats bekleedt in de rij der natiën , en sinds drie vierde eeuw met reuzenschreden op de baan der ontwikkeling , schier geen enkel gebied uitgezonderd, vooruitgaat. Schaarsch zijn de geschriften , die over zijn geschiedenis , kunstschatten , merkwaardige gebouwen , monumenten en te gader zijn zeden en gewoonten, -dien spiegel van het volkskarakter – , zijn huiselijk en openbaar leven , – dat beeld zijner beschaving, – zijn godsdienst en taal handelen.

Die omstandigheid schenkt mij de vrijmoedigheid als proeve , mijn landgenooten de volgende schetsen aan te bieden , gewijd aan een gedeelte van België , en wel de provincie Antwerpen , die zich langs onze grenzen uit strekt.


III.

Antwerpen ! Op het hooren of lezen van dien naam rijst onwillekeurig voor onzen geest het beeld van de, zoo heerlijk aan de Schelde gelegen koopstad , met hare on afzienbare kaden , waar de handelswaren liggen opgestapeld en de reusachtige stoomschepen zijn vastgemeerd ; met hare naar de jongste uitvindingen ingerichte dokken ; met het mastenwoud, dat zich in den breeden stroom weerspiegelt, en aan den overkant met het Vlaamsche hoofd als een vooruitgeschoven verkenningspost , het ge heel bespiedende; met hare indrukwekkende gebouwen , kostbare museums , kunstacademie en bevolking van schilders en beeldhouwers ; met hare historische gedenk teekenen en karakteristieke gevels, voortreffelijke hulp bronnen voor de studiën van den archeoloog of geschied vorscher; met hare ruime en nieuw aangelegde straten en boulevards en parken , waardoor aan de behoefte van licht en lucht de ruimste voldoening is gegeven ; met den gordel van forten , die haar omgeeft , en de bron van België's nationale welvaart , den zetel van zijn uit voerhandel tot een der sterkste plaatsen van Europa, het bolwerk van ' s lands onafhankelijkheid maakt. Die stad , gekroond met de driedubbele kroon van kloekheid, rijkdom en kunst , aan wier roem niets ontbreekt , wier geschiedenis met die des lands ten nauwste is saamge weven en die het levenslicht schonk aan tal van schitte rende vernuften , magistraatspersonen , stoute zeevaarders, toovenaars met veder , penseel en beitel. Maar er bestaat nog een ander Antwerpen, niet minder , hoewel in andere opzichten , onze onverdeelde belang stelling waard. Het is de provincie, welke die merkwaar dige veste tot hoofdstad heeft, een der negen gewesten waarin het land werd verdeeld . Welk een scherpe tegenstelling echter tusschen het platteland en de hoofdstad. Hier een ongeloofelijke bedrijvigheid , leven en beweging vooral aan de Schelde oevers, waar men schepen van alle punten der wereld ziet aankomen, allerlei gelaatskleuren aanschouwt, alle talen hoort spreken , allerlei rassen ontmoet, allerlei vlaggen vindt wapperen. Ginds, op die onmetelijke heide , met poelen en moerassen doorsneden en hier en daar met mast- of dennenbosschen bedekt , stilte , kalmte, eenzaamheid , rust , en als oäsen in de zandwoestijn, volkrijke dorpen en stadjes , door een krans van bouwland en boomgaarden omgeven , of een eenzame, tusschen het groen verscholen hoeve, het verblijf van den stoeren land bewoner , die door noesten arbeid den weêrbarstigen bodem dwingt te werken en voort te brengen. Toch heeft ook dit deel, gelijk ik in de volgende bladzijden wensch aan te toonen , zijn eigenaardige belangrijkheid.

Behalve een drietal vermaarde abdijen immers, een bezoek overwaard , treft men er nog kasteelen aan uit den Spaan schen tijd ; monumentale kerken, rijk aan allerlei kunst schatten; enkele steden met indrukwekkende hallen , stad huizen en belfroods; en ook verder lusthoven, opgetrokken in verschillenden stijl , die de eentonigheid der vlakte ver breken en vroolijkheid en afwisseling bijzetten aan het landschap , te midden van hetwelk zij verrijzen .

IV.

in Mijn schetsen zijn de vruchten van eigen aanschouwing en waarneming , voorgelicht door enkele der hierboven vermelde werken en de, niet genoeg door mij te waar deeren wenken van mijn hooggeschatte vrienden , de heeren Jan van Beers (den vader ) en Dr. C. J. Hansen , den stedelijken bibliothecaris te Antwerpen, Toen het reisseizoen in den afgeloopen zomer aanbrak en velen zich opmaakten om een stoute , trotsche natuur of aan de oevers der zee zich te ontspannen en nieuwe levenskracht te verschaffen of in de aanschou wing van kunstschatten zich te verlustigen , nam ik den wandelstaf ter hand en doorkruiste de provincie in alle richtingen. Voor een deel te voet, een geringer deel per as , een enkele maal mij bedienende van stoomboot of spoorweg, bezocht ik al wat zij merkwaardigs aanbiedt, met de geschiedenis in de eene en het potlood in de andere hand. Wat mijn aandacht wekte, en dat was niet weinig zooals de lezer zal zien , teekende ik op en werkte dit dezen winter uit. Geen wetenschappelijke, stelselmatige beschrijving wachte men echter. Evenmin een soort van reisgids. Ik haat met volkomen haat de handelsreizigers in kilometers en sta tistieke opgaven , wier voorstellingen vaak zoo onjuist zijn en die u onthalen op verkeerde inlichtingen en aan wijzingen , aan hun fantasie ontleend . Hoe vaak maken zij den toerist wanhopend , wanneer hij met zijn tasch op den rug , zijn eigen weg wil zoeken en de groote heirbanen verlaten om de streek beter te leeren kennen. 10 Haar bestemming. waarvan Wat ik aanbied , zijn eenige luchtige en vluchtige, be scheiden schetsen, die geen aanspraak op bijzondere degelijk heid of grondigheid maken. Kunnen zij eensdeels dienen als vingerwijzing voor degenen , die van plan zijn de groote internationale tentoonstelling te Antwerpen te bezoeken en het gewest zelf zouden willen leeren kennen en hen voorbereiden op wat zij daar zullen ontmoeten , ook voor hen , die 'thuis blijven , kunnen zij een middel zijn tot nadere kennismaking met een provincie , zoo dicht op onze grenzen gelegen en men toch over het geheel zoo weinig weet. De wandelingen, waarop ik den welwillenden lezer uit noodig mij te vergezellen, zullen hem niet te veel vermoeien . Gaarne beloof ik, als wij maar eens op weg zijn , niet te groote inspanning van hem te zullen vergen om mij te volgen . Eer wij den tocht aanvaarden , zal ik daarom enkele oogenblikken zijn geduld op de proef moeten stel len om met hem het terrein te gaan verkennen , en te voorkomen dat wij, op gang gekomen , telkens zijpaden hebben in te slaan . Met andere woorden : Eenige algemeene beschouwingen over de geschiedenis , de eigenaardigheden van den bodem en de taal dienen vooraf te gaan.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Ter verkenning van het terrein. I. Ten westen begrensd door de Schelde , ten zuiden door de provincie Brabant , oostelijk door die van Limburg en het nederlandsche Noordbrabant , noordelijk door laatst genoemd gewest , beslaat Antwerpen een oppervlakte van 283.310 hectaren met eene bevolking van ten naasten bij een half millioen zielen. Vorming van den bodem. 11 > Met uitzondering van het zuidwestelijk deel , Klein Brabant geheeten, en de polders langs den Scheldezoom , bestaat het geheele platteland uit de Kempen , onmetelijke zandwoestenijen met poelen en bosschen , die , links be grensd door den landbouw, rechts door de nijverheid van het land van Luik, zich ook over de belgische provincie Limburg en het nederlandsch grondgebied uitstrekken. Oudtijds was geheel Antwerpen door de zee overdekt. Toen de wateren zich terugtrokken , werd het Kempenland het eerst droog en allengs genoeg opgehoogd om voor menschen bewoonbaar te worden . Inmiddels werden de moerassen in het ander deel , bij elk getij overstroomd , door de Maas in het noorden , de Schelde in het zuiden , die de sporen van het bezoek achterlieten . Maar langzamerhand doemden ook daar , door de aan spoelingen en bezinksels , eenige hoogten en zandplaten uit de wateren op , en zoo vormde zich trapsgewijze de bodem. Langen tijd bleven er echter ongenaakbare poelen of ondoordringbare rietlanden bestaan ,waaraan de aloude benaming van het « land van Ryen » , « Rietland » , « Pagus Riensis » is ontleend. Waarschijnlijk is die streek het eerst bevolkt bij de komst der Franken , die in 442 er een einde maakten aan de heerschappij der Romeinen . Allengs begonnen de daar zwervende stammen vaste woonplaatsen te kiezen en den grond te ontginnen en te bebouwen. Onder Pepijn den Korte en Karel den Groote , in de este en 9de eeuw , ontwikkelde zich dit streven. De laatste gaf den onbe schaafden stammen wetten , verzekerde onder hen de rust en den vrede en beschermde landbouw en handel . Toen ontstonden er eerlang buurtschappen en gehuch ten . Het land echter was voor het grootste gedeelte woest , met bosscben begroeid. Sommige oorden waren nog pas door het water verlaten . Hier en daar verhieven zich echter villa's of verblijven van edelen en grooten , omringd door de hutten van hun lijfeigenen , die den landbouw dreven , eigen have en goed bezaten en slechts tot zekere heerendiensten waren verplicht. Eenige door het christendom beschaafde en verlichte > > 12 Ontstaan van het hertogdom Lotharingen. > Heeren streefden er naar het lot hunner onderhoorigen te verbeteren , hun lijden te lenigen , hen in hun nood te helpen en hun beproevingen te verzachten. Het volk bewaarde met eerbied en dankbaarheid de heugenis dier beschermers , welke de Kerk onder hare heiligen opnam. Naast die twee standen , onder de Heeren en boven de eigen hoorigen , traden nu de vrije landbouwers op . Doch na Karel's dood stortte het staatsgebouw door hem opgetrokken, ireen . Zijn kleinzoons staken hun vader , Lodewijk den Vrome , in een klooster en verdeelden na een langen oorlog het rijksgebied. Van die twisten maakten de Noormannen gebruik om te plunderen. Zij vermeesterden het eiland Walcheren , drongen over de slecht bewaakte grenzen , verwoestten Antwerpen en Mechelen , voeren in hun lichte , ranke vaartuigen de Netbe op en overvielen het pas gestichte en zich snel ontwikkelende Lier. Zeventig jaren lang herhaalden zich met grootere of kortere tusschenpoozen deze strooptochten. De keizerlijke macht verzwakte meer en meer , tengevolge van de onbe kwaamheid der vorsten , aan wie het rijksbewind was toevertrouwd. Verschillende verwijderde leenmannen wisten daarvan gebruik te maken om zich onafhankelijk te verklaren, en de soevereine macht over de door 'hen bestuurde gewesten zich toe te eigenen. Talrijke graaf schappen en hertogdommen ontstonden en vormden even zoovele staten. Een der voornaamste was Lotharingen , aldus geheeten naar Lothar , den zoon van Karel den Vrome, aan wien bij de verdeeling des rijks in 843 , de landen tusschen den Rijn en de Schelde werden toegekend. Beurtelings vereenigd nu eens met het gebied van den franschen koning dan weder met dat van den duitschen keizer , werd het in 929 een bijna onafhankelijk hertogdom . Doch daarom wis het nog geen erfelijk leen. Het bleef een rijksland . De keizer behield het recht den hertog te benoemen en schonk Lotharingen , eerst aan zijn zoon Koenraad en , na diens opstand, aan Bruno , aartsbisschop van Keulen . Het markgraafschap Antwerpen. 13 Bruno verdeelde het gebied in Opper- lotharingen , de streek aan de boorden van den Moezel, en Neder-lotha ringen , tusschen de Maas , de Schelde en den Rijn , waarin de kleinere graafschappen en hertogdommen Brabant , Ant werpen , Limburg , Luik , Namen en He ven waren begrepen. Antwerpen was toen gesplitst in twee deelen of pagi, landen , het eene het eigenlijke Taxandria of Kempenland, het andere het reeds genoemde land van Ryen . II. Men weet niet op welk tijdstip en ter wille van welken heer , het land van Ryen , waarvan de stad Antwerpen de hoofdplaats was , tot markgraafschap, graafschap aan de grenzen, des roomschen rijks werd verheven . In oude charters vinden wij reeds den naam van Rothingus of Rohingus, die omstreeks 725 den titel van markies van Antwerpen zou gevoerd hebben . Wat hiervan zij, 'smans opvolgers zijn ons onbekend , en wij komen tot 1068 , eer wij Gothelo den Groote weder met dienzelfden titel bekleed vinden. Deze werd later tot de waardigheid van hertog van Neder - Lotharingen verheven. Een zijner op volgers was Godfried van Bouillon , de held van den eersten kruistocht. De lotharingsche kroon kwam naderhand, tegen het einde der 12de eeuw aan het grafelijk huis van Leuven, toen keizer Koenraad III , Godfried II, den schoon zoon van Gothelo II , als hertog van Lotharingen erkende. Deze was de eerste , die den titel van hertog van Bra bant aannam en dus erfelijk vorst des lands werd . Hertog van Brabant is voortaan de ware naam van den lands heer , hertog van Neder- lotharingen een eeretitel . Want zijn hertogelijk gezag strekte zich niet verder uit dan over Brabant en het markgraafschap Antwerpen. Beide gewesten bleven sinds zoo nauw vereenigd, dat de her togen bij hun inhuldiging verplicht waren te beloven dien band te handhaven . Zij toonden bijna allen een groote voorliefde voor het oude land van Ryen , waar zij zich vaak aan de geneugten der jacht kwamen over geven en verschillende jachthuizen bezaten. > > 14 Optreden en ontwikkeling der gemeenten . > Het markgraafschap bevatte eerst alleen de stad Ant werpen en haar omstreken . Later werd het land van Ryen , het land van Arkel en andere streken , met één woord het grootste gedeelte van de tegenwoordige provincie Antwerpen er bijgevoegd , zoodat het bestond uit de hoofdstad en zeven kantons , door de historie schrijvers gemeenlijk de zeven kwartieren genoemd, met name Arkel, Gheel, Herenthals , Hoogstraten , Ryen , Santhoven en Turnhout. Mocht het eigenlijk doel der kruistochten niet bereikt zijn , zij hebben, gelijk men weet , met name ook in Ant werpen en Brabant, krachtig bijgedragen tot de opheffing der lijfeigenschap. Het leenstelsel verzwakte. Vele edel lieden , door den oorlog verarmd, verkochten allerlei vrijheden aan hun onderdanen , die zich aan den voet van hun burcht, rond een kerk hadden geschaard en nog weinige rechten bezaten , maar die thans verkregen . De gemeenten traden op. Door haar macht en rijkdom waren zij weldra in staat den landsvorst krachtige hulp te verleenen tegen de overmoedige leenmannen , die hem hun hulde en man schappen weigerden. De hertugen werden dus de beschermers der burgers , aan wier bijstand zij hun zegepraal op hun woelzieke edelen te danken hadden en verzekerden zich van hun trouw en geldelijke hulp door keuren en privilegien. Vele vlekken werden aldus tot steden verheven en met muren omgeven . De handel en nijverheid vonden aan moediging en steun bij den vorst, die voortaan groot belang had bij de welvaart van zijne onderdanen . De steden kregen aandeel in het algemeene bestuur. > Wat de heerlijkheid Mechelen betreft , die met het oude markgraafschap de tegenwoordige provincie Ant werpen uitmaakt , eeuwen lang was zij een twistappel tusschen de hertogen van Brabant, de bisschoppen van Luik en de heeren van Berthould , die zich er het opper gezag aangematigd hadden en wier huis tot de 8ste eeuw opklimt. De tegenwoordige provincie Antwerpen. 15 Zij werd eindelijk door het huwelijk van Margaretha van Brabant met Philips den Stoute van Bourgondië aan de kroon van Brabant gehecht. De kleinzoon van dezen , Philips de Goede , maakte haar nu tot een der zeventien nederlandsche provinciën , welke hij den naam van heerlijkheid Mechelen liet behouden . Met Brabant en Antwerpen deelde zij sedert in de bekende lotgevallen der Zuidelijke Nederlanden . Toen België op het einde der vorige eeuw bij de Fransche republiek werd ingelijfd , zijn het markgraaf schap en de heerlijkheid tot één departement samenge smolten , dat den naam ontving van het departement der beide Nethes , twee rivieren die het gewest in zijn volle breedte van het oosten naar het westen doorsnijden. In 1815 , bij de vereeniging van Noord- en Zuid -neder land werd dit departement de provincie Antwerpen, en behield , na de scheiding in 1830 , dien naam. > III. en en

Het gewest is thans verdeeld in drie arrondissementen, naar de hoofdplaatsen Antwerpen, Turnhout en Mechelen gedoopt. Behalve de reeds vermelde rivieren de Schelde de beide Nethes, die bij Lier samenvloeien verder vereenigd haar weg vervolgen om beneden Mechelen , met de uit Brabant komende Dyle en de Senne den Rupel te vormen en bij Rupelmonde haar wateren met die van den Scheldestroom te vermengen, treft men er nog enkele kleinere vischrijke riviertjes aan. Het zijn de Mark en de Aa, die beiden ook het nederlandsche grondgebied besproeien, en het groote en het kleine Schijn, die zich aan weerskanten van Antwerpen in de Schelde storten. Verder doorsnijden verschillende kanalen en heirbanen het in alle richtingen.

De nijverheid bestaat er uit de vervaardiging van zijden , wollen en katoenen stoffen , tapijten , kanten , tulles. De handel is er belangrijker en bloeiender dan in eenig ander deel des lands. Het heeft dit te danken aan de geheel eenige haven van zijn hoofdstad . > 16 De taal. De voortbrengselen van den bodem zijn hoofdzakelijk graan , oliezaad , groenten en vruchten van verschillende soort, vlas , kennep of hennep , tabak , hop , meekrap. Het vee van het Kempenland heeft den naam tot het gezochtste van geheel België te behooren . De schapen doen daar niet voor die van het vlaamsche ras onder. Veel mastenhout wordt ook daar voortgebracht en naar elders vervoerd. De taal,2 die er wordt gesproken , heeft veel overeen komst met het noordbrabantsch . Trouwens het ant werpsch vlaamsch is wel het zuiverst , vooral in den volksmond , en daarom voor den Noord-nederlander het verstaanbaarst. Dit is in geenen deele het geval met de andere provinciale dialecten , die wederom onderling zeer verschillen en aan een voortdurend zuiveringsproces be hooren te worden onderworpen . Bij de meer beschaafde klassen is de invloed der fransche taal , welke zij van kindsbeen af leerden spreken , evenwel duidelijk merkbaar aan zinbouw en bastaardwoorden . Verstandig handelde daarom , naar mijn bescheiden meening , het laatste letterkundig congres, in den na zomer des vorigen jaars te Brugge gehouden , toen het met kracht weerstand bood aan het streven , vooral door geestelijken aangewend , om de westvlaamsche dialecten te handhaven ten koste van het nederlandsch , dat zij met den naam van vreemde taal bestempelden. Het wel niet zoo zeer duidelijk uitgedrukte als wel gemakkelijk te gissen doel dier heeren was, om door dit particula risme hun gewest met een chineeschen muur te omgeven en het te beschutten tegen de nederlandsche, dat wil zeggen , het vlaamsche land beschavende invloeden. Op mijn wandelingen nu door de provincie Antwerpen , begreep ik meer en beter dan ooit het rechtmatige , het verhevene, het edele der in den aanvang zoo miskende , onbegrepen vlaamsche beweging. Te lang toch was reeds in openbaar bestuur, leger , rechtspleging en onderwijs, alles uitsluitend op fransche leest geschoeid, en werden de beklaagden gevonnisd en De vlaamsche beweging. 17 en de soldaten gekommandeerd in een taal , die zij niet verstonden. En dat , hoewel op een bevolking van vijf en een half millioen zielen , er twee en een half millioen waren , die uitsluitend vlaamsch of nederlandsch , drie die neder landsch fransch , twee die fransch en waalsch , en een half millioen slechts, die alleen fransch spreken. Trekt men van Duinkerken een lijn , die ten zuiden van Doornik op Ath en van daar in noordelijke richting naar Tongeren loopt, dan heeft men ten noorden van de lijn het vlaamsche, ten zuid-oosten het waalsche spraak gebied. Op enkele punten is de plattelandsbevolking zoo vermengd, dat een vlaamsche en een waalsche gemeente alleen door den straatweg worden gescheiden. Brussel zelf ziet zich in twee helften gesplitst, een waalsche en een vlaamsche. Echter is daar en in de omliggende gemeenten het vlaamsch de volksspraak , terwijl een klein gedeelte eene wonderlijke mengeling der beide talen spreekt, het zoo genaamde Marolsch , aldus geheeten naar de Marollen , afstammelingen van waalsche steenhouwers en vlaamsche > > vrouwen. wa De vlaamsche beweging trad op met de leus : « Wij willen onze moedertaal weder in eere brengen en ken tegen de verbastering van de nationale zeden door franschen invloed. » Zij bond den strijd aan voor de lang vertrapte , verguisde, eigen taal om daarin het volk de weldaden van eigen geestesleven en beschaving deel achtig te maken ; een strijd met bewonderenswaardigen ijver aanvaard, met ongeëvenaarde volharding voortgezet en aanvankelijk met den heerlijksten uitslag bekroond. Ja, aanvankelijk met den heerlijksten uitslag bekroond. Want het vlaamsch herleefde en zegepraalde in de Vlaam sche provinciën, Limburg, Antwerpen , de beide Vlaanderen en twee derden van Brabant, in die mate dat men daar ten minste aan de beide talen , welke in België inheemsch zijn , recht doet wedervaren , zij het niet altoos in de praktijk , toch in theorie, en dat de in de grondwet op genomen bepaling : « L'emploi des langues usitées en Bel gique est facultatif , niet langer een doode letter is. 2 18 Aanvankelijke zegepraal. 2 > Worden er immers niet door vele gemeenteraden de beraad slagingen in het vlaamsch gevoerd en heeft bij tal van rechtbanken het getuigenverhoor niet in die taal plaats ? Hebben niet bij de beëediging der leden van de nieuwe kamer van afgevaardigden enkelen hunner, en daaronder zelfs een minister, hun plechtige belofte in het vlaamsch afgelegd ? Heeft niet onlangs een volksvertegenwoordiger in de zit ting der kamer geëischt dat ook in de waalsche pro vinciën op de middelbare scholen het vlaamsch zou worden onderwezen , opdat alle aanstaande ambtenaren beide talen zouden machtig zijn ? En is niet voor eenige maanden door den minister van oorlog , generaal Pontus voorgeschreven, dat de recruten , die alleen vlaamsch ver staan en met te groote moeielijkheden zouden te worstelen hebben, indien zij niet onderwezen werden in hun moe dertaal , tot compagniën , escadrons en batterijen , al naar gelang van hun wapen , moesten worden vereenigd onder de leiding van instructeurs, die gewoon zijn beide talen te spreken ? Het spreekt van zelf dat dit voorschrift voor de mili tairen , die aan de regimentsscholen met het onderwijs zijn belast of die naar bevordering streven, een krachtige prikkel is om zich op het aanleeren der lang vertrapte en miskende taal toe te leggen en hare heerschappij nog verder uit te breiden . ' t Is waar, in alle beschaafde vlaamsche kringen wordt te lang reeds veel te veel fransch gesproken . Zelfs met de dienstboden , alsof men zich voor zijn vlaamsche moe dertaal schaamde. Geen vreemdeling zal in een spoorweg rijtuig plaats nemen of de daaringezeten Vlamen gaan hun gesprek dadelijk in het fransch voortzetten. Doch met den dag wordt deze toestand beter. Ook het nederlandsch leeren thans alle kinderen op de gemeentescholen. Het aankomend geslacht zal dus beide talen kennen. De talrijkste helft der natie verkeert in elk geval niet langer op taalgebied, in den vernederenden toestand van ondergeschiktheid aan de minderheid. Wanneer er nu maar voor gewaakt wordt , dat de De toekomst. 19 beweging niet verdwaalt in het doolhof der staatspartijen en dat met het wassen van den invloed hunner taal, de fakkel der kennis , beschaving en verlichting diegenen onzer vlaamsche broeders bestraalt, die , vooralten platten lande nog veel te veel aan den leiband der priesters loopen en achterstaan in geestelijke ontwikkeling bij hun andere landgenooten , — dan zullen de gemeenschappelijke belan gen , instellingen en glorierijke herinneringen leiden tot een inniger samensmelting der beide elementen van ro maanschen en germaanschen oorsprong, welke de belgische natie uitmaken. Dan zal ook de klove , door verschil van taal , zeden en afkomst gegraven en door vooroordeel te lang onderhouden , gedempt worden om plaats te maken voor een wederzijdsche hartelijke, billijke waardeering , zooals de Oostenrijksche erfstaten en Zwitserland met hun gemengde bevolking toonen , dat bestaan kan. En dan zal te gader het teedere vraagstuk, hetwelk zooveel hoofden verhit en harten verdeeld heeft, zijn volledige oplossing hebben gevonden, België tot heil en ten zegen ! > ܕ Moet intusschen niet de ijzeren wil eerbied inboezemen, dien de vlaamsch sprekende bevolking in de laatste jaren, op het voetspoor vau haar groote leidslieden en aanvoer ders, heeft getoond om haar taal in haar natuurlijke rech ten te herstellen ? Verdient haar streven niet de leven digste belangstelling te wekken van alle Nederlanders, wien de bloei der vaderlandsche letteren ter harte gaat en die de billijkheid en vrijheid liefhebben ? Door deze algemeene beschouwingen , voor welke ik zeker geen verschooning behoef te vragen, is de lezer genoegzaam , hoop ik , voorbereid tot den tocht , waarop ik hem thans uitnoodig mij met de gedachten te vergezellen.

DERDE HOOFDSTUK.

De Kempen bij Calmpthout en Brasschaet. 1 . Gemeenlijk beschouwd als verstoken van alle natuur schoon , geven de Antwerpsche Kempen , aldus genoemd ter onderscheiding van de Limburgsche, integendeel aan de provincie een gebeel eigenaardig karakter, dat te meer treft, wanneer men de rijke akkers van Vlaanderen of de boorden der Schelde heeft verlaten . De naam duidt niet zoozeer een streek aan , die nauwkeurig door bepaalde grenzen afgebakend is , als wel eene die zich door den steenachtigen aard van den bodem onderscheidt van het overige België. Een dunne aardlaag bedekt dien slechts hier en daar. Wanneer de boer , een paar mijlen boven Antwerpen , bij het omspitten van den grond , stuit op een ijzerhou dend , met kiezel vermengd zand , dat allen plantengroei onmogelijk maakt , dan zegt hij zonder aarzelen : « 't Is het Kempenland, dat begint. : Het eerst droog geworden en opgehoogd , werd dit deel der provincie ook het eerst bewoond. Dit gebeurde echter waarschijnlijk niet voor hetbegin onzer tijdrekening. Keltische noch Germaansche oudheden toch zijn ooit daar gevonden . Wel gewaagt de muze der historie van een volksstam , de Ambievarieten , uit Gallië afkomstig , die onderworpen aan de Menapiërs, tusschen Maas, Schelde en Demer woonden of rondzwierven . Doch ook dezen lieten geen sporen van hun bestaan achter. Na hardnekkigen tegenstand werden de Menapiërs door Julius Caesar , die geheel België verwoestte , ten onder gebracht en in zekeren zin tot slavernij gedoemd . Keizer Augustus , die hen te krachtig en te talrijk achtte om geen vrees in te boezemen , gelastte hen over te brengen naar noordelijker streken , waar zij in de nijvere en arbeidzame bevolking versmolten . In hun eigen land wer > Afleiding van den naam Kempen. 21 > > den zij vervangen door andere volken van germaanschen oorsprong , die zich in de Kempen nederliet en en onder den naam van Taxanders of Toxanen bekend zijn , naar de streek , door de Romeinen Taxandrië of Toxandrië , Tassenderland geheeten. Volgens sommigen zou die naam afkomstig zijn van Tas, hoop, en Sant(ons zand) , omdat de grond uit hoopen zand bestond . Volgens anderen van Taxi, iepen , omdat er een groote menigte van die boom soort groeide, hoewel die er thans geheel verdwenen is . Niet lang na Karel den Groote , gaat echter de naam , zoowel van den volksstam als van het land , te loor. In het middeleeuwsch latijn heette men de streek Campanië (Campagne) , in het fransch La Campine , dat is veld , van waar dan Kempen zou afgeleid zijn . Anderen echter zijn van meening dat die naam afkomstig is van kennep of hennep , de eenige plant, welke op dien bodem gedijt. Hoe dit zij, want men zal wel niet van mij ver gen , dat ik dit geschil beslecht de Taxandriërs trokken de rivier de Nethe niet over , aan wier oever de stad Lier ligt en daar de heidevlakte bezoomt. Deze vormt ook thans nog de zuidelijke grens van het Kempenland. Menigmaal was die streek het tooneel van het oorlogs geweld in de 16de en 17de eeuw , dat dan allen vooruit gang en ontwikkeling stremde, de vlekken, die met zooveel moeite opkwamen , vernielde en de pas ontgonnen velden verwoestte. Ook was het langs dien kant, dat het nederlandsche leger in den tiendaagschen veldtocht België binnentrok. Doch geen zichtbare sporen liet de demon des krijgs van zijn herhaalde bezoeken achter. Geen gedenkteeken houdt de heugenis in stand van eenig belangrijk bedrijf. Elke voetstap der benden , die de streek teisterden, is op den dorren bodem uitgewischt. Langen tijd ook als grens land , onder den naam van Staatsbrabant beschouwd , werd het stiefmoederlijk behandeld door de regeeringen der omliggende gewesten en grootendeels aan zijn lot overgelaten , in plaats dat de begonnen ontginningswerken, na het aftrekken der vreemde troepen, werden hervat. 22 Het ontginningswerk. Zoo bleef de bodem nagenoeg geheel onvruchtbaar ende streek de achterlijkste van Belgie. In de laatste vijftig jaren echter is een krachtige hand geslagen aan de ver betering van den toestand . De, tot dusverre voor onmoge lijk gehouden pogingen om den weêrbarstigen grond te doorwroeten werden met gunstigen uitslag bekroond. Dennen- , pijn-, sparren- en mastbosschen spreiden hun somber tapijt uit over den kalen bodem en langs de hellingen der heuvels , waartegen zij zich opwerkten .In de lagere gedeelten , waar de aanwezigheid van een beekje hiertoe een geschikte gelegenheid verschafte, werden kunstig bestuurde besproeiingswerken aangelegd, en ont stonden groene weiden, die gunstig afstaken tegen den bruinen zoom der dorre, kale heide, en ontwikkelden zich buurtschappen en dorpen.. Men staat verbaasd over den hardnekkigen strijd, dien ' s menschen stalen vlijt en ondernemingsgeest heeft gevoerd tegen den ondankbaren bodem , welken hij trachtte aan zijn wil dienstbaar en vruchtbaar te maken. Het braakliggend land , dat thans nog slechts het vierde beslaat van de oppervlakte van de Kempen , verminderde jaarlijks sinds den aanleg van kanalen, steenwegen of spoorweglijnen , die ze doorsnijden, vooral van het groote Kempenkanaal, hetwelk in twee takken , die later samenvloeien, van het westen naar het oosten loopt en de Schelde met de Maas in verbinding brengt. Eendracht maakt ook hier macht. Want ter bereiking van hetzelfde doel ziet men den boer en den soldaat en vooral den monnik krachtig samen werken , terwijl velen , die de maatschappij uit haar boezem heeft uitgestooten , zich aan denzeltden arbeid wijden. Sedert de 12de eeuw toch hebben verschillende gods dienstige broederschappen , voornamelijk behoorende tot ue, door den Heiligen Norbert in 1120 gestichte orde der Praemonstratensers, die zich in de Kempen vestigden, met flinke hand het ontginningswerk aangepakt. De abdijen van Tongerloo , van Averbode, van Postel, van Corssen donck en ook andere stichtingen , waarvan geen spoor meer over is , maakten zich vroeg reeds in dit opzicht ver 7 > Eendrachtige samenwerking. 23 van dienstelijk en wisten den omtrek van hun verblijf in oasen te herscheppen, wonderen van geduld en volharding, doch dikwijls door het oorlogsgeweld weder in den ouden staat van woestenij teruggebracht. Hun voorbeeld is echter in den jongsten tijd door de Trappisten te Westmalle gevolgd. Den sterken en krachtigen bewoners van het klooster aldaar is het met ongeloofelijke inspanning gelukt, een oppervlakte van honderden hectaren onvrucht baar zand , te midden waarvan hun abdij zich verhief, bouwland en weiden te maken. Ditzelfde, maar op kleiner schaal , brachten belgische soldaten tot stand in deheide, waar zij hun tenten opsloegen en thans de Polygoon of het kamp van Brasschaet verrijst. Tusschen Hoogstraten en Merxplas ziet men groote gevangenen -gestichten als landbouwkolonie ingericht en bestuurd , waar de ondeugd , de ellende , de luiheid in dienst van het groot ontginningswerk worden gesteld , dat welvaart en zegen in het rond verspreidt. Ook is er elders een andere kolonie , welke zich aan dezelfde taak met even goeden uitslag wijdt. Wij bedoelen de aandoen lijke kolonie van geesteskranken te Gheel. Van de wereld afgezonderd, bij de boeren ten getale van een of meer , naar gelang van de ruimte der woningen , gehuisvest , leiden zij er een landelijk leven. En door geregelden arbeid in het veld , worden dikwijls bij hen de uitbarstingen van een verward brein voorkomen of bedwongen. Monniken , soldaten en boeren , liederlijke landloopers en jeugdige veroordeelden , arme zinneloozen zelfs , hebben aldus de handen ineengeslagen en voor het grootste gedeelte reeds den weerbarstigen bodem van het Kempen land vruchtbaar gemaakt , en vervolgen dit nuttige werk. Wel valt het niet te ontkennen dat de plattelands bevolking door verhuizing naar de steden, in den laatsten tijd afneemt. Maar de welvaart gaat er vooruit. De akker bouw ontwikkelt zich. Het vee , vroeger weinig geteld , verbetert. Groote landeigenaars zetten op hun gronden de ontginning voort , en zijn bezig België met een nieuwe provincie te verrijken . Doch welk een taai geduld ,, welk een ontbering , > 24 Calmpthout. 2 welk een volharding en onvermoeide arbeid waren er niet noodig om dien uitslag te verkrijgen ! Geslachten gingen er voorbij, alvorens de welvarende dorpen en gemeenten, die er thans verrijzen , ontstonden. Vrij beroemen wij , Noord nederlanders, ons er op , dat onze vaderen den bodem, die ons draagt , aan de baren hebben ontwoekerd. En dit was voorwaar een grootsche onderneming. Stouter , be wonderenswaardiger nog in mijn oog is het, een woestenij aan de dorre heidevlakte te ontwoekeren. Was dit niet een vrij wat bezwarender werk dan het indijken van polders , die, bedekt met een door de zee aangeslibten , uit zijn aard vetten grond , en door een aarden beschutting afgesloten en tegen overstrooming beveiligd, terstond rijke vruchten voortbrengen ? Om de dorre beide te ont ginnen, moest zelfs de teelgrond worden aangevoerd. II . Wie verlangt van nabij kennis te maken met de Antwerpsche Kempen , krijgt den raad zich naar een klein , gemakkelijk te bereiken dorp te begeven en in de omstreken daarvan zijn verkenningstochten te ondernemen. Dat deel toch wordt voor het schilderachtigste gehouden en geeft tevens den bezoeker het best een denkbeeld van al wat de streek oplevert en eigenaardig kenmerkt: zand, dennenbosch , moeras en ontginning. Het bedoelde dorp is Calmpthout, het tweede station op Belgisch grondgebied. Hier verliet ik dan ook den trein , om te voet mijn ontdekkingsreis te aanvaarden met het plan, van daar den tocht te voet voort te zetten over Westwuezel , dwars door de heide , en verder tusschen eikenhoutboschjes naar Hoogstraten : een wandeling van een uur drie, vier. In een kleine herberg bij het station , staanplaats, zooals onze vlaamsche broeders het noemen , in het ge hucht de Calmpthoutsche hoek , won ik de noodige inlichtingen in. Het eigenlijk dorp , op een half uur afstand oostwaarts gelegen , is zeer welvarend en om de gezondheid der lucht, de schoonheid van de omstreken en het goedkoope leven , bijzonder gezocht door kleine Naar de heide. 25 van renteniers en gepensionneerden. Tal van nette huizen en eenvoudige villa's verrezen er dan ook in den laatsten tijd . De inwoners leggen zich hoofdzakelijk toe op den landbouw , doch de helft het gebied der ge meente , die door de Wildertsche beek en de Roozen daalsche vaart besproeid wordt , bestaat uit dorre , on yruchtbare heiden en moerassen . In de richting, tegenovergesteld aan die waarin het dorp ligt, aanvaardde ik mijn onderzoekingsreis. Ik volgdeeerst den steenweg, die naar Putten -Stabroeck -Lillo voert en langs een groot, tot boomkweekerij ingericht terrein loopt. Allengs werden de schilderachtig gegroepeerde boeren woningen, tusschen welke zich boekweitvelden uitstrekten, aan beide kanten schaarscher. Zij weken al meer en meer van den weg. Boomen en heestergewassen namen zichtbaar af. De laatste hofstede grensde geheel aan de zandwoestijn en scheen aanhoudend blootgesteld aan het gevaar door haar te worden verzwolgen , of wel geleek een uitgezetten wacht post, belast met ' s vijands pogingen om veld te winnen , te bespieden en tegen te gaan. Dwarspaden doorsneden hier de heirbaan , die links en rechts naar de beide voerde. Ik sloeg er een aan mijn rechterhand in . Men moet trouwens de groote wegen verlaten en de kanalen , langs welke het ontginningswerk vooral wordt voortge zet , om de Kempen in hun indrukwekkende pracht en verlatenheid te leeren kennen. Aldus bevond ik ik mij dan in de streek , zoo bekoor lijk door haar eenvoud , waar zand , pijnboom en het heideplantje een onbeperkte heerschappij voerden. Niet onverdiend is mijns inziens , de roep van schoonheid , dien zij in geheel België geniet. Tal van landschapschilders komen er dan ook jaarlijks voor hun scheppingen nieuwe motieven zoeken. Die onafzienbare velden bezitten een onuitsprekelijke liefelijkheid . Hoe zwaarmoedig haar alge meene indruk zij, zijn zij rijker aan afwisseling dan men wel denken zou. Een rij ongelijke hoogten in fantastischen vorm , van den top tot den voet met pijn of den beplant , verheft zich er en strekt zich uit in de richting van Putten 26 Een zandzee. aan de eene zijde , en is aan den anderen kant verbonden aan een keten , die de omstreken van Postel en Turnhout dovrsnijdt. Ik besteeg den hoogsten heuvel. Vooral toen ik den blik noordwestelijk richtte, vond ik het natuurtafereel, dat zich voor mij ontrolde, uitermate schoon. Zoover het oog reikte , niets dan een uitgestrekte zandwoestijn , waar hier en daar een plekje water, dat in de zon schitterende , het azuur des hemels weerkaatste en sterk afstak bij de algemeen sombere tint , over alles daaromheen gespreid. Of de Veluwe en Noord-Brabant en zelfs Drenthe der gelijke tooneelen opleveren , waag ik niet te beslissen . Dwarspaden kruisen elkander op de heide. Men moet die houden en nauwkeurig achtgeven op de richting , welke mer volgt , wil men niet gevaar loopen te ver dwalen . En wee dengene, die van het gebaande pad af wijkende , zich onvoorzichtig waagt op de met een droge korst bedekte poelen, moerassen of vennen , welke hier en daar zeer verraderlijk zich hebben gevormd door het water , dat bij ontstentenis van eenige helling, van het terrein niet afloopen kan. De bodem is daar sponsachtig , en als men dien betreedt , barst en splijt en scheurt hij, en opent zich een afgrond , die zijn prooi niet licht teruggeeft. De grijsachtige, zacht gewelfde woestijn is hier en daar met gele duinen bezet , die, voor zoover zij niet met de zich scherp daartegen afteekenende den of pijn begroeid zijn , soms door den wind verschoven worden . Zij gelijkt een ware zandzee , welke aan alle pogingen tot bebouwing weerstand bleef bieden . Een ware zandzee. En ja , men heeft niet veel verbeeldingskracht noodig om zich voor te stellen , dat die golvende oppervlakte zich in bewe ging zet en voorttrekt en al meer en meer nadert om u te verzwelgen. Maar toch , zij is niet geheel onvrucht baar. Een schaap vindt er zijn voedsel en de bij gaart er haar honig. Des zomers, wanneer de zon hare brandende stralen uitgiet over het aardrijk , is het op die onmetelijke heide warm als in een oven , dien men zwoegend en hijgend moet doorloopen . De schrale , droge oostenwinden jagen > > > Doodsche stilte. 27 > dikke stofwolken op , die aan den verstikkenden Afri kaanschen Samoem doen denken. Des winters , wanneer de sneeuw den bodem met een lijkwade heeft bedekt, zou men zich in Siberië wanen. En in het najaar, wanneer de wind blaast en suist en huilt in het luchtruim , schijnen helsche geesten losgebroken om hun sabbat te vieren. Wij willen het niet wagen de heidevlakte in bijzonder heden te schetsen. Het zou een vergeefsche poging wezen . Veel liever verwijs ik mijne lezers naar de heerlijke beschrijving, die Conscience er van gaf , toen hij in zijn « Loteling » haar schilderde , zooals zij zich voordeed aan zijn blik , op het oogenblik dat in het schoone jaarge tijde, bij drukkende hitte , de wolken zich samenpakten, een onweder opkwam en zich ontlastte. Of wel, toen hij in zijn « Omwenteling » het landschap inaalde, gelijk hij het in zijn winterdos bespiedde. Noode bied ik weerstand aan het verlangen die meesier lijke bladzijden over te nemen. Ik merkte reeds op , dat de plantengroei hier schraal is . Hij bestaat uit heidebloempjes en struikjes, brem , wilden tijm en varens , wier zwaarmoedig en eentonig groen zich op het tijdstip van mijn bezoek met gele, paarsche of rossige bloempjes had bedekt. Allerwege heerschte de grootste stilte. Het scheen daar het rijk der verlatenheid en der eenzaamheid , dat onwil lekeurig tot droefgeestigheid stemt of juist uitlokt om tot zich zelf in te keeren. Want daar spreekt de natuur tot u en oefent haar geheime tooverkracht op u uit , zonder dat gij met Jean Jacques Rousseau den klaagtoon behoeft te slaken : « Wat. al menschen tusschen haar en mij. » De stap van een houthakker of jager , het geluid van een met os of paard bespannen kar , getuigt soms alleen van leven . Het gegons van de op de erica's azende bijen , en het scherp , droefgeestig geruisch van den, tusschen de dennenaalden spelenden wind , verbreekt ook wel de stilte voor een oogenblik . Geen zangvogel streelt echter door zijn vroolijk lied 9 > het oor . 28 Eenzaamheid. Een enkelen sperwer ziet men soms de lucht doorklieven , loerende op een welkome prooi. Straks wederom aanschouwt men een zwerm leeuwerikken , die opstijgt en in pijlsnelle vlucht een goed heenkomen zoekt. Dit is alles wat de wereld der luchtbewoners oplevert. Hier en daar , op een grooten afstand , bespeurt gij een kerktoren , die u herinnert aan een welvarend dorp, in welks kom het godsgebouw zich verheft. Of de lang zaam wegdwarrelende rookpluimen van de in de verte voorthollende locomotief, wier geratel ter nauwernood tot uwe ooren doordringt, wekken soms bij u de gedachte op aan de beschaafde en bewoonde wereld, in wier nabij heid gij u schier niet verbeelden kunt u te bevinden , zoo eenzaam en verlaten gevoelt gij u hier . Toch is er iets anders nog , dat u aan de menscben wereld doet denken. Het is de armzalige leemen hut, waarop uw oog eensklaps valt , en uit wier rieten dak de blauwe rookwolk van turf of plaggen omhoog kron kelt. Hier leeft een schamel gezin van de opbrengst van een lapje grond , dat het door noesten handenarbeid en inspanning van alle krachten dwingt eenige vruch ten af te werpen , als aardappels, kool, boekweit , wat veevoeder, knollen , spurrie en ook mangelwortels : eenvoudige zielen , voor wie de geheele wereld zich beperkt tot het naburige dorp , onbekend met alles wat daar buiten geschiedt! Of gij ziet herder naderen met zijne kudde schapen. Al grazend voortloopende , doen de dieren achter zich stofwolken opdwarrelen , die lang blijven hangen . Een hond met spitse ooren en opstaande haren vergezelt en bewaakt ze , die , u ontwarende, met vooruitgestoken snoet op u aankomt om u te besnuffelen. Ernstig staat de blik van den man en droefgeestig klinkt zijn « goeden dag » of « goeden avond » u in het oor. > een < III. Trouwens, het karakter van den bewoner der Kempen draagt den stempel van de omgeving, waarin hij leeft. Terwijl de boeren uit de polders, die elken vrijdag ter De Kemperboer. 29 nemen en wars > voren aan markt naar de stad trekken met den vollen wagen , wiens inhoud zij tegen klinkende munt inruilen , geneigd zijn tot vroolijkheid , scherts , opgewektheid en gezelligen kout, is de Kemperboer , die niets dan wat schrale melk , eieren , bezems , matten en mastendoppen dorpwaarts brengt, in den regel wantrouwend, achterhoudend , somber , in zich zelven gekeerd , karig met zijn woorden , traag in het uitvoeren Van besluiten , van allen vooruitgang. In zijn afzondering ontwikkelen zich die karaktertrekken. Maar ook taaie volharding , geduld en vlijt kenmerken hem . Onvermoeid is hij bezig met den loggen bodem te bewerken , en al heeft hij weinig vol doening van zijn arbeid en verrijzen er vaak op elk punt, waar hij gereed denkt te zijn , nieuwe moeielijkheden , hij begint van en houdt vol , spijt regen vlagen en stormwinden of brandende zonnestralen. Wat wonder dan dat hem het fantastische aantrekt en dat hij gelooft aan den geheimzinnigen invloed van onzichtbare wezens, voorwie hij een groote vrees koestert ! Op de heide heeft het bijgeloof een gunstigen bodem gevonden om wortel te schieten . Dat de slecht gevoede koe sterft , het kalf aan een gezwel lijdt, het koren op den schralen akker verdort, dit alles schrijft hij toe aan rondwarendegeesten . Door hekserij waant hij zich omringd , en zich zelf beschouwt hij als het voorwerp van den onverzoenlijken baat , waarmee de hel en hare bewoners den mensch vervolgen . Voor geen geld ter wereld zou hij ' s nachts alleen uitgaan. Booze geesten zwerven , volgens zijne voorstelling, om , die de voorbijgangers kwellen , van den rechten wegafbrengen en naar een modderpoel drijven. En wanneer de bodem met tot ontbinding overgaande stoffen bedekt, licht onder den invloed der warmte, gelijk de zee op heete zomeravonden, of zich gas ontwikkelt uit de veenen , dan ziet hij in de glinsterende dwaallichten de zielen der verdoemden , welke geen rust hebben en eeuwig moeten ronddwalen , of demonen , die het op het verderf der menschen toeleggen. Voor wonden en verstuikingen haalt hij geen docter. Ze worden eenvoudig belezen. Runderen en paarden behoedt hij tegen betoovering door 30 Bijgeioof. drie druppels van een gewijde kaars achter hun oor te laten vallen. Tegen ziekten worden door hen bepaald aange wezen heiligen aangeroepen ; tegen tandpijn o . a .: de H. Apollonius , tegen een zwerendeborst de H.Agatha , tegen zware verkoudheid de H. Bavo. Hij hecht aan lotdagen , waarop hij het niet waagt iets te ondernemen. Bij begra fenissen wordt op iederen hoek van den weg eenig los stroo gelegd , waarschijnlijk ter herinnering aan den tijd , toen men de lijken door het vuur liet verteren . Het lichte stroo verbrandt men voor de deur en aan de asch raakt men niet ten einde tooverij te weren. De lijkwagen rijdt een anderen weg terug om den dood te verschalken . De heide is dan ook een vruchtbaar veld voor de muze der verdichting. Aan den hoek van den haard , des winters verhalen de ouden van dagen vertelsels , of de aan een spinnewiel gezeten besjes neuriën liedjes , die vlaamschen romanciers en dichters de stof leverden voor hun kunstscheppingen. Voeg bierbij nog , dat de Kemperboer over het algemeen, vooraldie midden in de heide zijne hoeve heeft opgetrokken , een groote liefde heeft voor de plechtigheden van den roomschen eeredienst en schier dweepachtig gehecht is aan zijn pastoor , den eenigen leidsman en raadsman vaak , dien hij bezit eri kent. Het protestantisme heeft dus geen wortel kunnen schieten in die streek , al is de gewetensvrijheid door de Belgische grondwet gewaarborgd en aan de vrije gedachte recht van bestaan toegekend. Van daar ook , dat de elders bestaande tweespalt tusschen liberalen en clericalen in de Kempen geheel onbekend is. De laatsten zijn meesters van het terrein en heerschen met onbeperkt gezag. Strijd bestaat er niet. De aanhanger der vrijzinnige richting , die in de wel. varende dorpen woont of tijdelijk als ambtenaar er zijn verblijf heeft opgeslagen , houdt zich stil en waagt het niet openlijk voor zijn gevoelen uit te komen of te be proeven propaganda te maken . Gulheid , ongedwongenheid en voorkomendheid ken Gehechtheid aan oude gewoonten. 31 merken de meer beschaafde dorpelingen . En de boer, die geheel verlaten op de heide woont, legt vok wel zijn stugheid af, wanneer gij zijn drempel betreedt en u nederzet in zijn armoedig gemeubeld vertrek. Dit is voorzien van een tegen den wand hangende boerenklok in helrood geschilderde kast, en van een paar bedsteden met rood en wit geruite gordijnen. Verder prijkt het met een breeden schoorsteen, op welks lijst eenige borden staan uitgestald , terwijl daar onder een van vochtig hout en plaggen ligt te smeulen en in den zwart berookten ketel het water aan het koken brengt. De vloer bestaat uit tegels van rooden steen. De stal, die aan de schamele woonkamer paalt en waar een half duister heerscht, is in den regel bevolkt met een paar koebeesten , een varken en ettelijke kippen en konijnen. vuur zonen > In vele opzichten bestaat bij de Kemperboeren een groote gehechtheid aan voorvaderlijke gewoonten en overoude instellingen. Wat de vaders deden , willen de kinderen doen. In de overlevering ligt voor hen eene tooverkracht. Evenals hier te lande wel gebeurt, planten de boeren een versierd meiboompje voor het venster der allerliefste, en is het meisje coquet en wispelturig , dan wordt op 1 Mei wel eens een uit vodden vervaardigde pop aan een staak opgehangen . Bij de bruiloften moet een glas wijn en een glas azijn gedronken worden , als zinnebeeld van het zoet en zuur, dat het huwelijksleven oplevert. In hooge eer staat de kermis, gelijk ik kon opmerken te Calmpthout, te Cappellen en elders, waar het den dag mijner komst juist jaarmarkt was of aanstalten daarvoor gemaakt werden. Die vermakelijkheid heeft geheel het ka rakter van onze kermissen. Dan is er vreugde in het land, en ziet men wat men in onze plattelandsgemeenten bij dergelijke gelegenheid aanschouwen kan. Men komt uit naburige plaatsen zich bij de feestvierende schaar aan sluiten . In elke herberg of kroeg , die in de Kempen met den weidschen naam van estaminet prijkt en in de wandeling het « staminet» geheeten wordt, is muziek. Soms treden er eenige speellieden op , die een vervaar 32 Brasschaet. lijk geweld maken , of ook wel een een voudige orgel draaier, om der jeugd gelegenheid te geven tot dansen . Hier schijnt echter de geestelijkheid te veroorloven om bij kunstlicht te dansen, wat zij in onze noordbrabantsche gemeenten niet toestaat. Draaimolens zijn opgeslagen in de kom der gemeente ; kraampjes met speelgoed en zoetigheden , kleedingstukken en katoentjes of snuisterijen staan langs den weg. In de welvarendste dorpen worden volksspelen aangericht. Het kaatsen , kegelen , balspelen , boogschieten is er aan de orde. Ook wordt op den feestdag van den kerkpatroon een processie gehouden , die uit den omtrek van heinde en ver , tal van belangstellende bezoekers doet toestroomen. Te Brasschaet heeft er jaarlijks op de kermis een hard draverij plaats op bereden ossen , wier staarten en koppen behoorlijk zijn versierd met linten en groen. IV . een Dat Brasschaet mocht ik niet onbezocht laten . Zestien mijlen boven Antwerpen gelegen , heeft het een groote vermaardheid gekregen door het artilleriekamp of den Polygoon , op een mijl ongeveer van dit dorp ver wijderd. Het is een zeer uitgestrekte gemeente met enkele fraaie woningen , waar veel levendigheid heerscht, vooral door de nabijheid van de legerplaats. In den omtrek over een uitgestrektheid van eenpaar uur , verrijzen tusschen fraai geboomte enkele kasteelen of lusthuizen , eind weg van den straatweg , van waar oprijlanen er heen geleiden, zooals Vagevuerhof, Ter boschhof, Château de Mishagen , Château de Bellen, Hof ter Mick , Withof, Hof van Haeften en andere. Brasschaet zelf prijkt met een ruime , niet onbevallige kerk , waarin ik een goed gebeeldhouwden kansel en eenige beelden langs de pilaren opmerkte. De straatweg naar Breda, waarlangs de huizen zich uitstrekken , die hoe verder zij zich van de kom der gemeente verwijderen , in uitwendig vertoon achteruit gaan , is oneffen en slecht geplaveid. Dit is het gevolg De Polygoon. 33 > > > van het voortdurend voorbijtrekken van artillerie- en ambulancewagens. Dit aanhoudend verkeer geeft het vlek het aanzien van een dorp in oorlogstijd . Toen ik mijn bezoek aan het kamp ging brengen,begaf ik mij er been uit Merxem, waar ik per tram van Antwerpen gekomen was. Een half uur boven het dorp sloeg ik links een zijweg in , die in een kwartier naar den Polygoon voert. De Polygoon ( Veelhoek ), aldus geheeten naar zijn gedaante , achter een dicht gordijn van aanplantingen van hoog houtgewas verborgen , bestaat uit een twintig tal , zeer net onderhouden blokken houten of steenen gebouwen. Deze dienen tot woningen en stallingen , van elkander gescheiden door straten, bezoomd met pijnboom en eikenboompjes, en met die wiskunstige regelmatigheid aangelegd , welke het ideaal schijnt te zijn van de mili taire architectuur. Voor de woningen liggen moestuinen en boomgaarden. Aan alle kanten van de oase strekken zich eenige honderden hectaren hei uit , door eiken- of dennenboschjes begrensd. Op den achtergrond, in de verte ontdekt men het spitse. torentje van Calmpthout, van waar men ook langs den straatweg Brasschaet in een paar goede uren kan bereiken. De artillerie wordt hier voortdurend geoefend, en zoo worden de bekwame artilleristen gevormd, die op de hoogte blijven van de verbeteringen, welke hun wapen ondergaat. Sedert jaren bestaat die Polygoon , een der merkwaar digheden des lands , waarvan onder het nederlandsch bestuur de grondslagen gelegd zijn en die allengs zich zeer uitbreidt. Aanvankelijk slechts des zomers betrokken door de regimenten artillerie, in garnizoen te Antwerpen en in de na burige steden , besloeg het een klein stuk gehuurden grond. Later werden de gronden onteigend en andere daaraan toegevoegd tot een oppervlakte van 190 hectaren . Steenen gebouwen vervingen de houten loodsen en tenten en stroohutten van vroeger. > > 3 34 De woningen en schietbaan. Op een afstand van twaalf meters van elkander, zijn de zeven blokken woningen der onderofficieren opgetrokken achter evenzoovele dwars aangelegde blokken kazernes. Dan volgen de drie blokken woningen van twee verdie pingen voor de mindere officieren en eindelijk de wonin gen voor de kommandanten van het kamp en van de schietschool, en de bibliotheek . Aan de zijden , rechts en links, zijn hier en daar verspreid de stallen voor driehonderd paarden , keuken , cantines, magazijnen , bureau voor den telegraaf- en postdienst, kantoren en de hoofdwacht. Dit is het geheele kamp , dat den vorm heeft van een ruit en 500 meter lang en 300 meter breed , doorsneden is met lanen, ter onderscheiding Avenue Léopold , Avenue Louise , Avenue du Roi , Avenue de la Reine, Avenue du Prince royal , Avenue du Jeu de la Guerre geheeten , en in vakken verdeeld als een groot schaakbord. Daar buiten zijn de toestellen opgericht , die dienen moeten bij het manoeuvreeren met de batterijen en voor de praktische schietoefeningen . De schietbaan, aanvankelijk 3300 voeten lang, is later, na den aankoop van 200 hectaren hei en mastbosch onder de gemeenten Brasschaet en Cappellen, vergroot en heeft een lengte van 4500 meters en een gemiddelde breedte van 830 gekregen , naar gelang de nieuwe uit vindingen op het gebied der artillerie hare onverbiddelijke eischen deden gelden. Er is nog plaats. De baan kan nog worden uitgebreid. De hei van den zuidelijken kant naar den noordelijken van het kamp , in de richting van Calmpt hout , is zeer geschikt voor het doel. Zij is effen , gelijk , zonder golvingen . Talrijke pijnboom- en eikenboschjes op den zoom , glin sterende waterplassen , besproeiingssloten en hoogten , die batterijen voorstellen kunnen , verbreken er de een tonigheid . Men zal van mij geen nauwkeurige beschrijving van de plaatsing, samenstelling en den aard der batterijen verwachten of verlangen. Men moet deskundige zijn om met inachtneming der gebruikelijke terminologie en de 7 Eeckeren. 35 > > > noodige technische vaardigheid zich aan zulk een beschrij ving te wagen . Hier volsta dus nog slechts de mededeeling , dat de laan, die van den straatweg er heen voert, en waarlangs een aantal kroegen zich uitstrekken, de Avenue de la Chapelle heet en het geboomte, hetwelk haar bezoomt, linden , wilde en tamme kastanjes , acacia's , ahornen en berken , gemiddeld 20 à 25 jaar oud is . De tuinen , in den Polygoon aangelegd, zijn, dank zij de goede zorgen die er voor gedragen worden , en vooral door de bemesting, waartoe het groot aantal paarden den noodigen voorraad leveren , vruchtbaar; de grasvelden zien er frisch uit . De geheele oppervlakte, die de eigenlijke legerplaats beslaat , bedraagt 416 hectaren, waarvan vijftien voor het bewoonde gedeelte. Het geheel heeft den Staat 800.000 franken gekost. De gewone weg van Antwerpen naar het kamp leidt over Eeckeren , waarheen men zich per_spoor begeeft . Van daar rijdt een omnibus op het dorp Brasschaet , die in dertig minuten de reis volbrengt. Men vervolgt dan verder den tocht te paard of te voet. Dat Eeckeren , aan de lijn Roosendaal-Antwerpen ge legen, is merkwaardig om den veldslag door het fransche leger onder maarschalk Boufflers gewonnen op de Hol landers onder van Obdam. Op een kleine hoogte aan schouwt men de overblijfselen van een landhuis, door Rubens gedurende zijn verblijf te Antwerpen , meer dan eens betrokken. De groote schilder vertoefde er gaarne om zich in de vrije natuur te verlustigen . Na mijn bezoek aan het kamp, vertrok ik naar Cappellen om van daar per spoortrein naar Antwerpen mij te be geven. Ik moest anderhalf uur door een zwaar zandpad , midden in de hei aangelegd , waden. Uit vrees van te verdwalen, durfde ik het niet verlaten. De wandeling was zeer vermoeiend. Zij voerde mij langs het in middeleeuw schen stijl gebouwde kasteel van den Antwerpschen Baron d'Osy, die vlak daarbij een kapel heeft laten stichten , 36 Cappellen. waarin een kapelaan dienst doet. Om haar heen hebben zich reeds eenige boerenwoningen , alle met witte en zwarte kleuren afgezet, gegroepeerd . De avond begon te vallen , toen ik Cappellen bereikte . Maar er heerschte in deze nette plaats , waar eenige villaatjes verrijzen , een opgewekte geest. Het was Zaterdagavond. De dorpelingen , die elders werk hadden gevonden , keerden huiswaarts om den zondag in den kring van hun gezin door te brengen. Dat was hun gewoonte , zei de waard van de herberg , waarikhet vertrek van den trein afwachtte . Overal zag ik aanstalten voor de kermis , die er den volgenden dag zou plaats hebben op den gewonen voet , met dans en muziek , draaimolens en kraampjes, boogschieten en kolven , kegelen en balwerpen .

VIERDE HOOFSTUK.

Het Trappistenklooster te Westmalle. I. Het was mijn plan ,2 zooals ik reeds opmerkte , na mijn bezoek aan de Calmpthoutsche heide, mij te voet te begeven naar Hoogstraten . Doch dit bleek onuitvoer baar. De lucht was langzamerhand in den namiddag betrokken. Zwarte wolken pakten zich samen . En voordat ik weder terug was in het estaminet bij het station , ontlastten zij zich in een alles doordringenden regen. Bui aan bui kletterden neder. Onmogelijk bleek het met dat weder den ontworpen tocht te aanvaarden. Er schoot mij geen andere keus over dan óf te Calmpthout te over nachten of met den laatsten trein naar Antwerpen te gaan van daar den volgenden ochtend met den postwagen naar Hoogstraten mij te begeven. Ook kon ik met wijziging van mijn reisplan, dat nauwkeurig met en De voorstad Borgerhout. 37 > het oog op den beschikbaren tijd afgebakend was , eerst der abdij der Trappisten te Westmalle mijn voorgenomen bezoek brengen en dan de reis naar genoemd vlek voort zetten met den volgenden postwagen , die ' s middags te vier uur uit Antwerpen reist en mij ' s avonds te tien uur aldaar zou brengen. Ik koos het laatste. Den volgenden ochtend dan te half acht beklom ik voor het in het station gevestigde postbureel , den bok van den wagen , die de brieven aldaar kwam afhalen voor het noordelijk deel van het Kempenland. Langs de spoorbaan , die de gemeenschap met de dokken onderhoudt, reden wij eenige minuten voort, staken toen haar over en betraden dat deel der voorstad Borgerhout, dat S. Willebrordus heet , omdat het behoort tot de parochie van dien naam. Borgerhout vormt op zich zelve een niet onaanzienlijke gemeente , die wij in haar volle lengte doorkruisten. Zij prijkt met een fraaie, in gothischen stijl , tusschen 1841 en 1846 gebouwde kerk. Uit de vele fabrieken , die er hare schoorsteenen hemel. waarts verheffen , blijkt dat de nijverheid hier bloeit. Zij is ook het middelpunt van een uitgebreiden veehandel. Aan de grens dier gemeente strekken zich de verdedi gingswerken uit , die Antwerpen tot een der sterkste plaatsen van Europa maken. Een gordel van , door eenige poorten aan elkander verbonden wallen en grachten , omgeeft de stad. Wij reden de Turnhoutsche poort door. De andere poorten hebben insgelijks haar naam ont leend aan de plaatsen , naar welke de heirbaan , die men volgt , geleidt: Breda , Ranst , Mechelen , Wilryck en Boom. Die straatwegen zijn aan weerszijden beplant met eiken van verschillenden leeftijd . Op sommige punten hebben dezen reeds den eerbiedwaardigen ouderdom bereikt van bijna een heele eeuw. Zij spreiden over uw hoofd een bladerendak uit , om u te beschutten tegen de zonnestralen , en bezwangeren de lucht met de frissche geuren , die het loof uitstraalt. De poorten en alle militaire gebouwen maken deel uit van de vestingwerken , waarvan de plannen, na hevige 38 De forten van Antwerpen. naar debatten en warme bestrijding in de beide kamers , bij de wet van 8 Sept. 1859 zijn vastgesteld en een uitgaaf vorderden van 55 millioenen franken. Zij gaven aanleiding tot het slechten van de aloude beroemde citadel , wier verdediging tegen een fransche overmacht in 1832 de slapen van Chassé met een onvergankelijken glorie krans versierde, en tot den aanleg van een citadel aan de noordzijde der stad en van de grachten en wallen , welke de beide voorsteden Berchem en Borgerhout omvat ten , en van een achttal vooruitgeschoven forten , die hetzelfde model gebouwd en door de nummers een tot acht aangeduid , elk op een afstand van 7500 meters van den toren der hoofdstad en twee duizend meters van elkander verwijderd , in een balven cirkel liggen . Ook de bouw van een aantal bomvrije kazernen , redouten en andere verdedigings-middelen , die nog verder zich uit strekken , was in de plannen opgeslote Elk fort , dat een oppervlakte van 32 hectaren beslaat , is bewapend met honderd vuurmonden , door grachten en aardeu wallen omgeven en kan een garnizoen van vier bataljons en twee veldbatterijen herbergen. Zijn galerijen , kazematten , magazijnen en kruitkamers hebben muren van 1 M 80 C.M. dikte. De gewelven zijn met een laag aarde van drie meters hoogte overdekt. De ge heele onderneming is een reuzenwerk , dat de leven digste bewondering , ook den burgerrger wekt en getuigt tevens van den goeden smaak dergenen , die met den bouw belast zijn geweest. Het werd aan genomen door de Compagnie des matériels des chemins de fer , aan wier hoofd zich drie talentvolle en onder nemende mannen bevonden , de H.H. Du Pré , ingénieur en chef des ponts et chaussées, François Pauwels , indus triëel en Felix Pauwels , architect. Het werd volbracht onder toezicht en leiding van 50 genie- en 30 infanterie officieren , terwijl in de jaren 1861 tot 1864 gemid deld 18 000 werklieden , waaronder 5 000 soldaten daar aan hebben gearbeid. Op den bestemden tijd was het gereed. Die vestingwerken kunnen de Belgische krijgs macht, bij een nederlaag, binnen hun omtrek bergen > van Kasteelen en lusthoven. 39 en langen tijd aan het grootste leger weerstand bieden . Alle militaire gebouwen hebben iets monumentaals. Zij zijn opgetrokken in den stijl, welken men kan noemen dien van de middeleeuwsche bouworde , op die der zoo genaamde vlaamsche Renaissance geënt. > 2 > De weg voerde ons langs boomgaarden en hofsteden , door bouw- en weiland afgewisseld. Na verloop van een groot kwartier , bereikten wij de welvarende gemeente Deurne , een der oudste van het land , gelegen aan het groote Schijn , een riviertje dat op de heide van Westmalle ontspringende, de dorpen Schilde en Wijneghem besproeit , en tusschen Deurne en Merxem zich met het kleine Schijn vereenigt. Het dorp strekt zich , evenals de andere die wij door reden , langs den breeden steenweg uit, en vormt dus één enkele straat. De bewoners houden zich voornamelijk met het telen van veldvruchten bezig , die zij ta Antwer pen ter markt brengen. Een enkele fabriek is er ook aan het werk . Voorbij Deurne trekken aan weerskanten op een kleinen afstand van den weg , eenige fraaie moderne kasteelen met heerlijke partijen hoog opgaand geboomte uw blik. Links Lakbors, Klein Vennenberg, rechts Strikhof , Rivieren hof, alle landgoederen met oprijlanen en zwaar hout. De bewoners der naburige dorpen duiden de kasteelen met den naam van Hof aan , als zij er van spreken . Enkele dier moderne huizingen geven u op eenigen afstand den indruk van een overblijfsel te zijn van een voormalig wezenlijk kasteel, uit den vlaamsch -spaan schen tijd, dat vergroot is . Andere werden in gothischen stijl opgetrokken . Trouwens op alle punten , gelijk ik reeds deed opmerken, is de provincie bezaaid met lust hoven, die een vroolijk aanzien geven aan het landschap en de eentonigheid er van breken . Geen dorp schier of het houdt er een „ Hof" op na, in rococostijl, met oprij lanen , gracht, waterwerken en engelsche tuinen en boschaadjes. Er zijn van die landgoederen midden tus schen uitgestrekte pijnbosschen verscholen, die eensklaps 40 Wijneghem . voor uw verrasten blik tusschen de boomen opdoemen. Een kwartier hadden wij Deurne achter den rug, toen wij het fort no . 1 bereikten, het eerste van de acht, die in een halven cirkel om Antwerpen zijn aangelegd tot aan de Schelde. Het laatste of achtste verheft zich in de nabijheid van den oever, dicht bij het dorp Hoboken. Aan den anderen kant, bij Austruweel heeft men als uitgangspunt de noordercitadel. De straatweg liep voor een goed deel om de sterkte heen, zoodat ik mij rekenschap kon geven van hare uit gestrektheid. Een klein half uur verder bereikten wij het dorp Wijneghem , dat hoofdzakelijk van den landbouw bestaat. Rechts daarvan op een kleinen afstand , ont waart men het kasteel van Wijneghem . Hier pleisterden wij. Het was een aangename rit, dien wij onder begunstiging van het schoonste weder maakten. Onze spraakzame conducteur en voerman , die weinig haast scheen te hebben, verkortte mij den weg door zijn gezelligen kout. Het dorp dat zich langs den straatweg uitstrekt , is er de bebouwde voortzetting van . Met dit onderscheid dat de breede straat, waarlangs, over het geheel lage huizen zich verheffen , niet belommerd is . Het uiterlijk der schoolgebouwen wekte hier en elders ook , mijn aandacht. Overal waren het flinke, Juchtige, ruime lokalen, met groote speelplaatsen er naast of er achter. Toch vernam ik dat zij bijna geen leerlingen hadden. De lezer houde in het oog, dat ik in Juli des vorigen jaars mijn bezoek aan de provincie bracht, eer de staatkundige omkeer in Belgið een voldongen feit was, dat leidde tot de afschaffing der schoolwet van 1879 . Ik kon bij de aanschouwing dier schoone verlaten gebou wen toen reeds niet het denkbeeld van mij zetten, waarin ik steeds meer en meer bevestigd ben, dat de toenmalige regeering onstaatkundig gehandeld had met al de be palingen der wet in haar volle gestrengheid toe te pas sen, ook in geheel catholieke gemeenten, waar, zooals in De schoolkwestie. 41 wezen de Kempen, de pastoor met onbeperkt gezag heerscht. Deze heeft zij gedwongen voor eigen rekeninggroote school lokalen te stichten en jaarlijks vrij aanzienlijke trakte menten voor het onderwijzend personeel op haar begroo tingen uit te trekken, en daarvoor haar een zwaren financiëelen last opgelegd. Ieder toch, die eenigszins de kaart van het land ken de, kon vooruit berekenen, dat het aantal leerlingen bijzonder klein zou en dus al die kosten voor niets nagenoeg gemaakt werden . Waarom zou de Staat zich niet kunnenvergenoegen met de noodige waarborgen voor de zedelijkheid en de bekwaamheid der onderwijzers, en met het toezicht op de inrichting der lokalen uit een hygiënisch oogpunt, terwijl hij aan de gemeenten de regeling van het school wezen zelve en de beslissing van den geest, waarin het onderwijs gegeven wordt, overliet, om alleen dan tusschen beiden te treden, wanneer de rechten der minderheden gekrenkt dreigen te worden? Dit is, geloof ik, voor zoover ik het waag de zaak te beoordeelen, de eenige oplossing der schoolkwestie, welke ook ten onzent zooveel verwijdering kweekt en het vuur der partijschap bran dende houdt. Zulk een regeling zou , dunkt mij, den heilloozen strijd, die België helaas ! in twee vijandelijke kampen scheidt en tot zulke betreurenswaardige uitspattingen reeds heeft geleid, hebben kunnen voorkomen. Raken vroeger of later, wat wel niet kan uitblijven , de liberalen weder aan het roer, dan zal, hopen wij, het verledene een goede les voor hen zijn, waarvan zij bij een nieuwe regeling van het schoolwezen in meer liberalen geest, partij zullen weten te trekken. II. Voorbij Wijneghem herinnerde alles mij, dat ik de Kem pen naderde. Hier en daar nog slechts een enkele boerderij, met wat bouwland , door mastbosschen of boekweitenvelden afgewisseld , omgeven ; ten laatste de hei , tot wij een 42 Het stam klooster La Trappe. half uur verder het vlek St. Antheunis bereikten. Hier splitst zich de weg in twee takken . De eene wijkt af naar Oostmalle , de andere naar Westmalle. Bij het eerst genoemde bloeiende dorp vereenigen zij zich weder om naar Turnhout door te loopen. In de richting van West malle voortrijdende, verliet ik een kwartier ongeveer aan deze zijde dier gemeente bij een estaminet den post wagen. Links strekte zich hier een zandpad uit, dat mij in tien minuten naar het Trappistenklooster zou brengen. Evenwijdig daarmede liep een beek of gegraven sloot , die verder een deel van de bezittingen besproeit. Bij het estaminet zag ik nog een rijtuig staan , waar mede , naar ik vernam , eenige heeren uit Antwerpen waren gekomen , die zich reeds naar de abdij hadden begeven. Ik zou hen daar aantreffen. De rit had in het geheel 21/2 uur geduurd , doch mij geen oogenblik verveeld . Het heerlijk eikenloof dat zich welfde over den weg , beschutte mij tegen de brandende zonnestralen . Aan afwisseling had het daarenboven niet ontbroken . Ik verzocht den voerman mijn reistasch mede te nemen en haar te Hoogstraten , waar ik overnachten zou , in de herberg af te geven en mijn komst aan te kondigen . Men weet dat de Trappistenorde, in 1838 bij pause lijke breve als Congrégation des religieux Cisterciens de Notre Dame de la Trappe erkend , in gestrengheid alle andere overtreft. Haar naam ontleent zij aan de vermaarde abdij in het fransche departement de l'Orne, die oorspronkelijk ten jare 1122 door graaf Rotro II de Perche gesticht, eerst aan de Cistercienzers behoorde en Notre Dame de la maison Dieu heette. Later kreeg zij den naam van La Trappe of Valdeur om haar schier ontoegankelijke ligging in een vochtig , ongezond dal , dat zich achter een groot woud uitstrekte. Een eng , hoogst moeilijk pad , tusschen de rotsen zich voortslingerend , leidde er heen. De bewoners dier abdij onderscheidden zich in de 14de en 15de eeuw door een > > De stichter der Trappistenorde. 43 ijverige beoefening van alle monnikendeugden. Maar naar gelang hare rijkdommen , door verkregen schenkingen , toenamen , begon in diezelfde mate binnen hare muren de tucht te verslappen. In plaats van godsdienstige oefe ningen kwamen zingenot, jachtvermaken en drinkgelagen ; wellust aan maagdenroof gepaard , verving de kruisi ging des vleesches. En allengs werden de kloosterbroeders in dit afgelegen oord de schrik van den omtrek. Men duidde hen onder den veelbeteekenenden naam van « Ban dieten van La Trappe » aan . Die stand van zaken duurde tot in de 17de eeuw. In 1636 was het allengs vervallen klooster nog slechts door zeven monniken bewoond. Toen werd de abdij als prebende het eigendom van een tienjarigen knaap, Dominique Armand Jean le Bouthillier de Rancé, wiens vader staatsraad was en een aanzienlijk vermogen bezat. De jeugdige de Rancé , hoewel met een goeden weten schappelijken aanleg toegerust , zou , overeenkomstig zijns vaders verlangen , Malthezer-ridder worden , doch omhelsde na den dood zijns ouderen broeders den geestelijken stand om daardoor diens aanzienlijke prebenden te kunnen > erven, > Toch bleef hij zich aan de wetenschap wijden en wel met zulk een schitterenden uitslag , dat hij op zijn 13de jaar een uitgave van Anacreon met aanteekeningen bezorgde. Door dien arbeid bewees hij, dat er bij hem nog weinig neiging bestond voor het kloosterleven en voor de onthou ding , die dit voorschreef. Hij bleef de philosophie en theologie beoefenen , doch gaf zich tegelijk aan allerlei uitspattingen over. Niettemin werd hij in 1651 op vijfentwintigjarigen leeftijd tot priester gewijd en drie jaren later tot doctor in de theologie bevorderd. Maar op het pad van den wellust en de ongebondenheid bleef hij voorthollen . Na den beker van het zingenot tot den bodem te hebben geledigd, kwam hij echter op eens tot staan. Een geheele omkeer greep in hem plaats. Het berouw ont waakte in zijn hart, en te gader de wensch om door een 44 De orderegelen. strenge boete en zelfkastijding zijn zondig leven goed te maken. De oververzadigde wellusteling en zwelger veran derde in een boeteling ,die zich een aan waanzin grenzende ontbering oplegde. Al zijn prebenden stond hij af of besteedde hij aan werken van barmhartigheid , uitgezon derd La Trappe. In dit eenzame oord , ver van de wereld , trok hij zich terug, liet de gebouwen der abdij herstellen en de oude kloostertucht onder de weinige overgebleven monniken weder invoeren. In spijt van den heftigen tegenstand , welke hem geboden werd, plaatste hij er eenige Benedictijner -monniken , die er de gestrenge regelen van den H. Bruno , den stichter der Karthuizerorde, volgden. Aan hun hoofd trad de Rancé zelf in 1665 als abt op , toen hij , na afloop van zijn proefjaar in het klooster Perseignedoorgebracht, de onherroepelijke beloften had afgelegd. Sinds poogde hij de losbandigheden van zijn jeugd goed te maken door het volgen van een uitermate gestrengen levensregel, welken hij met een door niets af te schrikken ijver invoerde, en dien men in de geheele orde is blijven betrachten. Overeenkomstig dien regel strekten den Trappisten ruwe planken tot leger , met een slecht tapijt als deken , en moesten zij verder des nachts om de twee uur opstaan , en de helft van het etmaal , elf uren namelijk , inet bidden en vrome oefeningen doorbrengen. Het overige van den tijd hadden zij op veld of in werkplaatsen , aan harden handenarbeid te wijden , onder voortdurend stil zwijgen , totdat zij des winters om zeven , des zomers om acht uren zich ter ruste begaven. Elke wetenschappelijke arbeid was uitgesloten ; hunne gedachten mochten slechts op dood en boete gericht zijn , en daarom werd het hun verboden te spreken. Behalve wanneer zij baden of litaniën zongen , of elkander het « memento mori » toe. riepen , verhieven zij hun stem dan ook niet. Wat zij noodig hadden , hun wenschen en behoeften duidden zij door teekenen aan. Alleen de abt en de frère hôtelier, belast met het ontvangen der vreemdelingen , maakten een uitzondering. Van vleesch , eieren , boter, wijn moeten zij zich voorts > > Verdeeling der ordebroeders. 45 ten strengste onthouden. Hun gewaad bestond uit een, over het bloote lijf gedragen pij, met kap en sandalen. Hun middel omsloot een breede leêren gordel , waaraan een rozenkrans hing en een mes, symbool van den arbeid . De orde werd verdeeld in koorheeren, (canonici, kanunniken) , die de pries terwijding hadden ontvangen , conversen of leekebroeders, en dusgenaamde frères-donnés, die slechts tijdelijk in het klooster vertoefden om boete te doen. –- Die verdeeling van de kloosterbewoners in koorheeren en leekebroeders klimt op tot het tijdvak, toen de gewoonte algemeen in zwang kwam om de priesterwijding te verleenen aan alle monniken, ten einde hun ijver vruchtbaarder te maken en meer kracht te geven aan de gebeden, die zij voor de kerk en in haren naam opzonden . Om toen niet den weg der volmaking, die voor allen geopend moest blijven , te beperken, heeft men onder den naam van leekebroe ders frères convers, conversi , al degenen opgenomen, die zich geroepen gevoelden uitsluitend handenarbeid en huiselijke diensten te verrichten . De Convers is dus geen monnik, al draagt hij de monnikspij, omdat hij slechts van verre deelneemt aan den heiligen dienst,dien de pries ter alleen verricht. Toch is hij lid van het kloostergezin , een zoon van den gemeenschappelijken vader, en aan het einde van zijn leven wordt hij ter ruste gelegd in hetzelfde graf naast den broeder, dien hij bij zijn leven als priester van zijn Heer heeft geëerbiedigd. Tengevolge der overdreven gestrengheid van den levens regel , doorde Rancé ingevoerd, en die slechts aan over spannen dweepzucht kon behagen , stierven spoedig een aantal broeders. De orde maakte dusweinig opgang. Slechts hier en daar ontstonden in de 17de eeuw kloosters, ook eer. voor vrouwen te Clacet, en in het buitenland te Flo rence en te Dusseldorp alleen. Met den storm der fransche omwenteling in 1789, verdwenen de Trappisten uit Frank rijk . Zij vonden toen een wijkplaats in het zwitsersche kanton Freiburg, eene enkele plaats in Duitschland, Italië, Polen, Spanje, Amerika , en eindelijk ook in België . Bij de nadering der Sans - Culottes moesten zij echter dit land 46 Onbeperkte gastvrijheid. weder verlaten en elders een goed heenkomen zoeken. Nadat de storm was overgewaaid, beproefden zij op nieuw in de Zuidelijke nederlanden zich te vestigen. Andermaal, toen bij besluit van Napoleon in 1811 de Trappistenorde was opgeheven, zagen zij zich genoodzaakt uit elkander te gaan. Na de restauratie in 1814 trokken zij weder Frankrijk binnen, en vestigden zich op nieuw in het stamklooster te La Trappe. Allengs nam het aantal hunner stichtingen, ook in het buitenland, tot in Algiers, toe. Zoo vestigden zij in 1848 er een bij Westmalle met het plan zich voornamelijk aan de ontginning der dorre heide te wijden . III. Deze stichting was het doel van mijn tocht. Voor wei nige jaren is zij tot den rang van abdij verheven, dat wil zeggen : haar abt ontving het recht mijter en kromstaf te voeren, en het klooster werd geheel zelfstandig.Onaf hankelijk van den bisschop van het diocees, waarin het lag, kwam het rechtstreeks onder het gezag van den paus te staan . Ik wist, dat elke bezoeker natuurlijk worden er geene vrouwen toegelaten, zelfs niet op de terreinen bui. ten het klooster – met groote welwillendheid ontvangen werd, en dat men er op groote schaal de gastvrijheid beoefent. Ieder, edelman of boer, Roomsch of Protestant, Jood of Turk , geleerde of ongeletterde, ketter of onge loovige vindt er desverkiezende voeding en huisvesting. Het klooster te Westmalle heeft volstrekt niets monu mentaals. Het is een eenvoudige huizing, met gewone vensters en deuren . Geen enkele versiering van buiten duidt zijn belangrijkheid aan. Boven de poort alleen prijkt in een nis een Mariabeeld. Men ziet eerst niets dan een muur, waarboven het torentje der kapel en eenige da ken uitsteken . Daarachter verheffen zich eenige, uit gewone roode steenen opgetrokken gebouwen, die met de kapel bijna een vierkant vormen. Langs de muren aan den binnen Dagverdeeling 47 kant bevinden zich allerlei werkplaatsen, benevens een bierbrouwerij, de schuren en stallen en alle inrichtingen, voor het landbouwbedrijf vereischt. Ook een vrij ruime school, die echter te gelijk een toegang van buiten heeft. De geheele oppervlakte, welke voor het grootste gedeelte door dien muur afgesloten is, heeft den omtrek van een half uur. Een stilte als die des grafs, heerscht overal en ver kondigt u dat gij te La Trappe zijt. Van het leven , dat daar wordt geleid, tusschen han denarbeid en godsdienstige oefeningen verdeeld, bespeurt men eerst niets. Wie het niet wist, wanneer hij de poort is binnenge treden, zou niet vermoeden dat daar in vrijwillige ont houding en zwaren arbeid een bevolking van zestig personen leeft, die van de wereld afstand gedaan hebben en niets meer van haar verwachten. Geen aardsche gedachte leidt hen dan ook van de vervulling van hun taak af. Overeenkomstig de regelen hunner orde , die echter niet meer in hun oorspronkelijke overdreven gestrengheid worden toegepast , staan zij op voor dag en dauw , en verbreken de nachtelijke stilte door Gods zegen af te smeken over de gebeden van hunne lippen en het werk hunner handen op den aanbrekenden dag. Na de vroeg metten en de daaropvolgende Laudes of lofzangen, die men naar tijdsgelegenheid of opzegt of zingt, wordt het misoffer opgedragen en verdiepen de broeders zich in vrome overpeinzingen. Dan tijgt elk aan den arbeid , de een in het veld ter ontginning van de heide , de andere naar den moes tuin , de derde naar zijn werkplaats , de vierde naar de boerderij, en zet dien dan in regen en zonneschijn , de pij tot boven de knieën door een om het midden gebonden koord opgeschort, onvermoeid voort , om hem alleen afte breken door vrome oefeningen en het middagmaal met de daarop volgende verpoozingen. Daarin doet ieder wat hij wil , wandelen of slapen, bidden of peinzen . Om acht uur wordt dan de dag besloten met eenavonddienst 48 De arbeid. en te half negen begeven de broeders zich ter ruste. In de vier en twintig uren worden zij achtmaal ter gods dienstoefening opgeroepen. De eerste maal om twee uur 's nachts, verder om half vier , dan te half zes , enz. Niet allen , gelijk ik reeds deed opmerken , houden zich bezig met het bebouwen van den weerbarstigen bodem. Ieder vindt het werk, waarvoor hij de meeste geschiktheid toont, en dat de abt hem opdraagt. Smeden treft men onder hen aan , timmerlieden , draaiers, hout zagers, werktuigkundigen , boekbinders , boekdrukkers, hoveniers, verzorgers van het pluimgedierte. Velen oefe nen het boerenbedrijf uit. Een is er belast met het onderwijs der jeugd , sedert de invoering der thans afgeschafte schoolwet van 1879 en de daaruit voortgevloeide oprichting van catholieke scholen in alle gemeenten . Zoo vindt iedere dag hen terug aan den arbeid , waar van alleen de dood hen afroept. Tegenover het hoofdaltaar is een tribune opgericht, die geen gemeenschap heeft met het heiligdom zelf , maar slechts met het gastenkwartier en waar de vreemde bezoekers en zij die tijdelijk in het klooster vertoeven achter een traliewerk , den dienst bijwonen . Van hier kan men soms de broeders in de oogenblikken , die zij niet aan hun werk behoeven te wijden , aanschouwen aan steenen beelden gelijk , in overpeizing verdiept of neêrgeknield met voorovergebogen bovenlijf, het hoofd tegen den grond. En als zij dan zich oprichten en hun lange gestalten verheffen , sluipen zij als schimmen heen, de gangen in , welke zich rondom de kapel uitstrekken , terwijl geen ander geluid dan het geschuifel van hun sandalen over de steenen zerken u verkondigt , dat het van vleesch en bloed zijn , die gij in de verte ziet verdwijnen. Ik zeide reeds dat de oorspronkelijke gestrengheid van de eerste regelen verzacht is. Tegenwoordig ten minste slapen de broeders te Westmalle niet meer , zooals vroe ger , op de planken , maar op harde stroomatrassen. Ook ten opzichte der voeding is er , met vergunning > wezens De ontvangst. 49 eens. des pausen, een wijziging gekomen. Het gebruik van melk en bier is vergund en hun schamel maal, dat altoos be staat uit met melk gestoofde groenten en aardappelen , wordt tweemaal daags bereid , doch van 14 September tot Pinksteren , in den vastentijd , naar ouden trant slechts Wanneer de waardigheid van abt , die voor zijn leven benoemd wordt , openvalt , komt de nuntius des pausen om een kapittelvergadering voor te zitten , waarin tot de keuze van een opvolger wordt over gegaan. De abt benoemt de andere waardigheidsbe kleeders, prior, subprior , gastmeester , beheerder des huishoudens , en verdeelt de werkzaamheden , met het oog natuurlijk op ieders geschiktheid . Doch hij heeft de bevoegdheid een broeder een andere taak aan te wijzen. Zoo kan iemand, die van daag smid is , morgen aan het timmeren worden gezet, en de landbouwer van heden over eenige dagen boekbinder wezen , en ieder , zonder onderscheid , wanneer de te veld staande oogst moet worden binnengehaald , geroepen worden daarbij de be hulpzame hand te bieden. > IV . aan , > Eenige oogenblikken nadat ik aan de poort had aan geschelă , ontsloot haar een ordebroeder in zijn bruine pij, nam met een diepe buiging , doch zonder een woord te spreken mijn naamkaartje , waarop ik mijn betrekking had vermeld , wenkte mij hem te volgen , bracht mij door een moestuin bij den ingang van het hoofd gebouw , een gewone glazen deur , en beduidde mij door gebaren dat ik daar moest wachten . Ik had den tijd de omgeving op te nemen en met mijn medebezoekers kennis te maken. Aan weerszijden van het hoofdgebouw en vlak daarvoor, strekten zich de moestuinen uit. De kapel met het kerk hof lagen er achter. De wachtkamer en eetkamer , links en rechts van het portaal , dat door een zware deur is afge sloten van het eigenlijke klooster, waren schier armoedig 4 50 De wachtkamer. gemeubeld : witte muren , houten tafel,> matten stoelen , en een eenvoudige kast . Al wat naar weelde of kunst zweemde , ontbrak . En kele schilderijen van niet veel waarde, hingen aan den wand. Zij stelden tooneelen uitde laatste levensdagen van Msgr. d'Affre voor , die , gelijk men zich herinneren zal, op de barricades te Parijs in 1848 , bij een poging om als vredestichter tusschen de regeering en de opstan delingen op te treden , doodelijk werd gewond. Verder waren daar verschillende spreuken uit de kerk vaderen en de bijbelsche schrijvers , in drie talen , latijn , fransch en nederlandsch opgehangen. Een paar daarvan troffen mij bijzonder , omdat ik zoo juist daarin het be ginsel zag uitgedrukt, dat bij het vaststellen der regelen van de orde is toegepast. « Wat behoeft de mensch om te leven ? Brood , water en een kleed om zijn naaktheid te bedekken . » In een ander werd de deugd der stilzwijgendheid ge prezen als middel om zich te hoeden voor achterklap . Nog viel mijn oog op een soort van huishoudelijk reglement. EenAvis, bestemdvoor Messieurs les Etrangers , en in 't fransch en nederlandsch gesteld . Hierin werden zij uitgenoodigd zooveel mogelijk de goddelijke diensten ( 200 staat er ) bij te wonen , en bericht men hun verder , dat het ontbijt te zeven uur, het noenmaal te 111/2 uur en het avondmaal te 81/2 uur gehouden zou worden. Niemand mocht vóór vijf uur ' s morgens onnoodig de bewoners te verontrusten. Wie des ochtends vroegtijdig wilde vertrekken , behoorde dit den vorigen avond mede te deelen aan den broeder - gastmeester , die zich belastte hem te wekken en ook moest zorgen dai de vreemdelingen den nachtelijken dienst bijwoonden. Voorts mocht niemand het woord richten tot de religieuzen, die aan het werk waren , noch bij hen blijven staan . Achter de eetkamer , aan de linkerzijde van het portaal, leidt een trap naar de cellen , voor de vreemdelingen bestemd. Zij zijn even eens zeer eenvoudig gemeubeld. Een ledikant, voorzien van gordijnen , een waschtafel, een paar stoelen , een kast en natuurlijk een bidstoel, dat is alles. Het vreemdelingenkwartier. 51 Allen geven uitzicht op den tuin en over den muur heen, op de heide. De gang , die er langs loopt, komt uit op de tribune in de kapel. Boven de deuren staat op een bordje de naam van den Heilige vermeld , onder wiens bijzondere bescherming de cel staat: St. Bernardus, St. Arnulphus, enz. Haar tijdelijke bewoner deelt in dat voorrecht. Een groote receptiezaal strekt zich naast de eetkamer uit en beslaat de verdere breedte van den linkervleugel, waarin een zestal vensters zich bevinden. De rechter telt er slechts twee, die van de wachtkamer. Dit gedeelte van het gebouw heet men, ter onder scheiding van het eigenlijke klooster, het vreemdelingen kwartier. Men mag daar vrijelijk zich bewegen. Niet lang dųurde het of de gastmeester, de frère hô telier verscheen. Deze droeg een witte pij, met een grooten, neêrhangenden zwarten kraag, waarvande twee uiteinden door een dwarschen strook samenverbonden op de borst, aan weerszijden tot aan de voeten neêrvielen . Broeder Ghislenus was zijn naam. Het verschil in de kleur der pij duidde het verschil in rang aan. De bruine pij wordt alleen door de leekebroeders gedragen. Hij was een Vlaming van omstreeks 45 jaren , bleek , met gladgeschoren gelaat, in tegenstelling van bijna al zijn andere kloosterbroeders, die zware baarden droegen en toonbeelden van gezondheid en kracht leken. Hij fluisterde meer dan dat hij sprak , en had iets zachtmoedigs in den blik , dat mij aantrok. Heel schran der, ik haast mij dit er bij te voegen , zag hij er niet uit. Ik vroeg hem of er ook gelegenheid bestond om voor gesteld te worden aan den abt, wien ik mijn opwachting wilde maken. Deze was echter afwezig ; in het belang der stichting had bij zich op reis moeten begeven . Broeder Ghislenus begon met mij en de andere bezoe kers een glas van het, in België zoo gunstig bekende Trappistenbier aan te bieden, dat wij ons goed lieten smaken en noodigde ons uit aan het noenmaal deel te nemen, hetwelk te half twaalf zou worden aangericht. Het was toen omstreeks elf uur. Naafloop stelde hij > 9 52 De eetzaal. zich ter onze beschikking om ons rond te geleiden . Op het oogenblik had hij andere bezigheden ; inmiddels konden wij in den hof wat rondwandelen . Tegen half twaalf kwam hij even terug en liet mij een kijkje nemenin het refectorium of de eetzaal der kloosterbroeders. Dit was een gunst , die mij alleen werd toegestaan , terwijl de andere heeren zich nog buiten bevonden . De broeders, een vijftigtal sterk , waren juist aan het middagmaal. Ik geloof niet, dat er onder de aanwezigen waren , die den leeftijd van 60 jaren achter den rug hadden. Het gelukte mij niet te weten te komen of de kloos terlingen een hoogen ouderdom bereiken. Het kerkhof is in dit opzicht ook stom . Wel leest men boven de graven de namen van hen , die daarin rusten , maar er staat slechts het tijdstip vermeld , waarop zij de onherroepelijke geloften aflegden en dat waarop de dood hen kwam at roepen van hun arbeid. De eetzaal was lang en smal. Langs de zijmuren zat men aan ongedekte tafels aan , naar de orde van de op neming in de stichting , en , dwars aan de derde zijde over den ingang, stond een tafel voor den abt , die den titel van prelaat voert, den prior en den subprior. Hun plaatsen onderscheidden zich in niets van de anderen. Achter dezen, tegen den muur hing een groot crucifix. Ieder had een bord van grof aardewerk voor zich staan met een groot zoutvat, een glas en een flesch bier er naast. Een paar leekebroeders brachten de voor ieder bestemde portie in roodbruine schotels op. Het eten be stond uit kool en aardappelen , met melk gestoofd. Onder den maaltijd las een der broeders , midden in de zaal achter een grooten lessenaar op een verhevenheid gezeten, uit een foliant iets voor. Wat hij ten beste gaf, kon ik niet verstaan . Een paar monniken , die te laat kwamen , wachtten aan den ingang een , naar het scheen, gunstig oogenblik en gingen , voordat zij hun plaatsen innamen , eerst knielen midden in het vertrek voor het crucifix achter de tafel des abten , en bleven in die houding een paar minuten liggen . Een zonderlingen indruk maakte op mij die vergade > Onze maaltijd. 53 2 ។ ring van mannen tusschen de 35 en 60 jaren , naar ik ver moedde, – met hun witte en bruine pijen , allen schijn baar blakende van gezondheid en met een goeden eetlust toegerust. Hoewel zij in den vollen zin des woords vege tariërs zijn , schijnen zij zich bij dien leefregel wel te bevinden . In elk geval bewijzen zij door hun uiterlijk , dat de mensch , ten minste de mensch, die niet met geestes arbeid zich bezig houdt en zijn hersenen niet vermoeit , met weinig kanvolstaan en vleeschspijzen ontberen . De lucht en de geregelde levenswijze zullen echter ook wel op hun lichamelijken welstand gunstig werken. V. > Toen wij in onze wachtkamer weder terug waren , opende broeder Gbislenus de kast en nam daaruit een tafellaken met borden en glazen . Hij dekte voor een acht tal personen en zette eenige flesschen bier op den disch . Eén bord slechts in het midden werd van een servet voorzien. Het prikkelde mijn nieuwsgierigheid om te weten voor wien die plaats bestemd was. In het portaal · zag ik in dien tusschentijd een jongen , wereldlijken gees telijke in zijn zwarte soutane voorbijgaan. Het bleek mij later, dat dit een jonge Fransche abbé was , naar La Trappe gezonden om boete te doen, wie weet voor welke overtreding ! Zijn uitzicht was lijdend. Hij scheen door een zwaar verdriet gekweld. Onder de vesper zat hij ook op de tribune , met de handen het hoofd omklemmend. 's Namiddags ontmoette ik hem in de moezerij, waar hij groenten verzorgde. Trouwens , naar ik vernam komen er dikwijls genoeg geordende geestelijken eenigen tijd den gestrengen levensregel in het klooster volgen , dat dan als strafkolonie of verbeterhuis dienst doet , en houden er in het vreemdenkwartier verblijf. Ik vernam later van een belgischen jongen baron , een warmen clericaal, dien ik in de Ardennen ontmoette , dat vele jeugdige losbollen van goeden huize in La Trappe , « quand ils veulent faire une fin » , zooals hij bet uitdrukte, penitentie gaan doer om zich dan gan een geregeld , huiselijk leven te wijden . 54 De eereplaats. > en > Wat hun voeding betreft, worden die boetelingen als de vreemde bezoekers behandeld. Zij zouden de ontberin gen der gewone kloosterbewoners niet kunnen verdragen . Onze Franschman , een » frère donne ” , had het verlangen te kennen gegeven niet met ons te middagmalen , maar afzonderlijk . Voor dezen werd dan ook door Ghislenus in de groote receptiezaal gedekt. Dat het tafellaken grof en het aardewerk , de lepels , vorken en messen ook van het minste allooi waren , be hoef ik wel niet te zeggen . Toen hij alles gereed gemaakt had, noodigde Ghislenus mijn medebezoekers en mij uit , plaats te nemen wees mij den voor mij bestemden zetel aan , achter het bord met het servet. Het was de eereplaats: een hulde , naar ik vermoed , aan mijn ambt. De soepterrien werd ook voor mij nedergezet. Ik mocht voordienen. En nadat wij op uitnoodiging van onzen gastmeester , ieder op zijn wijze gebeden hadden, schepte ik op elks bord een paar lepels melk met daarin gebrokkelde stukken brood , en begonnen wij den maaltijd . Inmiddels had Ghislenus, die achter de tafel bleef staan , een groot boek genomen , sloeg dat open, zette zijn bril op en maakte zich gereed te gaan lezen . Ik hield mijn hart een beetje vast. Wat zou ik moeten aanhooren ? vroeg ik mij zelf. Een heiligen -legende, een verheerlijking der Moedermaagd, een lofspraak op het kloosterleven ? Met een door mij niet genoegtewaardeeren kieschheid, voor welke ik bij mijn vertrek hem mijn oprechten dank betuigde, koos Ghislenus een fragment uit de » Navolging van Thomas à Kempis” handelende over het voorrecht van een onergerlijk geweten te bezitten , een allerstichte lijkste beschouwing , die ik met volkomen instemming kon aanhooren . Ons maal bestond uit melk met brood , kool, twee eieren , aardappelen , gesmolten boter, met een flesch bier voor elken gast. Als nagerecht werd ons brood met kaas aangeboden. Na afloop van den disch dachten wij nu het oogenblik gekomen om den rondgang te beginnen. Maar al weder moesten wij geduld oefenen en hadden wij buiten den waard gerekend. Onze gastmeester deelde ons mede , dat > De boerderij. 55 2 na hun maal de religieuzen hij bestempelde in onze gesprekken zijne ordebroeders altoos met dien naam een half uur recreatie hadden – ik gebruik zijn eigen bewoordingen – en dan een godsdienstoefening hielden , welke hij zelve ook moest bijwonen , en gedurende welke het verboden was in het klooster rond te dwalen. Hij moest ons nu aan ons lot overlaten , gaf onsverlof buiten te wandelen en zou ons , als de dienst begon , komen waarschuwen en ons de trap ontsluiten en alzoo gelegen heid geven het vreemdenkwartier boven te bezichtigen. Hierpa zouden wij ons naar de tribune of het oksaal begeven en bij den dienst tegenwoordig zijn, na afloop van welken bij ons in de eetzaal zou wachten , om ons te vergezellen op ons bezoek. Het spreekt van zelf dat wij van het ontvangen verlof gebruik maakten , om in de verschillende lokalen , waar het boerenbedrijf werd uitgeoefend, een kijkje te nemen. Alles zag er goed onderhouden en zindelijk uit, de melkerij , de kaasmakerij, de dorschvloer en de schuren. Bovenal wekte de veestal, gevuld met een 28tal schoone roodbonte koeien en met een forschen, aan een stevigen ketting gebonden stier van hetzelfde ras, mijn aandacht. Allen behoorden tot een en hetzelfde fraaie soort. Bedrieg ik mij niet, dan zou de kudde op onze internationale landbouwtentoonstelling , te Amsterdam , het vorige jaar gehouden , ondanks de vele voortreffelijke exemplaren , die zich daar bevonden, een goed figuur hebben gemaakt. Ook de tuinen werden blijkbaar met veel zorg onder houden. De vruchtboomen waren talrijk en de perziken-, morellen- , appel- en perenboomen beloofden veel. Een ontzaggelijk groot aantal bessen boompjes werden er ge kweekt. Deze dienden voor den bessenwijn en de geleien , die de broeders vervaardigden en verkochten. Want op de markt te Antwerpen zetten zij de voortbrengselen van hun arbeid van de hand. Wat niet voor eigen gebruik noodig was, werd verkocht.. Eieren alleen , hoe groot het aantal kippen was, dat zij fokten, moesten zij aanschaffen voor de zieken , de vreem delingen en de armen in de naburige dorpen . 56 De rondgang – De slaapzalen. Al het andere werd in het klooster zelf vervaardigd of bereid. Zelfs verbouwden de broeders wijn. En het druivennat door hen geöogst, maar waarvan het genot hun zelven ontzegd was, verzonden zij naar de kloosters in het buitenland. VI. Inmiddels brak het oogenblik aan ,> dat frater Ghislenus ons de trapdeur ontsloot en wij naar de bovenverdieping gingen . Een der cellen stond open . Wij bezichtigden haar. De gang liep, zooals ik reeds mededeelde, op de tribune uit, waar wij den dienst bijwoonden , zonder daar aan persoonlijk deel behoeven te nemen. Wij vervulden maar de rol van toeschouwers. Na afloop der plechtigheid keerden wij op onze schre den terug . Onze gastbroeder stond ons beneden aan de trap te wachten. Nu begon de tocht , die niet heel veel belangrijks aanbood en het lange wachten eigenlijk niet loonde. Het refectorium had ik reeds gezien ; de kapittel zaal was even armoedig en de beide slaapzalen, elk voor dertig personen, leken op die van kazernen . Langs beide muren stonden achter elkander de kribben , van gordijnen voorzien, geschaard. Een harde stroomatras, peluw en wollen deken was alles wat er in lag. Boven elke krib stond de kloosternaam vai den broeder vermeld , die daar des avonds zijn vermoeide leden uitstrekte. Aan een der stijlen hing een pij, waarin hij zeker des nachts zich wikkelde. De legerstede van den abt onderscheidde zich in niets van de andere. Zij stond aan de achterzijde. dwars tegen den muur en droeg tot opschrift: « S. Pater Abbas » . Het vertrek zelf was laag van verdieping en smal. Mij dunkt , het moet er ' s zomers heel warm , 's winters erg koud zijn . Want behalve in de kerk, in de keuken en het vreemdenkwartier wordt nergens gestookt. Die kapel was ook de eenige plaats trouwens, waar de kunst eenigs zins gehuldigd werd. Al voortwandelende richtte ik tot onzen gastmeester Troostgronden, 57 > tal van vragen , die soms wel aan het onbescheidene grensden , maar door hem toch met de grootste vriende lijkheid beantwoord werden. Veel van wat ik hierboven mededeelde, kwam ik in ons onderhoud van hem te weten. In het eigenlijk gezegde klooster : de eet- , kapittel-, slaapzalen en kapel mochthij ook niet spreken. Hij herin nerde mij er aan , toen wij het betraden . Toen ik die waarschuwing een oogenblik vergat en tot hem in het refectorium , waar hij mij zijn plaats aanwees, een vraag wilde richten, legde hij vriendelijk glimlachend den wijsvinger op zijn lippen. Hij deelde mij nog mede , dat zes zijner ordebroeders een klooster te Tegelen in Limburg , hadden betrokken en daar denzelfden regel volgden als te Westmalle. Ook had koning Leopold II , die zulk een levendig belang stelt in den arbeid der Internationale Associatie tot beschaving van Afrika’s binnenlanden , den abt voorgeslagen een afdeeling zijner orde aan de oevers van den Congo te vestigen . Na lang beraad was dit voorstel echter afgeslagen. Toen ik mijne verbazing uitdrukte over de zoo harde ontberingen , welke de broeders zich getroostten , ant woordde Ghislenus : « Och wat beteekent een korte tijd van penitentie , in verhouding tot een eeuwigheid van gelukzaligheid ? > Ook vroeg ik hem of hij nog familie had en met deze in betrekking stond ? « Ik weet het niet, » dus luidde zijn naief bescheid. « Maar als onze lieve Heerke uw bruigom is , hebt gij geen familie noodig. » Hij was reeds twintig jaren in het klooster. Het tijdvak van zijn leven voor het afleggen der onherroepelijke geloften, duidde hij aan met deze woorden : « Toen ik nog in de wereld was. » Maar hij verklaarde zich gelukkig te gevoelen. Allen leefden als broeders onder elkander, buiten het gewoel van den strijd der wereld , geheel vreemd daaraan . Hij verlangde niet er terug te keeren . De kloosterlingen , die wij op onzen rondgang, welke een groot uur duurde, tegenkwamen , groeten ons allen beleefd , door hun kap met een buiging over het hoofd te trekken . > > 58 De begraafplaats. Onder hen waren er , die , naar ik vernam , tot de aan zienlijkste huizen van België behoorden. Ernst stond ор hun gelaat te lezen ; geen de minste nieuwsgierigheid verrie den zij. Wij schenen hun volmaakt onverschillig. Gelijk in de andere kloosters hunner orde , was er op hun kerkhof een open graf, dat reeds lang gedolven scheen en zijn bewoner wachtte. Het is bij hen gebruikelijk , terstond nadat een lijk ter aarde is besteld, te zamen een nieuw graf te delven , dat den voorbijganger een : « memento mori » , als ' t ware schijnt te moeten toeroepen, en onwillekeurig de gedachte bij hem opwekken dat die plek wellicht voor hem be stemd is. Dat dit gapend graf, waarin onkruid wortel had ge schoten en welig tierde, zoolang zijn bewoner had moe ten verbeiden , verklaarde Ghislenus hierdoor, dat sinds het optreden van het liberale ministerie, zes jaren gele den , het begraven op bebouwde terreinen verboden was, en zij dus hun dooden op het kerkhof te Westmalle ter ruste brachten. « Thans echter » , dit zeide hij met een glimlachje en hij scheen dus niet zoo geheel vreemd aan hetgeen er buiten de kloostermuren , op staatkundig ge bied voorgevallen was, « thans , onder het tegenwoordige ministerie, zal het verbod wel opgeheven worden. » In de werkplaatsen werd alles vervaardigd wat men in de abdij noodig had , zoodat men tot verkrijging daar van zich niet tot de buitenwereld behoefde te wenden , en men zich verbeelden kon in een dorp te zijn. Zij wer: den door ons bezichtigd. Het kwam mij voor dat zij goed ingericht waren. Niets scheen er te ontbreken . Alleen was men er wat ten achteren bij de hedendaag sche uitvindingen . Waar drie of meer in een werkplaats bijeen zijn en zij elkander een opmerking, maar die alleen betrekking mocht hebben op den gemeenschappelijken arbeid , wil len mededeelen of een inlichting vragen , is een hunner aangewezen om als tusschenpersoon en tolk dienst te doen. Ghislenus was boekbinder. En niet zonder zekere in genomenheid en zelfvoldoening, - elke menschelijke zwak De werkplaatsen. 59 heid was dan toch nog niet door de zware zelfkastijding en kruisiging des vleesches onderdrukt, – toonde hij mij proeven van zijn vlijt en talent. Zij waren keurig bewerkt en wel eene bezichtiging waard. Op de zetterij werden allerlei geschriften in het licht gezonden , doch uitsluitend voor de kloosterbibliotheken of kerken : getijboeken , kerkvaders. Sommigen waren ge heel in ouden trant gedrukt als incunabelen en metfraai gekleurde beginletters. Nergens heb ik anders , behalve natuurlijk in de kapel, boeken zien liggen . En een bibliotheek schitterde door hare afwezigheid Wat door stoom in andere werkplaatsen wordt verkre gen , bracht hier handenarbeid tot stand . Zoo stonden in de houtzagerij drie broeders te draaien aan het rad , dat het toestel in beweging bracht , waar mede een boomstam in planken werd gesplitst. Mijn geleider onthaalde zijn draaiende broeders op een snuifje, dat blijkbaar met gretigheid werd aangenomen en genoten. Met een vriendelijk lachje opende hij zijn doos, en trad daarmede op zijn makkers toe . Het was de eenige versnapering!, zeide hij mij , die zij zich mochten veroor loven , maar als zij in dienst des kloosters de wereld in gingen , hetzij om op de markt te Antwerpen hun boter, kaas en veldvruchten te verkoopen of eieren in te slaan , hetzij om het bier en den wijn , die hun besteld waren af te leveren , of wel om in een naburige gemeente , welke van herdelijke zorg verstoken was , den dienst waar te nemen , werd tijdelijk het verbod om vleesch , boter of eieren te eten en te spreken door den abt opgeheven. En men verzekerde mij in de naburige dorpen , dat de eer waarde broeders , voor wie men een grooten eerbied koes terde , dan het hart ophaalden en zich ter dege te goed deden , de eene sigaar voor, de andere na, oprookende, en pratende , maar pratende altoos maar door , zoodat niemand tusschen beiden kon komen. Het schijnt dat zij zich dan schadeloos willen stellen voor hun langdurige onthouding en de inachtgenomen stilzwijgendheid. Benijdenswaard , in vergelijking ten minste van dat der > 60 De school. > andere broeders kwam mij het lot voor van den broeder , die ik in de school werkzaam zag. Belast met het onder wijs van een veertigtal kinderen uit den omtrek , was hij ten minste niet gedoemd zich het gebruik van het edelste vermogen te ontzeggen , door den Schepper den mensch geschonken en dat hem van het dier onderscheidt. Ik achtte het een groot voorrecht voor hem , dat hij niet alleen zelfs spreken kon , maar ook dag aan dag te midden der jeugd mocht doorbrengen , hun vriendelijke stemmen hooren weerklinken en zich wijden aan hun ontwikkeling. Aangenaam voelde ik mij verrast, toen ik het boek , waaruit de kinderen bezig waren te lezen , opnam en bemerkte dat het een verzameling voor schriften, betreffende de gezondheidsleer , praktische en eenvoudige wenken behelsde. VII. Eindelijk was ons bezoek afgeloopen . Ons gezelschap bevond zich voor de hoofdpoort . Wij maakten aanstalten om te vertrekken. Ook ik wilde met de andere heeren heengaan. Ghislenus noodigde mij echter uit nog wat te blijven , als ik ten minste tijd had. Daar ik pas te acht uur in het, op vijf kwartier voorbij Westmalle gelegen Oostmalle moest zijn om daar den postwagen, die van Antwerpen op Hoogstraten rijdt, af te wachten, liet ik mij gemakkelijk overhalen nog een nurtje in de abdij door te brengen. Ghislenus deed mij, na het vertrek der andere heeren nog de bierbrouwerij en de wijnbergen bezoeken of liever dat gedeelte van het terrein, waar de wijnstok wordt gekweekt. Hun wijn gaat voor het grootste gedeelte naar Frank rijk , maar wordt ook verkocht aan ieder, die er van wil hebben. Hij noodigde mij uit dien te proeven en ont kurkte een oude flesch , toen wij in de eetkamer terug en daar wat zaten te praten. Zelf dronk hij er niet van. Dat druivennat smaakte mij evenwel niet. Het had veel van bessenwijn . En weinig lust had ik , om zoo waren Onbekrompen gastvrijheid. 61 als wel eens andere bezoekers doen , die op die wijze de hun bewezene gastvrijheid vergoedden , Ghislenus een bestelling te geven . Of hij dit van mij verwacht had , weet ik niet. Maar dan is hij teleurgesteld geweest. Ik vermoedde het eenigszins, en daarom sprak ik van de bezwaren , verbonden aan het vervoer van dergelijke, ten onzent met inkomende rechten zwaar belaste waren . Daar ik evenwel opgemerkt had , dat de Antwerpsche heeren bij hun vertrek niets hadden gegeven en er ner gens een bus stond om een gift in te storten , vroeg ik den gastmeester ronduit of ieder zoo maar voor niet tafel en bed kon vinden . Het antwoord luidde toestemmend , men kon zelfs zoo lang blijven als men verkoos. En voelde men zich opgewekt de genoten gastvrijheid te betalen , dan werd elke gift met erkentelijkheid aangenomen. Dit was niet aan een doovemansoor gezegd. Bij mijn vertrek verzocht ik hem , een kleinigheid te mogen geven en stelde hem een vijf frankstuk ter hand dat hij met zijn stereotiep lachje , hetwelk op den duur wel wat vervelend werd, vriendelijk knikkend aannam . Hij drong er evenwel sterk op aan , dat ik een nacht nog in de abdij zou doorbrengen . Ik vond het denkbeeld om in den St. Bernardus , St. Hilarius of St. Franciscus te logeeren , wel uitlokkend om de zeldzaamheid van het geval. Een hervormd pre dikant nachtverblijf houdend in een Trappistenklooster! Maar het vooruitzicht om te twee uur in den eersten slaap voor de vroegmetten te worden gewekt , lachte mij niet sterk toe. Ook was mijn reisplan nauwkeurig afge bakend en kon ik geen verandering daarin brengen. Mis schien keer ik er wel eens terug om de proef te wagen. Ik beloofde het aan mijn gastheer. «Maar dan moet u niet doen , » sprak hij lachend , « zooals die Engelschman. « Welke Engelschman ? » vroeg ik , niet zonder eenige verbazing. En toen kreeg ik hetverhaal van zekeren zoon Albions, die veel geld bij zich scheen te hebben en in het klooster zou overnachten . Hij was echter blijkbaar niet op zijn gemak. En daar hij de deur zijner cel niet op het nachtslot kon doen , bij gebrek aan sleutel , bar > > 62 De afscheid . > ricadeerde hij haar met alles wat hij in zijn cel vond. Toen nu Ghislenus hem kwam wekken , vond hij den toe gang versperd. Niet wetende wat daarvan de reden was, duwde hij stevig tegen de deur en maakte daardoor eenig gedruisch , dat den gast verschrikt deed ontwaken. Be vreesd dat er onraad was, begon deze om hulp te schreeuwen , en verwekte heel wat ontsteltenis. Eindelijk sloeg voor mij ook het uur van vertrek. Het was vijf uur geworden . Ghislenus deed mij tot aan de poort uitgeleide. Ons afscheid was van weerszijden har telijk. Met warmte drukte ik hem de hand en dankte hem voor zijne vriendelijke ontvangst. Ik moest hem be loven mijn bezoek te herhalen, zoodra ik daartoe in de gelegenheid mocht zijn . Uit de gansche volheid mijns gemoeds sprak ik den wensch uit , dat ik hem dan zou mogen terug zien. Hij hief de oogen hemelwaarts. Was het om mij te doen gevoelen dat hij spoedig in het va derhuis daarboven hoopte te zijn en vertrouwde mij daar eens terug te zullen ontmoeten ? Doch dat zal hij van een ketter niet hebben kunnen veronderstellen . Maar hij bleef mij nog eenige oogenblikken naöogen , toen de poort zich voor mij had geopend en ik mij lang zaam verwijderde. Ik keerde mij nog eens om en wuifde hem met de hand een afscheidsgroet toe. Eindelijk ging de zware deur weder dicht. Het levend graf was op nieuw gesloten ! VIII. Mag ik het ronduit zeggen ? Ik herademde, toen ik mij weder in de gewone menschen wereld , onder wezens van gelijke bewegingen als ik , bevond. Had de bouwtrant van het klooster een gothisch karakter bezeten , ik zou mij als door een tooverslag in de middeleeuwen verplaatst hebben gewaand. Gedurende mijn bezoek voelde ik mij het harte beklemd. De lucht , die mij tegenwoei in die omgeving, waar men niets be Pijnlijke indruk. 63 grijpt van onze tegenwoordige beschaving en aspiratiën, drukte mij ter neder. Zooveel onnatuur benauwde mij. Ik kan een gevoel van weemoed niet bedwingen , tel kenmale dat de gedachte bij mij oprijst aan die eenwige zwijgers. Hoe ze niet te beklagen , die slachtoffers van een eenzijdige, ziekelijke wereldbeschouwing, welke een scheidsmuur heeft opgetrokken tusschen wat buiten en binnen de kerk ligt , tusschen ongewijd en gewijd , tusschen maatschappelijke betrekking , dagelijksch werk , huisgezin , beroep , studie, natuur- en kunstgenot en de onschuldige geneugten der aarde,,-- en het godsdienstig leven , middel en weg ter zaligheid , dat men laat bestaan in de uit en inwendige praktijken der vroomheid en alleen geschikt rekent om de gemeenschap met den hemel te onderhouden en den mensch voor te bereiden voor de ontzaggelijke eeuwigheid ! En welk een dweepzucht, die hen, ter wille van een baat zuchtig streven om den hemel te verdienen , hun dagen dus doet doorbrengen in onnatuurlijke onthouding en zelfkas tijding , alle mannelijke kloekheid verzakende, den honger en dorst naar kennis en wetenschap, de behoefte aan huiselijk leven en huiselijk geluk , door den Schepper Zijn menschen kinderen ingeplant, smorende, den mensch in zich doodende ! En toch . Al mag men aannemen dat velen , de meesten misschien , in een uur van overspanning en dweepzieke opgewondenheid , tengevolge van zwaar verdriet en grie vende teleurstelling of van verwoest levensgeluk , zich daar levend begraven , hebben wij wel recht hen te be klagen en met hen nedelijden te koesteren ? Ziedaar een vraag , die ook onwillekeurig bij mij oprijst, wanneer ik mij met de gedachten in het Trappistenklooster te Westmalle verplaats. Voelen zij zich niet gelukkig in hun omgeving ? Ver zoent hen niet met hun ontbering de hoopop een eeuwige zaligheid , welke zij vast gelooven langs dien weg te ver dienen ? De brave Ghislenus sprak tenminste die overtui ging onverholen uit . En hoevelen van zijn broeders , die, lijdende aan eene wonde, welke hun hart deed bloeden ,dewereld ontvloden, 2 > 64 Toch niet te beklagen. en achter die muren langzamerhand de inwendige kwetsuur onder de zware plooien van hun sombere pij voelden heelen , zonder dat er zelfs een litteeken van overbleef ! De meesten dier mannen , die thans aan een harden handenarbeid zich daar wijden en afkomstig zijn uit alle standen der maatschappij, de aanzienlijkste niet uitgezonderd , hebben het woelen der hartstochten gekend en hun hart zich voelen openrijten. Zij zochten verzach ting , heul en vergetelheid in die haven , voor de menschelijke smart , naar veler zeggen , geopend. En zij vonden blijkbaar wat zij zochten , zij het ook ten koste van een , in mijn oog , aan waanzin grenzende verzaking der menschelijke natuur. Zijn zij dan voor zich zelven wel zoo te beklagen ? > Doch wat hier van zijn moge , vast staat het dat de Trappisten te Westmalle, al lag dit niet in hun bedoe ling , indirecte diensten aan het land hebben bewezen en nog bewijzen , diensten, die met erkentelijkheid door den tijdgenoot behooren te worden gewaardeerd en na honderden jaren hun nagedachtenis in gezegend aandenken zullen doen blijven . Mogen er ook niet velen zijn , die zich opgewekt ge voelen hen geheel op den weg, langs welken zij den hemel pogen te verdienen , te volgen, —hun voorbeeld toont aan, dat er geen volstrekt ondankbare bodem bestaat , die niet, met zorgvuldige volharding bewerkt, goede vruchten kan voortbrengen, en dat men een stiefmoederlijke aarde dwingen kan een milde voedster te worden. En hebben zij zelven door onverdroten arbeid en noeste vlijt in een halve eeuw reeds zeshonderd hectaren dorre heide en zandwoestijn in welige akkers, landbouwen en bosschen herschapen , hun arbeid prikkelde andere landeigenaars tot een edelen naijver. Zoo droegen zij bij tot de nationale welvaart. En zij gaan daarmede steeds oort. En moet dan hun streven niet als een Gode wel gevallig werk worden beschouwd ? Het verzekert hun ten minste een eervolle plaats onder de goede, nuttige Het kasteel van Oostmalle. 65 burgers huns lands en geeft hun, mijns inziens, aanspraak op den lof en den dank van allen , die in België's wel. vaart en bloei belang stellen .

VIJFDE HOOFDSTUK.

Hoogstraten en het „ Dépôt de Mendicité” . I. Onder den indruk van deze en soortgelijke gedachten, bereikte ik den straatweg , die mij in een twintig minuten, altoos onder het gewelf van eikenloof, naar Westmalle of Westmael bracht. Een enkele hoeve ging ik voorbij. Overal verder dezelfde aanblik als aan gene zijde van de abdij: sparrebosschen , hier en daar door heerlijke, in vollen bloei staande boekweitvelden afgewisseld. Op eenigen afstand links verrees een kasteel, dat van Westmalle geheeten . Ik hield mij niet in het dorp op , dat zich evenals de anderen langs de heirbaan uitstrekte, en welks bewoners in den akkerbouw hoofdzakelijk hun levensonderhoud vinden, Het was echter eenzaam op den weg. Een enkele voet ganger , een met hout beladen kar, en een paar maal een postwagen , was alles wat ik tegenkwam op mijn namid dagwandeling naar het , op vijf kwartier verder gelegen Oostmalle. Hier zou ik eenige oogenblikken pleisteren. Want ik wilde trachten het kasteel van den Graaf de Bus de Ghisignies te zien, dat in 1528 door Frederik van Renesse gesticht, den eigenaardigen stempel draagt van dien tijd . Geen andere historische herinneringen zijn er echter aan 5 66 De bewoners. > > verbonden , dan die van een bezetting in den Oostenrijk schen successieoorlog. Toen trok een detachement van het regiment Grassin zonder eenigen tegenstand te ondervinden , het slot binnen en sloeg ergedurende eenige dagen zijn verblijf op. De hoofdgevel vormt een halfrond . Aan beide zijden daarvan strekken zich de vleugels uit . Zwaar hout om kranst het. De grafelijke familie bevond zich er op. Derhalve was het tot mijn spijt niet te bezichtigen . Maar ook van buiten kan men het ter nauwernood te aanschouwen krijgen . Een zware muur omgeeft het domein. In dien muur zijn enkele poorten , doch geen hek is er aangebracht om den toegang te verleenen. De tinnen van het kasteel alleen steken er boven uit. Deze krijgt men dan ook van den straatweg te zien. Het geheel heeft daardoor iets klooster achtigs. Van de bewoners bespeurde ik niemand dan de gravin moeder , die geheel verlamd , in een laag wagentje gereden werd door hare kamenier en een liefdezuster. Deze wijdden zich geheel , naar ik vernam , aan de verpleging der be klagenswaardige , nog niet hoog bejaarde dame. Het gezin des graven is zeer talrijk. Hij zelf behoort tot den hoog sten adel van België en bezit uitgestrekte goederen in die streek . Als al zijn kastegenooten zeer clericaal, moet zijn invloed , dien hij dan ook in het belang zijner partij aanwendt , in den omtrek ook bijzonder groot wezen. De dorpelingen beschouwen hem , gelijk in België elders ook met dergelijke heeren het geval is, zoowat als een van een ander slag dan zij zelven , en koesteren even grooten eerbied voor hem , als de eigenhoorigen in de dagen van het leenstelsel. Maar die eerbied bleek hier ook op dankbaarheid . gegrond. De graaf was de weldoener zijner geheele omgeving. Nooit deed men een vergeefsch beroep op zijn hulp en steun in nood. Den geheelen tijd , dat ik te Oostmalle vertoefde , hoorde ik in het park , dat zich voor en om het kasteel uitstrekt, geweerschoten weerklinken. Er werd een drijf jacht gehouden op konijnen. Bij honderden werden die > wezen > 9 Het kerkhof. 67 dieren bij zulk een gelegenheid neêrgelegd , want daar zij, door de hooge muren ingesloten , nergens een uitweg vonden , moesten zij wel allen het offer worden van de behendigheid der schutters. Op mijn vraag wat men met den buit uitvoerde , luidde het antwoord dat hij onder de armen werd verdeeld, die een heerlijk maal er aan hadden. Op het kerkhof bezichtigde ik het arduinen gedenk teeken , tegen den muur van het heiligdom opgericht ter eere van den in 1843 op hoogen leeftijd gestorven baron de Ghisignies , grootvader van den tegenwoor digen graaf. Het portret van dezen baron , achtereenvolgens lid der eerste en tweede kamer , gouverneur van Brabant , gou verneur-generaal van Neêrlandsch -Indië en wat al titels meer vermeld stonden op zijn grafgesteente, versierde met de afbeeldingen van zijn gade en zoon , den vader van den tegenwoordigen burchtheer, den wand der nette gelagkamer in de herberg , waar ik afgestapt was en mij wat verfrischte. Het trof mij bij mijn bezoek op het kerkhof, dat het monument zoo slecht onderhouden was en de steenen zerken , die den kelder dekten , geheel groen waren uit geslagen. Het onkruid kwam tusschen de voegen uit. Nog een ander grafteeken prijkte er op den doodenakker: een steenen , onbevallige, stijve zuil , ter nagedachtenis der familie Fédron , die op een villa , hier ook met den weidschen naam van kasteel betiteld , aan den straatweg naar Turnhout woonde. Ik wandelde nog een eind dien weg op , daar ik tot acht uur ongeveer den tijd had. De villa , omgeven met prachtig hoog opgaand geboomte was gesloten. De familie leek afwezig te zijn . De huizing had niets bijzonders. Wij vinden tal van dergelijke optrekjes te Bloemendaal, te Hilversum , te Velp of Driebergen , ja waar niet al. > Het was mij een aangename verpoozing om wat met de vriendelijke en spraakzame kasteleinsche te keuvelen. 68 De spraakzame kasteleinsche. om > en Dat ik het gesprek bracht op de Trappisten, begrijpt men. Hoog stonden de broeders in den geheelen omtrek bij allen aangeschreven , en groot bleek de vereering, welke men hun toedraagt. Toen ik de juffrouw medege deeld had , dat ik juist van de abdij kwam , vroeg zij mij in vollen ernst of ik den lust niet had voelen oprijzen er te blijven en mij den hemel toe te wijden . Ik antwoordde , dat , wanneer ik al daarvoor eene roeping gevoelde, er een groot bezwaar toch bleef bestaan, wel : dat ik getrouwd en ook predikant was. Dat laatste begreep zij niet best. Maar toen ik om mijn bedoeling duidelijk te maken , den term gebruikte van « geuzen pastoor » was zij ineens volkomen op de hoogte. Zij sprak goed vlaamsch, en kwam mij tamelijk wel ontwikkeld voor. Trouwens, zoo geheel aan middelen om zich te beschaven, ontbrak het haar niet. Zij las veel en gaarne. En bij het verder onderhoud bleek mij welk een gezegenden invloed Conscience in het vlaamsche land geoefend heeft. Vele zijner werken kende die vrouw. Zij vertelde mij, dat zij in den winter met hare bekenden of verwanten samenkwam om zijne romans te lezen . En zoo hoog liep zij met hem weg , dat zij bij zijn uitvaart te Antwerpen , hare beide zoons daarheen gezonden had, om de plechtigheid bij te wonen en een laatste huldeaanden geliefden schrijver te brengen. Zij kende ook Jan van Beers, doch de verdere vlaamsche letterkundigen waren voor haar vreemdelingen . Hoe gevoelde ik , bij dit gesprek , de waarheid van het woord door Jan van Beers gesproken bij de onthul ling van het standbeeld van zijn beroemden vriend, den 13 Augustus 1883 , toen hij de reden vermeldde, welke het stedelijk bestuur genoopt had nog bij ' s mans leven , hem in brons te vereeuwigen, en die op den voet van het monument staat ingebeiteld : « Hij leerde zijn volk lezen » . Ja , ongetwijfeld. ' t Is zooals de welsprekende redenaar op een treffende wijze het uitdrukte : « Toen de massa van het vlaamsche volk , door het overwicht van het fransche element in alles van het gemeenschappelijke geestesleven Consciences groote verdiensten. 69 « En daar » , was afgesneden, en nogmaals tot den nacht der onwetend heid , tot den slaap des zielsverstomping en der onver schilligheid gedoemd was , toen gordden zich Conscience en enkele anderen tot den strijd voor het recht der ver trapte taal aan , om dat volk in en door die taal der weldaden van eigen geestesleven en beschaving deelachtig te maken ” . men vergunne mij hier deze schoone woorden in hun geheel te doen volgen ( *) « daar ving nu die wonderbare en nooit onderbroken scheppingsarbeid aan , welke aan dat volk , dat helaas ! sinds ruim twee eeuwen niet meer gelezen had, op nieuw leeslust , en daarmee zelf bewustheid en gevoel van eigenwaarde zou inboezemen , « Hier was het die eindelooze rij van meesterlijke zeden tafereelen , uit 's volks eigen leven gegrepen , waarin het al de liefelijkheid van eigen haard en al de poëzie van eigen bodem leerde smaken en hoogschatten, terzelfdertijd, dat het onder het medesleepende woord des dichters, voorvaderlijke trouw en oprechtheid , levenslust en levens moed, zelfopoffering en broedermin , in één woord al wat schoon, edel en goed is , in zijn gevoel voelde ontkiemen en tot zegenrijke vruchten gedijen. « Daar waren het die grootsche epopeën , aan een ver leden ontleend , waarin de reuzenstrijd voor vrijheid en recht , door het voorgeslacht gestreden , opnieuw der verbijsterde menigte voor de oogen werd getooverd. En wie zal het betwisten , dat deze meer dan de arbeid van alle nationale schrijvers te zamen , deliefdetot het vader land en den eeredienst voor zijn verleden roem in de harten der Vlamingen deden ontvlammen ? « Wat wist gij nog, arm Vlaamsch ras ! van uwe Breidels en de Conincs , van uwe Artevelden en zoovele anderen , voor dat Conscience ze weder uit hunne graven oprijzen en in al den glans hunner glorie herleven deed ? « En thans – op het hoogste zolderkamertje der stad , en in de verstafgelegene hutten der heide , ontbloot de (" ) De rede is wel gedrukt maar niet in den handel. 70 De straatweg naar Hoogstraten. grijze , bij het hooren hunner namen , zich eerbiedig het hoofd , terwijl de jongeren zich geestdriftvol op de borst kloppen en uitroepen : « Dien mannen moeten wij ons waardig maken ! » « Zoo , Conscience ! leerdet gij uw volk lezen ! » En moge nu mijn dichterlijke vriend zich aan eenige overdrijving hebben schuldig gemaakt, waarheid ligt aan die woorden ten grondslag. Ik heb dit, juist omdat de zaak mijne levendigste belangstelling wekte , herhaaldelijk bij schijnbaar eenvoudige bewoners der Kempen, opgemerkt. Zij kennen Conscience en eeren hem als den schrijver van hun hart. Veel van hun zedelijke ontwikkeling heb ben zij hem te danken. II. > Voorbij de kerk splitst zich de heirbaan. Recht door leidt zij naar Turnhout. Inrechtsche richting naar Lier. Links af loopt zij naar Hoogstraten en verder naar Breda. Om acht uur besteeg ik den bok van den post wagen , die mij in een paar uren naar het stadje of liever vlek zou brengen , waar mijn logement besteld was. De weg bleef hetzelfde karakter behouden als iedere andere in de Kempen. Bij het kanaal , dat Schelde aan Maas verbindt , was wat meer leven en beweging. Daar scheen een gehucht langzamerhand te ontstaan , hoofdzakelijk gevormd door ettelijke steenbakkerijen en arbeiderswoningen.

Verder reden wij het bloeiende dorp Rijckevorssel

door en zagen , toen wij dit achter den rug hadden en de helft van den tocht was afgelegd, reedsden spitsen toren van Hoogstraten op een grooten afstand verrijzen. Wij hielden dien verder in het oog. Als een baken doemde hij op uit de onmetelijke heide vlakte , te midden van welke het vlek verrijst. In de herberg vond ik een goed maal en een zindelijk bed. Het aan de rivier de Mark of Merck gelegen plaatsje, dat een aangenamen indruk maakt, heeft een bevolking van circa 2000 zielen . Het vlek. 71 > . Het fabriekwezen , bestaande uit looierijen , lakenfabrie ken , potten- en pannenbakkerijen , bloeit er. Vroolijk ziet het vlek er uit, maar bovenal lokken de merkwaardigheden , die het bezit , tot een bezoek uit. Men stelle zich een breede , langzaam rijzende straat voor, aan welke de gemeente zeker haar naam heeft ont leend, met twee dubbele rijen zwaar geboomte beplant. Hier achter strekken zeer nette, bevallige doch niet zeer hooge witte huizen zich uit. Enkele onbeteekenende dwarsstra ten palen er aan . Een sterke tegenstelling maakt met zijne omgeving een groot gebouw , uit rooden steen opgetrokken en met een schoonen gevel versierd . Het is het kleine seminarie van het aartsbisdom Mechelen , dat een bevolking heeft van 350 kweekelingen en 25 leeraren. Ook het stadhuis, aan den anderen kant en iets ver der gelegen , trekt de aandacht . In de 15de eeuw ge sticht, maar eenige jaren geleden geheel in den ouden stijl met veel smaak hersteld , is zijn gevel aan beide hoe ken van torentjes voorzien , die zich uit den grond schij nen op te werken. De vensterruiten zijn in lood gevat. Midden uit het dak rijst een grootere toren . Naar den hoofdingang , midden in den voorgevel aangebracht, leidt een groot steenen bordes. De indruk , dien het inderdaad fraaie gebouwtje anders zou maken , wordt echter verzwakt door de nabijheid der groote kerk , aan de H. Catharina gewijd , die er zich vlak naast bevindt en een goed eind uit springt. Die kerk vooral , wier hooge toren op groo ten afstand, van welke zijde men Hoogstraten nadert , den blik trekt, was met het kasteel de aanleiding tot mijn bezoek . Gebouwd door Antoon van Lalaing in de jaren 1540— 1546, is het een der schoonste gewrochten van het derde tijdvak van den spitsboogstijl , die België bezit. De mo numentale toren is van gebakken steen en maakt een diepen indruk. Maar ook het inwendige is hoogst merk waardig. Men vindt er vele kunstschatten van groote waarde. > naar voren 72 De kerk. 2 > In de eerste plaats een preekstoel, die wat pracht van bewerking en uitvoering betreft, voor geen werk van dien aard in België behoeft onderte doen. Voorts twaalf geschilderde ramen , die een eigenaardig , fantastisch licht in het koor werpen en best den toets der vergelijking met alles wat het land in dat opzicht bezit , kunnen doorstaan. Verder nog de heerlijk gebeeldbouwde kapit telbanken , die , zooals elders vaak , naast tafereelen , ont leend aan heiligen- legenden , ook stuitende tooneelen van onzedelijkheid of snakerijen en grappen te aanschou wen geven in fraaie bas- reliefs , en een marmeren graf tombe der familie Lalaing in het koor. Deze tombe draagt de levensgroote beelden van den reeds genoemden Antoon van Lalaing, den stichter der kerk en zijn echtgenoote , Isabella van Kuilenburg, in slapende houding, als op eenrustbed met gevouwen handen voorgesteld . Eindelijk vindt men er nog eenige schilderijen. Onder dezen zijn er drie, die de geschiedenis van het mirakel van het heilige lijnwaad te aanschouwen geven , een mirakel, hetwelk in de eerste dagen der hervorming te dier plaatse zou zijn voorgevallen. Ter herdenking der gebeurtenis wordt jaarlijks nog op den eersten Zondag na het feest der H. Drievuldigheid , een processie gehouden , bij welke gelegenheid het bewuste lijnwaad wordt te voorschijn gehaald en den volke vertoond . Het voorval kwam , zooals mij werd verhaald , hierop neer. Een priester was bij het bedienen der H. Mis door den geest van den twijfel aangegrepen . Het mysterie der Transsubstantiatie , de verandering van den ouwel in het lichaam en van den wijn in het bloed des Verlossers , scheen hem eensklaps onaannemelijk. Toch wenschte hij zichzekerheid te verschaffen, eer hij het volkomen verwierp. Op lichtzinnige wijze wilde hij een proef daartoe nemen en stortte den beker met het kostbaar vocht om. En op het witte kleed , hetwelk het altaar bedekte , vertoonde zich nu een ontzaggelijke bloedvlek . En spijt alle pogingen , daartoe door hem aangewend , mocht het bem niet gelukken de vlek uit te wasschen. Altoos komt zij terug. De baronnie. 73 eeuw > > Langs een oude romeinsche beirbaan gebouwd , zou Hoogstraten eerst een versterkte plaats der Hunnen ge weest_zijn , die in vroegere eenwen Europa overstroom den . In de 12de eeuw tot den rang van stad verheven , werd zij in 1213 de hoofdplaats eener baronnie , die tot de bezittingen der Heeren van Cuyck behoorde, aan wie zij door huwelijk was vervallen . Later in de 15de eeuw, kwam zij door aankoop aan den bekenden Frank van Borselen , den man der ramp zalige Jacoba van Beieren , en in de daarop volgende aan Elisabeth van Buren , wier kleindochter met Anthony of Antoon van Lalaing in 1518 huwde. Aldus kwam deze in het bezit dier baronnie. De Lalaings waren een der oudste en aanzienlijkste geslachten van Henegouwen. Die Antoon was de vader van Philips van Lalaing , graaf van Hoogstraten , een der leden van het Verbond der edelen , op wiens kasteel te Hoogstraten de groote Zwijger , die met zienersblik de gevaren voorspelde, welke de aanbieding van het smeek schrift aan de landvoogdes Margaretha van Parma na zich zou slepen , in het begin van 1566 , doch te vergeefs de daar vergaderde edelen trachtte over te halen alles uit het opstel te verwijderen , wat slechts naar een be dreiging zweemde. Van zijn kant beproefde Alva door gevlei Philips van Lalaing te bewegen uit de vrijwillige ballingschap, waarin hij Oranje en diens broeders gevolgd was , terug te keeren . Deze bleef echter doof voor het gefluit van den verraderlijken vogelaar. Hem zou anders het lot van de te goed vertrouwende Egmont en Hoorne niet ontgaan zijn . Het was ten gunste van Antoon van Lalaing , dat Karel V in 1532 de baronnie tot een graafschap verbief. Later, toen het domein in het bezit kwam van den rijn graaf prins von Salm , maakte Keizer Karel VI het tot een hertogdom . Antoonherbouwde geheel het kasteel der Heeren van Cuyck, dat op tien minuten afstands van het dorp aan den straatweg naar Turnhout ligt en door de rivier de Mark besproeid wordt. Hij richtte het zoo prachtig en 74 De tegenwoordige bestemming. kostbaar in , dat het voor het schoonste slot van geheel België doorging. Men bewonderde er de talrijke torentjes, waarmede het was voorzien , de heerlijke galerijen en zalen, de uitgestrekte tuinen en fraaie waterwerken, die er aangebracht waren. In 1581 legde een felle brand de vorstelijke woning bijna geheel in de asch. Wat het vuur spaarde, werd in den tachtigjarigen oorlog verwoest. Maar later , toen het graafschap tot hertogdom was verheven , werd het kasteel herbouwd , wel is waar niet op den weelderigen voet van vroeger , maar toch even uitgestrekt. III. Niets in het kalme plaatsje herinnert u aan den vroe geren luister, behalve natuurlijk de kerk en dat kasteel. De tegenwoordige bestemming van het slot is als het ware een bespotting van zijn grijs en schitterend verleden , toen de keur van den nederlandschen adel zich kwam vermeien op dezelfde plek , waar thans het uitvaagsel der maatschappij in het armzalige gevangenpak rond dwaalt, zijn vergrijpen tegen de orde, rust en welvaart zijner medeburgers boet en vaak zijn afschuwelijkste ver wenschingen of walgelijkste praatjes, uiting van een be dorven gemoed, laat weêrklinken . In 1802 tot staatseigendom verklaard , maakte men een bedelaarsgesticht van , welks bewoners zich met hetontginnen der beide moesten bezig houden . Thans is het een gevangenis, die ruim 900 bewoners bevat, wier donkergrijze buizen en broeken , hoofddeksel en schoeisel schril en prozäisch afsteken bij het grootsche karakter van den bouwtrant en de overblijfselen van vroegere pracht , aan vensterkozijnen en deuren, pla fonds en bevloering nog te herkennen . Ook deze bevol king moet zich aan den akkerbouw wijden , voor zoover zij niet andere ambachter als die van kleermaker, schoen maker uitoefent of met schrijfwerk den tijd doorbrengt. Naar gelang van hun gedrag genieten zij grootere of mindere vrijheid . Een bezetting van 120 officieren en er De ingang 75 manschappen ligt op het kasteel . De gehuwden onder hen kunnen er ook een geschikt verblijf vinden. Toch draagt de aanwezigheid der krijgsmacht niets bij tot de welvaart van het vlek , zooals men mij daar , niet zonder eenigen wrevel te verraden , zeide. Alles toch wat in het gebouw niet vervaardigd of toebereid werd , komt regelrecht uit Antwerpen . Ik vernam dat men spoedig ook eenige kavalleristen verwachtte ter verster king van het garnizoen , hetwelk ook de , in het naburige Merxplas gehuisveste jeugdige veroordeelden moest be waken. In den laatsten tijd waren hier nog al gevallen van ontvluchting voorgekomen. De daar gevestigde maré chaussées schenen niet talrijk genoeg om de wegloopers op te sporen . Een der redenen van mijn bezoek aan Hoogstraten was de wensch , met dit kasteel en zijne bewoners kennis te maken. Ik meldde mij aan bij den hoofdingang, doch vernam van den portier dat geen vreemdeling toegelaten werd om het te bezichtigen, tenzij voorzien van een vergunning, door den minister van justitie afgegeven. In 1881 was , ten gevolge van allerlei courantenartikelen , die een weinig welwillend oordeel over de inrichting velden , door den toenmaligen minister van justitie Bara dit besluit genomen. Ik mocht evenwel , toen ik er op aandrong , mij naar het bureel begeven en mijn wensch daar voordragen . Zoo zou ik dan wel ongetroost hebben moeten vertrek ken , maar ik had toch de gelegenheid om een blik op het uitwendige der gebouwen te werpen. Dit toch was reeds voor mij niet van belang ontbloot. Toen ik de poort, waar de hoofdwacht zich bevindt en waarheen van den straatweg een laan geleidt , door was, kwam ik aan de gracht , een tak van de Mark , die het geheele kasteel omgeeft. Een brug bracht mij er over , en binnen het gebouw . Dit vormt een vierkant , slechts één vertrek diep , en dat zich uitstrekt om een groot plein . Links aan den ingang , was weder een wachtpost , en daarop volgden de bureelen , waar ik heen moest. 76 Teleurstelling: men > Hierboven zijn de woningen der verschillende ambte naren. Aan den linkerhoek verheft zich de kapel, voorzien van een spitsen toren . Rechts van den ingang, heeft men de woning van den gouverneur op de benedenverdieping. Aan den hoek is ook het dak voorzien van een toren . Aan deze zijde der gracht, over het kasteel , rechts af slaande zoodra men de hoofdpoort is doorgegaan, ziet een reeks lage woningen en schuren , bestemd tot infirmerie, stallen, lokalen voor het boerenbedrijf; links. eenige gebouwen voor kazernes, waschhuizen , enz., alles lichtgroen geschilderd. Dit merkte ik vluchtig op , toen ik mij naar het bureel begaf. Mijn teleurstelling was groot , toen ik de bevestiging kreeg van het mij medegedeelde verbod. De ondergou verneur, hier bureeloverste genoemd , die mij te woord stond , een allerbeleefdste Vlaming , gaf mij echter een goeden raad , dien ik mij haastte op te volgen. Hij deelde mij namelijk mede dat de nieuwe minister van justitie , de heer Woeste , juist dien ochtend op het kasteel werd verwacht. Zooals ik reeds opgemerkt had , prijkte dit hier en daar met vlaggen . De gouverneur was den minister aan het station te Turnhout gaan af halen . Ieder oogenblik kon hij komen . De raad, dien ik ontving , was in het café, waar « de oude Prins » uithing , welken prins weet ik niet en kon ik niet onderscheiden, tegenover den ingang der laan , die naar de inrichting leidde , een brief te schrijven aan den minister, om dezen de vereischte vergunning tot de bezichtiging te vragen , met opgave van het doel van mijn bezoek. Die reden was, dat ik de provincie be reisde om met de merkwaardigheden , welke zij opleverde, kennis te maken. Ik zou dan in het café het antwoord blijven verbeiden . – Zoo gezegd, zoo gedaan. De brief was spoedig geschreven en met vermelding van mijn betrekking achter mijn naam , werd hij naar het kasteel gebracht. Het was toen ongeveer half elf. Geen tien minuten na de komst des ministers, die vergezeld van een drietal andere heeren in een rijtuig kwam aanrijden en met de > > De gevangenen. 77 noodige eerbewijzen ontvangen werd , verscheen een bode van het kasteel en verzocht mij hem te volgen. Aan de hoofdpoort stond de portier , die in last had mij rond te leiden. Dank zij de heuschheid des ministers, kon ik nu mijn doel bereiken , terwijl mijn spraakzame geleider mij alle verlangde inlichtingen gaf. IV. Vagebonden of landloopers, lieden zonder bestaan , ook misdadigers die hun straftijd in een tuchthuis hadden uitgediend en geen thuiskomen bezaten , werden er voor een maand geplaatst. Zij moeten werken , doch het geld , dat zij verdienen door hun arbeid , komt gedeeltelijk hun ten goede en wordt in hun uitgangsboekje aan geteekend. De ineesten haasten zich , zoodra zij op vrije voeten gesteld zijn , zich weder te laten oppakken om er terug te keeren wanneer hun penningen zijn verteerd. Ontvluchten zij soms, dan duurt het niet lang of zij zijn weder in de fuik. Hun pak verraadt hen . De boeren bewijzen goede diensten en helpen de politie of de militaire macht, die hen opspoort. Want op elke aanhouding is een premie van vijf franken gesteld. Gelukt het den vluchtelingen het hollandsch grondgebied te overschrijden , dan worden zij spoedig over de grenzen teruggebracht. Het viel mij op , dat sommige gevangenen een witte streep op de mouw hadden , anderen een rood gewerkt figuurtje . De laatsten waren pompiers, die desverlangend vrijgesteld bleven van elk ander werk. De brandweer moet dan ook uitnemend ingericht wezen. De lieden met een witte streep waren invaliden , de zwakken , gebrek kigen , die ander voedsel bekwamen. Het eten zag er uitnemend uit. Ik kwam juist tegen schafttijd , en zag in een der grootste lokalen voor elk , die daar het middag maal kwam gebruiken een grooten nap met brijsoep en een paar sneden brood gereed zetten. De anderen kregen spek met brood. Vleesch ontvingen zij driemaal ' s weeks. > 78 Het vrouwenkwartier. Rechts en links van het slotplein , tegenover den in gang, strekken zich de zalen uit. Boven , de slaapzalen , langs welke een gaanderij loopt, zoodat men van daar ze allen bereiken kan , ook al heeft men er eene ge barrikadeerd. Beneden langs het plein , heeft men kolon nades, daarachter de werkplaatsen. Op de slaapzalen , elk voor zestig personen bestemd , was alles rein en net ; de bedden zeer zindelijk. De krib ben staan in twee rijen met het hoofdeinde tegen den muur. Tusschen die rijen is een niet breede doorgang, waar des nachts een bewaker heen en wederloopt. De vloeren zijn fraai ingelegd. De ramen, voorzien vanzwart marmeren , eenigszins binnenwaarts afhellende kozijnen . Daar de gebouwen slechts één kamer diep zijn, hebben zij van voren en van achteren licht en uitzicht , voor op het plein , achter op de gracht en de gebouwen of akkers aan de overzijde. In den rechtervleugel heeft men het vrouwenkwartier, dat van buiten toegang heeft langs de brug, over de gracht geslagen . Een tachtigtal vrouwen of meisjes waren daar gehuisvest, die voornamelijk voor de wasch werden gebruikt. - De werkplaatsen zijn ruim. Schoenma kerijen , weverijen , een bakkerij, een drukkerij en een rijtuigfabriek zelfs, waar onder anderen de postwagens, die tusschen Turnhout en Hoogstraten rijden , vervaar digd waren , onderscheidde ik daaronder. Wie niet in die werkplaatsen bezig werden gehouden, moesten op het land , onder toezicht van bewakers, arbeiden aan de ont ginning der heide. De kapel is eenvoudig en vertoonde een leege ruimte, waar alleen een preekstoel en een altaar was aangebracht, Den dienst wonen de gevangenen dan ook staande bij. De aalmoezenier houdt te Hoogstraten zelf zijn verblijf. De cachotten ontvingen licht en lucht van boven en een houten brits voorzien. Geen hunner was echter betrokken . Trouwens, slechts zelden ontsloten zij zich om tijdelijk een der gevangenen te huisvesten . In den stal stonden zes paarden , die voor het landbouwbedrijf gebezigd werden , en ook de wagens, waren van Een bedenking. 79 waarmee men de veroordeelden van het station te Turnbout, bij aankomst van den trein afhaalde. De koestal , zoowel als de varkenskotten , waar een twintigtal grootere of kleinere exemplaren van dat dier soort voor eigen consumptie werden gefokt, waren bui tengewoon net. Zij konden best een vergelijking met die der zindelijkste en best onderhouden boerderijen doorstaan . Ik kreeg den indruk , dat alles voor het bezoek van den minister op bijzondere wijze was in orde gebracht, zoo groote zindelijkheid heerschte er. Dit nam niet weg dat de vraag onwillekeurig bij mij oprees, of die lieden het niet te Hoogstraten te goed hebben , veel te goed, zoodat zij er daarom gaarne terugkeeren. Na niet zwaren arbeid vinden zij degelijke voedingen zindelijke ligging. Er zijn dan ook talrijke stamgasten , die een goed deel van hun leven er doorbrengen en van het kasteel als hun ' thuis gewagen , als zij voor korten tijd op vrije voeten zich bevinden. Toch lijdt de staat geen schade bij hun verpleging. Zij arbeiden, en van het door hen verdiende geld worden de kosten voor hun verpleging afgehouden. En door de ontginningen der heide , die van jaar tot jaar voortgaan, bewijzen zij den lande een onwaardeerbaren dienst. > V. Ten zuidoosten van Hoogstraten ,> aan den straatweg naar Turnhout bij Merxplas, midden in de hei, bevindt zich de kolonie voor jeugdige veroordeelden , die eveneens tot het werk der heideontginning is bestemd. Hoewel meer dan twee uren gaans van elkander ver wijderd , wordt over beide inrichtingen door hetzelfde personeel de administratie gevoerd . De kolonie Merxplas bestaat uit een viertal flinke , luchtige, hooge gebouwen en een kapel, die men allen van den straatweg in de verte kan onderscheiden, en heeft haar naam ontleend aan het naburige dorp. De aalmoezenier woont in een der gebouwen . Door geregelden arbeid en onderwijs worden de rekels , die dreigdenop te groeien als een schandvlek der maat 80 De oude landbouwkoloniën . schappij, binnen eenige maanden soms in arbeidzame, be leefde, vriendelijke , opgewekte, leergierige en goed onder wezen jongelieden herschapen. Treffende resultaten moet de opleiding aldaar hebben geleverd . De straatweg loopt eerst voorbij het dorp Wortel, in welks nabijbeid men eenige tientallen jaren geleden , een vrije landbouwkolonie aantrof, Frederiksoord geheeten . Zij was ten tijde van Koning Willem I in 1822 , tot beteugeling der bedelarij en met het doel de ontginning der heide te bevorderen , door de Zuid - nederlandsche Maatschappij van Weldadigheid gesticht , en kon 340 kolonisten herbergen. Daar nevens was een andere, een ge dwongene, drie jaren later aangelegd en die 920 zielen telde. De eerste bestond uit arme huisgezinnen en weezen , verstoken van middelen van bestaan en die uit eigen beweging zich er kwamen vestigen . De andere uit bede laars , die men dwong den grond te bebouwen en aan de klauwen van luiheid en bedelarij trachtte te ontrukken. Beiden bloeiden een tijdlang. Uitgestrekte terreinen waren ontwoekerd aan de macht der ongastvrije heide , toen het werk gestaakt werd en te niet ging.De bodem , wien de rust en de vrijheid werd hergeven , aan zich zelf overgelaten , keerde tot den vroegeren toestand van on vruchtbaarheid terug en behoort thans weder aan het gebied , waar den en heideplanten den scepter zwaaien . Enkele hutten en schuren zijn nog aanwezig , waar een ronddwalende herder zijn kudde stalt bij storm en ontijden of haar des nachts een veilige rustplaats bereidt.

ZESDE HOOFDSTUK.

Turnhout en de abdij van Postel. 1 . Van den straatweg , die Hoogstraten met Turnhout verbindt , heeft men op het kasteel een schoon gezicht, > Merxplas. 81 > > > vooral als men van den kant van laatstgenoemde plaats nadert. Het vormt dan het middelpunt van een vriendelijk landschap , waaruit het opdoemt. Zijn tinnen verheffen zich boven het zware geboomte , dat het omlijst , terwijl zijn licht groen geschilderde rechtervleugel tusschen het rijk geschakeerde loof doorgluurt. Een paar honderd schreden voorbij de voormalige grafelijke residentie staat, aan den zoom van de heirbaan, een net gothisch kapelletje, met het opschrift in de nok: « Komt allen tot mij, die belast en vermoeid zijt, en ik zal u ruste geven. » Wie weet , dus dacht ik , toen ik deze treffende woorden , zooveel beteekenend juist op die plek , las , hoe dik wijls deze liefelijke, bemoedigende roepstem reeds in het stugge gemoed van den door demaatschappij uitgeworpen vagebond weêrklank gevonden en de zaden van een nieuw , beter leven er in uitgestrooid heeft ! Een half uur gaans verder, ligt de schijnbaar ten minste , zeer armoedige gemeente Wortel en dan volgt, na vijf kwartier het welvarende en vroolijke Merxplas. Van hier kan men desverkiezende, in een paar uur , dwars door de heide , het aan de lijn Tilburg - Turnhout gelegen grensstation Weelde- Merxplas bereiken , waar ook een belgisch tolkantoor is gevestigd. Die wandeling , welke ik ook eens ondernomen heb, durf ik niemand aanbevelen . Zij levert niets merkwaardigs op. De Kempen zijn daar kaal en eentonig , overal even vlak ; geen enkele hofstede of boerenstulp komt men haast voorbij. Van Hoogstraten begaf ik mij naar Turnhout met den postwagen . De rit duurde twee en een half uur. Men zou hem kunnen bekorten. ' t Is waar , de weg rijst hier en daar , naar gelang der golvingen van de heide. Maar de conducteur - voerman haast zich volstrekt niet. Hij heeft al den tijd , naar het schijnt. Geen enkele kroeg , en er zijn er heel wat, of hij legt er even aan. En overal staat de vrouw of dochter des huizes hem reeds te wach ten met het glas bier of den borrel, dien hij daar gewoon is den eenen dag voor , den anderen na , jaar in , jaar uit , op hetzelfde uur met genot naar binnen te slaan. > 6 82 Turnhout. Die heeren schijnen zeer dorstig. ' t Is zeker de lucht, die hun keel zoo droog maakt. Ditzelfde verschijnsel heb ik elders ook opgemerkt. Voorbij Merxplas loopt de heirbaan geruimen tijd even wijdig met het Kempenkanaal, doch blijft op een groo ten afstand. Ik kon echter den rook , die uit de schoorsteenen der aan den oever aangelegde steenbakkerijen opsteeg, zeer goed onderscheiden . Over het geheel is ook hier dehei, welke de weg doorsnijdt, eentonig. Maar toch staken tegen haar bruin kleed of het donkere loof der pijnbosschen , enkele groene plekjes af , te midden van welke een hoeve verrees. Eindelijk rijdt men , op een twintig minuten afstands van Turnhout gekomen , het kanaal over. Hier verrijst een gehucht, bestaande uit een kapel, enkele optrekjes en een geestelijke stichting , een gebouw met flinken lust hof; naar men mij zeide , het zomerverblijf of het toevluchts oord van kloosterheeren uit de stad. Hoe meer men deze nadert , des te talrijker worden de woningen die den weg bezoomen . > II. Turnhout, de hoofdplaats van het Kempenland , de derde gemeente der provincie, is een vriendelijk, net ge bouwd stadje , met 15000 zielen . Het bezit drie kerken , vijf kloosters , een Jezuiëtencollege en tal van catholieke scholen , gast- , armen- , en weeshuizen , een bagijnhof, breede, zindelijke straten , goed onderhouden woon- en winkelhuizen , vele fabrieken en een paar hotels van niet veel zaaks , in een van welke, « de Gulden Poort» op de markt , ik mijn anker neerlegde. Aan de open tafel aten een vijftal ongehuwde advokaten of rechters en ambte Die markt is zeer uitgestrekt. Maar er is nog een ander plein , waar de wekelijksche botermarkt, onder het loofdak van eenige , in een driehoek geplaatste , zware eiken gehouden wordt. Die boomen zijn waarschijnlijk het overschot van het park , dat zich vroeger uitstrekte naren . Het kasteel . 83 waarvan zeer > rondom het kasteel. Want het eerzame , nijvere stadje bezit een echt kasteel. Hoe weinig merkwaardigs het plaatsje zelf anders ook den toerist oplevert , dit gebouw mag men gerust voor een bezoek aanbevelen , ook om de historiscbe herinnerin gen, welke zich er aan vastknoopen. De naam Turnhout beteekent volgens sommigen Hout of Bosch van Thor , dien de oude bewoners van België daar zouden hebben vereerd. Anderen beweren, dat de stad haar naam ontleend heeft aan een legerplaats of een versterkten toren, door de Fran ken ter hunner verdediging tegen de Romeinen gebouwd. Turnhout zou dan zooveel zijn als Bosch of Hout van den Toren , en datzelfde Turnilchast, oude historische oirkonden gewag maken. Daar het mid den in het zoogenaamde Taxandrië ligt, beschouwt men het ook als de Taxandriae locus , vanwaar de Franken afgezanten zonden naar Juliaan den Afvallige , gedurende diens verblijf te Tongeren. Hoe dit zij , in 1264 was het een vlek of dorp , de hoofdplaats eener baronnie , vroeger behoorende aan de Heeren van Berthoud te Mechelen en later aan Brabant gekomen . In dat jaar ontving het stedelijke rechten van Hertog Hendrik III. Daar zich in zijn nabijheid een groot bosch uitstrekte , hadden de brabantsche vorsten , die er zich dikwijls aan de geneugten der jacht kwamen overgeven , er een jachthuis gebouwd. Het door een gracht omgeven kasteel, dat thans mid den in de stad verrijst, werd in 1371 gesticht door Maria van Brabant, die in 1276 met hertog Reinout van Gelre huwde en de stad als bruidsgift haar man aanbracht. Na haar dood keerde de baronnie weder in het bezit der hertogen van Brabant terug. Anthony van Bourgondië , die voor Turnhout een groote genegenheid koesterde, vergrootte het slot , en schonk aan de stad zulk een luis ter , dat zij den bijnaam kreeg van Klein - Brussel. Zijn opvolgers drukten in dit opzicht zijn voetspoor. Doch de oorlogen in de 15de eeuw tusschen dehertogen van Gelre en van Brabant gevoerd , deden Turnhouts luister tanen. > > 84 Een roemrijk verleden. Alles scheen te moeten samenloopen om het te laten afdalen van den hoogen rang , waartoe de gunst der lands heeren het had doen opklimmen , en weder te maken tot een klein onaanzienlijk vlek , toen Karel V een krachtige hand sloeg aan zijn herrijzenis, door in 1548 de Vrij heid Turnhout aan zijne zuster , Maria van Hongarije, goevernante der Nederlanden te schenken. Deze vertoefde er gaarne met haar hof en betrok het door haar herstelde slot , dat een echt vorstelijke resi dentie was. Door de aanwezigheid der vorstin en van tal van de aanzienlijksten des lands, die haar derwaarts volgden en wien de bosschen en heiden der Kempen een uitnemend en wildrijk jachtveld aanboden , vermeerderde Turnhouts welvaart steeds. De nijverheid , die vooral be stond in het vervaardigen van tijk , dat zelfs in groote hoeveelheden naar het oosten werd uitgevoerd , ontwik kelde zich voortdurend. De tachtigjarige oorlog evenwel bracht in dien toestand een droevigeverandering. Turnhout scheen beiden partijen om zijn ligging in de nabijheid van Bredaeen begeerlijk bezit en werd herhaaldelijk door Hollanders en Span jaarden genomen en hernomen. Het kasteel, in een citadel herschapen , had meer dan eens een belegering te doorstaan , terwijl de omtrek door het oorlogsgeweld geteisterd werd . Bekend is vooral het ruitergevecht, waarvan in 1597 de heide van Turnhout het tooneel was , toen Prins Maurits aan het hoofd van nog geen duizend man in een half uur tijds, een spaansche troepenmacht van 6000 koppen onder generaal Varak versloeg, 2000 hunner in het zand deed bijten , 4 à 500 gevangenen maakte en zelf tenauwernood tien soldaten verloor. Ten gevolge van dit wapenfeit kon nu het gebied der Vereenigde gewesten aan de zuidoostzijde worden afgerond. Nog andere herinneringen uit de krijgsgeschiedenis be waart Turnhout, 0. a. van een straatgevecht den 27 Oct. 1789 door belgische patriotten , die tegen de vreemde onderdrukkers de wapenen opgevat hadden , met geluk Verschillende lotgevallen. 85 > kigen uitslag aan de oostenrijksche troepen geleverd , een gevecht, waarin de moed , het beleid en de bekwaam heid van hun aanvoerder , generaal Van der Meersch schitterend uitblonken. Ook in de dagen van den tiendaagschen veldtocht kreeg Turnhout en zijn omtrek een groote bekendheid . Op den tweeden dag na het gevecht bij Sondereygen en Raevels, werd de stad door den Prins van Oranje bezet , die er voor vierentwintig uren zijn hoofdkwartier opsloeg. Generaal Niellon , de beste aanvoerder , dien het Bel gische leger bezat, wilde aanvankelijk de bedreigde veste verdedigen, maar haastte zich haar te ontruimen om niet afgesneden te worden van de hoofdmacht. Hij kon juist nog bijtijds aftrekken . În 1648 werd bij het vredestractaat van Munster, de baronnie van Turnhout afgestaan aan Amalia van Solms, weduwe van Prins Frederik Hendrik. Na den dood van Willem III , koning van Engeland , maakten de Prins van Oranje , Jan Willem Friso , en een andere tak van Frederik Hendriks nazaten , door den koning van Pruisenvertegenwoordigd, gelijkelijk aanspraak op die bezitting. Het Hooge gerechtshof van Brabant deed in 1708 uitspraak ten gunste van den koning. Maar de stad bleef slechts tot 1753 in het bezit der vorsten uit het Brandenburgsche huis. Toen werd zij teruggegeven aan Maria Theresia , die de baronnie tot een hertogdom verhief , ten gunste van haar geheimraad , den hertog van Sylva Tarouca , ridder van het Gulden Vlies. Vijf en twintig jaren later verkocht deze zijn hertog dom aan Jan de Pester , die tot graaf van Seneffe en Turnhout werd benoemd en wiens geslacht in het bezit er van bleef, totdat de nederlandsche provirciën onder de fransche heerschappij kwamen. > III. dat verleden , 200 rijk aan lotswisselingen , is geen ander spoor over dan het kasteel, het eerwaardig gedenk teeken van Turnhouts glorie en bloei. Zijn park is even 86 Tegenwoordige bestemming van het kasteel. wel verdwenen met de prachtige waterwerken, en eveneens heeft het zijn torens en kanteelen moeten verliezen. Het is een regelmatig vierkant gebouw met nieuwerwetsche ramen , die de in lood gevatte ruiten van vroeger hebben vervangen en waarvan sommige voorzien zijn van zonneblinden. In plaats van door de ophaalbrug, is thans de hoofdpoort door een dam verbonden aan den vasten wal. Het gebouw zelf heeft op den huidigen dag een tamelijk prozaische bestemming. Drie vleugels zijn ingericht tot gevangenis , de vierde doet dienst als paleis van justitie. Want Turnhout is de zetel van een rechtbank van den eersten aanleg en een kantongerecht. In stede van de vroolijke fanfaren der vorstelijke jagers en het geblaf der honden, het getrap pel der vurige rossen , het gekletter der zwaarden en het vroolijk gekout van valkeniers en jagers, hoort men nu op het burchtplein de stem der rechterlijke ambte naren en pleit bezorgers weerklinken , als bij warm weder de ramen geopend zijn , en vervangt de logge stap des gevangenbewaarders, die de trappen bestijgt,den vluggen tred der bevallige hofjuffers. In het voorportaal loopt aan weerszijden een breede trap naar boven . Die aan de rechterhand voert naar de lokalen , als gevangenis ingericht, die links , naar de ge rechtszalen . Het inwendige levert niets merkwaardigs op. Nog een andere herinnering uit den ouden tijd ver dient te worden vermeld. Op de markt wijst men een huis aan , dat op de fundamenten van het eerste huis van het eigenlijke Turnhout staat en waar het jachthuis der graven verrees. Nog heden noemt men het gebouw « het Steentje » . Het stadhuis is een onbeteekenend gebouw , dat geen andere merkwaardigheid bezit dan twee kolossale por tretten van Willem III en Amalia van Solms , in fraai gebeeldhouwde lijsten. Het oude gemeentehuis , in gothi schen stijl opgetrokken , is in 1706 door brand vernield. De hoofdkerk aan St. Peter gewijd, biedt evenmin veel De hoofdkerk. 87 belangrijks , dat de moeite van een bezoek beloont. Het uitwendige, dat oorspronkelijk niet van schoonheid ont bloot was, is bedorven door later aangebrachte verande ringen. Van binnen trekken de preekstoel, wiens voet de roeping van Petrus tot het apostelschap met bijna levens groote beelden voorstelt , benevens eenige geschilderde glazen de aandacht. Het koor is omgeven door acht kapellen. Tegenover een harer prijkt een marmeren gedenktee ken , eenige jaren geleden opgericht ter eere van zekeren heer de Nef, die zich jegens stad en land , zooals uit het grafschrift blijkt, in verschillende betrekkingen bui tengewoon verdienstelijk moet hebben gemaakt. zonen > De, geheel in de heide verloren stad maakte op mij den indruk van een groot bagijnhof, waar de bewoners wel rustige en kalme maar zeer eentonige dagen slijten. Er heerscht een kloosterachtige stilte , die sterk afsteekt bij de levendigheid en bedrijvigheid en gejaagdheid, welke men in andere belgische steden waarneemt. Het politieke leven is er dood , en strijd onbekend. De partijzucht, die elders de gemoederen verhit en verdeelt en een misschien onherstelbare breuk tusschen de van hetzelfde vaderland heeft veroorzaakt , vindt hier geen terrein om wortel te schieten en uit te spat ten . Geknield voor een crucifix, wijdt men in het alge aan de praktijk der vroomheid den tijd , die er van den dagelijkschen arbeid overblijft. Het clericale Turnhout is tegen den wassenden invloed der moderne denkbeelden , door de woestijn die het omringt en afsluit, beter beschermd dan door een chineeschen muur. De aansluiting aan het spoorwegnet heeft in dit opzicht niet veel gebaat. Alleen de industrie, die bestaat in de vervaardiging van katoen , spelden , tijk , speelkaerten , kanten , het drukken van kerkboeken en het fokken van bloedzuigers heeft zich ontwikkeld . De stad schijnt nog altijd , des onbewust , de nawerking te onder gaan van den geest, welken de naburige godsdien stige stichtingen Averbode , Postel , Tongerloo , die in de meen > > 88 Arendonck. geschiedenis des lands een belangrijke rol vervulden en de voornaamste bron van de algemeene welvaart, den land bouw ,> geopend hebben , over haar uitstraalden. IV. Van deze abdijen , die nog bestaan , behoort het op de grenzen der provincie gelegen Averbode tot Brabant. Een bezoek daaraan lag dus niet in mijn reisplan , maar wel dat aan de beide andere. Op verschillende wijzen kan men het, aan den ooste lijksten uithoek der provincie, op vier uren afstands van Turnhout tegen de nederlandsche grens gelegen Postel bereiken. Ten eerste langs den straatweg van genoemde stad naar Eindhoven , over het rijke en goed bevolkte Aren donck , welks bewoners in een bijzonderen , later naar Turnhout verplaatsten tak van nijverheid , hetweven van wollen kousen en mutsen , de bron van hun welvaart von den. Verder door de groote zandwoestijn , die ten zuidoosten van Arendonck zich uitstrekt. Die dorre , kale , onafzien bare, van allen plantengroei verstoken vlakten, hebben iets onbeschrijfelijks sombers. Zij worden doorsneden met breede waterplassen , moerassen of meren of vennen , die de bronnen zijn van de , op het gebied van Postel ontspringende kleine Nethe. 2 Langs die plassen loopt de weg , die u in twee uren van Arendonck naar de abdij brengt. Welk een verras senden indruk moet dus de toerist ontvangen , die ver scheiden uren deze vlakte heeft doorwandeld , wanneer hij op eens den toren der abdij ontwaart, als een groote mast zich in de lucht verheffende, te midden van het schoonste groen van stevige eiken en dennen, beuken en olmen en vruchtbare, met een weligen oogst bedekte velden ! En hoe vriendelijk en poëtisch zal hem het land schap toeschijnen , dat met de stichting als middelpunt, zich voor zijn blik ontplooit! Hij moet haar, dunkt mij, als een ware oase in de De weg over Rethy. 89 > > Sahara van België begroeten. Van den kant evenwel , waarvan ik de abdij naderde, genoot ik dat verrassende schouwspel niet. Om tijd te winnen , begaf ik mij van Turnhout per rijtuig , een brabantsche tilbury op hooge wielen , over Oud - Turnhout en Rethy naar Postel. Te Oud - Turnhout was het juist kermis. Op een weide had men een groote loods opgeslagen , die ' s avonds tot danszaal diende. Verder stonden langs den weg eenige kramen , een draaimolen , een paar kijkspelletjes en een Russische schommel , die een druk bezoek hadden . Bij mijn terugrit des avonds stroomde eengroote schare liefhebbers uit de stad naar het tooneel van de kermispret . Bij Rethy , een zeer uitgebreid en welvarend dorp , splitst zich de weg naar Postel in tweeën. Rechts leidt hij verder naar het aanzienlijke Moll , gelegen aan de lijn Gladbach- Antwerpen , links naar Postel. Een kwart eeuw geleden misschien, zou ik op de nadering van het doel van mijn tocht , denzelfden verrassenden indruk hebben ontvangen als de toerist, die over Aren donck zich er heen begeeft. Thans is dit niet het geval. Wel doorsnijdt de weg van Rethy af , geruimen tijd de heiden en ziet men altoos vlak voor zich Postels toren uit het groen opdoemen. Doch enkele pachthoeven en bosschen brengen eenige verscheidenheid aan . Zoodra men echter het Kempenkanaal over is, halverwege Rethy en de abdij , verandert het tooneel. Nu eens midden door een flink , ontwikkeld sparrebosch , dan weder langs een frissche , groene weide , waar ik een kudde schapen onder toezicht van een breiend deerntje zag grazen , of tusschen akkers met welig graan bedekt, straks voorbij een boe renwoning , wier uiterlijk van welvaart getuigt, nadert men de plaats, waar sinds eeuwen een aantal Norbertijnen zich den hemel wijden. De rijtuigverhuurder , die mij zelf reed , had mij onder weg gevraagd of ik soms niet een der heeren religieuzen, zooals hij ze betitelde en zij ook overal in de streek genoemd werden , kende. Ik meende van niet . Doch toen hij den naam van een hunner, een Bredaënaar van ge > 90 De ingang der abdij. boorte , dien hij herhaaldelijk ontmoet had , toevallig zlch liet ontvallen , bleek het tegendeel. Ten minste diens fa milie herinnerde ik mij uit de dagen van mijn verblijf in de voormalige hoofdstad der baronnie. Ik besloot dus onmiddelijk bij mijn aankomst naar hem te vragen . Het was de Heer Magielsen. Aan het estaminet, op een paar minuten afstands van het klooster en onder den rook van een uit rooden steen opgetrokken modern kasteel , de residentie van den tegenwoordigen baron van Postel , den heer Stanislas de Broqueville , stapte ik af. Tusschen die uitspanning en den ingang der abdij aan de zuidzijde, strekte zich een soort van park uit , beplant met statige beuken , eiken en linden , die hun breede takken in het rond uitspreidden en indrukwekkende lanen vormden. Een dezer lanen , die twee honderd meters lengte heeft, voert regelrecht naar een steenen poort , uit welke de deuren gelicht zijn en waaronder een gracht loopt , die aan deze zijde den muur besproeit. Binnen die poort aan de rechterhand staat een kroeg, wier uithangbord dit opschrift draagt : « In de Klok » waarschijnlijk omdat zich eertijds aan die zijde de groote schel bevond. Daarnaast volgen eenige andere huisjes. Links vormen een aantal schamele boerenhutten , gere bijgebouwen des kloosters , de drie zijden van een vierkant plein , in het midden waarvan een vijver is gegraven . Voor die woningen strekken zich tuintjes uit tot moezerijen en bloemperken ingericht , door enkele hoog opgaande boomen belommerd , en die te zamen een soort van gemeenschappelijken lusthof of square gelijken . Vlak tegenover u , door een ijzeren hek afgescheiden van dit plein, doch met den hoofdgevel naar het oosten , verrijst de abdij , een huizing zonder bepaald karakter. Een bordes van drie trappen geleidt naar den hoofdin gang , een glazen deur. Hier schelde ik aan. de vroe 9 T: Een reeds bejaarde broeder in witte wollen , nauwslui Het vreemdelingenkwartier. 91 7 > 9 tende pij , met breeden over borst en rug afhangenden halskraag, en baret of vierkante muts van dezelfde stof en kleur , deed mij open. Dit was het kostuum der Nor bertijnen of Premonstrantensers, een orde in 1120 ge sticht door den H. Norbert , toenmaals koorheer te Xan tin , later in 1126 aartsbisschop van Maagdenburg , die in 1118 Duitschland , Frankrijk en de Nederlanden als boetprediker begon te doorreizen . De orde ontleent haar naam van Premonstrantenser aan een weide ( pre) in het bosch van Coucy , vier uren ten oosten van Laon , waar het eerste klooster verrees. Norbert gaf voor , dat deze hem door een goddelijke openbaring was aangewezen, en hij noemde haar daarom : « Patrum monstratum , pré montré » . Ik vroeg naar den eerwaarden Magielsen. De kloosterling, die mij de deur ontsloten had , was bereid dezen te gaan opzoeken en hem mijn naamkaartje te overhandigen . Ik begaf mij zoo lang in de zij- of wachtkamer , links van het ruime portaal , dat rechts van de voordeur met twee ramen uitzicht gaf op den tuin. Daar hingen de portretten van Pius IX en van den aartsbisschop van Mechelen . Het eenvoudig gemeu beld vertrek , waaraan een eetzaal belendde , te zamen vier ramen tellende , maakte met de bovenkamers op de eerste verdieping het vreemdelingenkwartier en de prelatuur of het verblijf des abten uit. Verder op, met den voorgevel in de rooilijn, heeft men de eigenlijke abdij: een vierkant, twee verdiepingen hoog, bevattende het refectorium of refekt ( eetzaal), de kapit telzaal en een paar kloostergangen , en daar boven de cellen der kloosterheeren benvens de bibliotheek, en aan den rechterhoek , in de dwarste langs het gebouw en eenigs zins vooruitspringende, met het koor naar het oosten ,de abdijkerk , die gedurende haar zeshonderdjarig bestaan , menigmaal aangerand, weerstand heeft geboden aan de mokerslagen , welke haar wel beschadigden doch niet verwoestten . Achter het vreemdelingenkwartier, links, met den achtergevel daarvan en met een der rijen boerenwonin . > 92 De tuin . gen , die wij aan den ingang opmerkten , eveneens een vierkant vormende, de pastorie , de woningen der dienst boden , wasch- en rijtuighuizen, stallen, bergplaatsen en loodsen , om een binnenhof gegroepeerd. Tegenover de abdij verheffen zich een paar huizen . Het eene is een pachthoeve der religieuzen ; het andere dient tot schilders- en schrijnwerkerswerkplaats met koren schuren. Langs dit laatste gebouw loopt, door twee poorten de weg naar den tuin , die rondom de woningen zich uit strekt, deels bestemd tot koren- en aardappelteelt, deels tot moezerij, bloemhof en boomgaarden . In den zomer verschaffen er de hoogstammige boomen een verfrisschende luwte , waarin de kanoniken na afloop van hun werk zaamheden , een hoogst aangename ontspanning vinden . Om het geheel is een steenen muur bijna cirkelvormig opgetrokken , die een lengte heeft van 1200 meters en op sommige punten een hoogte van drie, en een geheel dorp met een bevolking van vierhonderd zielen bevat. Dit vormt een afzonderlijk kerspel met een eigen pas torie, doch behoort burgerlijk onder de gemeente Moll. Over de hoofddeur der abdij aan den oostkant , geeft een ijzeren hek , in den muur aangebracht, toegang tot de heide. Tot mijn genoegen herinnerde zich de heer Magielsen zich mijn naam en persoon nog , hoewel hij Breda reeds verlaten had , toen ik er in 1868 mijn dienstwerk aan vaardde. Geregeld evenwel kwam hij er zijn ouders bezoeken , en bij die gelegenheid had hij over mij hooren spreken en mij ook wel gezien. Ik was hem dus geen volslagen onbekende. Met groote voorkomendheid verklaarde hij zich bereid mij rond te leiden en noodigde mij uit van de gastvrij heid des kloosters gebruik te maken. Ik moest beleefde lijk daarvoor bedanken , omdat ik 's avonds te Turnhout wenschte terug te zijn. Alleryriendelijkst beantwoordde de eerwaarde broeder mijn vragen. Ik vernam dat het grootste gedeelte der abdij is vernieuwd , ook de kapit > Mijn geleider. 93 telzaal en het inwendige der kapel. Op de gevels prijkten dan ook verschillende jaartallen , 1611 , 1631 , 1713 en 1873, uit welke de bijzondere gedeelten afkomstig zijn. Een , wel is waar , zeer klein brokstuk van het in de 12de eeuw gestichte klooster is nog over , namelijk de benedengang en trap. VI. Omtrent den oorsprong der abdij , een der vier stich tingen van dien aard , welke de tegenwoordige provincie Antwerpen in de middeleeuwen bezat en die daar zooveel zegen verspreidden , is meer dan één lezing in omloop . (* ) Sommigen meenen dat zij oudtijds een hospitale of her berg , godshuis of gasthuis geweest is voor pelgrims, die over de heidevlakte het doel van hun tocht trachtten te bereiken . Men weet toch, dat eerst in de 14de eeuw het bedrijf van herbergier ontstond en de vreemdelingen gelegenheid kregen tegen betaling gehuisvest en gevoed te worden. Voor dien tijd was er behoefte aan inrichtingen , doortrekkende reizigers, die toch niet konden af hangen van de bijzondere gastvrijheid, onder dak zouden kunnen komen . Geen wonder dan ook , dat na dien tijd de openbare vreemdelingenhuizen al minder en minder bezocht werden, en ten laatste alleen nog door wie niet in staat waren de kleine kosten van nachtverblijf en levensonderhoud te betalen . Oorspronkelijk was elk vreemdelingenhuis tevens een kloosterinrichting . Monniken en nonnen betrachten er het schriftwoord : « Tracht naar de herbergzaamheid. » waar > (* ) In 1879 heeft de Eerw. Heer H. Ign. Welvaarts in twee deelen, een uiterst belangwekkende geschiedenis der abdij uitgegeven , ge heel uit de in haar eigen archieven gevonden bronnen bewerkt. Menige bijzonderheid in mijn schets aangestipt, kan men in de doorwrochte studie , door den geleerden schrijver nader toegelicht vinden . 94 Oorsprong der abdij. van : > Menig reiziger trouwens, die aan de kloosterpoort klopte , was een bedevaartganger en vervulde een gods dienstigen plicht , die hem aanspraak gaf op hulp. Tot die inrichtingen zou dus ook Postel hebben behoord, dat in oude oirkonden vermeld wordt onder den naam « Celeberrimum hospitale » s allervermaardst vreem delingenhuis. » Doch grooter waarschijnlijkheid heeft het gevoelen , dat het een klooster met een daaraan verbonden gasthuis was. Zooveel is echter zeker , dat in 1130 , een aanzienlijk edelman uit het land van Altena nabij Heusden , Fastra dus van Uytwich, toen hij de monnikspij in het klooster te Oostbroek bij Utrecht aantrok , een gedeelte van de uitgestrekte bezittingen , die hij in de Kempen bezat , aan de, tien jaren vroeger door den graaf van Namen gestichte abdij van Floreffe schonk. Hij verlangde dat daar, te midden van de woeste , door groote bosschen belommerde , met onafzienbare moe rassen doorsneden heide , 200 ver verwijderd van ieder be woond oord, en waar de wolf en de vos huisden zonder bijna ooit verontrust te worden door den reiziger, die daarlangs trok , een nieuwe woning of verblijfplaats zou verrijzen voor religieuzen van de orde van Premonstreit of de Premonstratensers. Aldaar zouden dezen God moeten dienen , den bodem tot vruchtbaarheid brengen en een gastvrij verblijf aanbieden aan pelgrims, voor wie anders het gevaar bestond in die wildernis te verdwalen of van gebrek te versmachten . De abt zond er eenige broeders heen , onder de gehoorzaamheid van een kanunnik , Godescalk geheeten , die de woestijn zegende, er een kruis plantte en er bezit van nam in den naam van God. Žij trokken in de wildernis een kerkje op met eenige hutten daarom heen. Sinds werd Postel beschouwd als een succursaal of kolonie van Floreffe. In de nieuwe stichting , die zich snel ontwikkelde , werden natuurlijk de regelen van dit moederhuis, die van den H. Norbertus, ingevoerd. Ten jare 1270 zijn de vrouwen, die eerst ook er werden Vrouwelijke kloosterlingen. 95 opgenomen , en wier liefdevolle toewijding en trouwe zorgen zoo goed te pas kwamen, tengevolge der laste ringen , waartoe dat samenwonen aanleiding gaf, in een afzonderlijk gebouw gehuisvest. Het was de bovenver melde boerenplaats, welke vroeger den naam droeg van begijnhof of begginagium . Op de tweede verdieping van dit huis ziet men thans nog den vorm der vroegere kapel, op wier muren de beeltenissen der twaalf apostelen te onderscheiden zijn . Nieuwelingen werden er evenwel sinds 1270 niet meer aangenomen . De dood maakte dus een einde aan het verblijf der zusters. Aanvankelijk bestond het gesticht uit twee hoofdvleu gels, wier bogenreeksen , zalen en ringmuren een rechten hoek vormden met de kerk ; de eerste vleugel werd be woond door de broeders , de tweede door de zusters. Daarna begon men een nieuw vak op te trekken , dat het geheel des kloosters tot een vierkant zou maken. Dit laatste was bestemd tot huisvesting en verzorging van vreemdelingen , zoo pelgrims als anderen , en ter verpleging van behoeftige zieken . Aan de zusters was de geheele zorg voor dit talrijk en afwisselend personeel opgedragen. Na haar vertrek kwam er een wijziging in het inwendig bestuur. De liefdadigheid, welke in Postel op zoo milde wijze werd beoefend , trok de broeders te veel af , nam hun geest te zeer in beslag en belemmerde hun studiën en handenarbeid . Men besloot derhalve naast den prior, het hoofd des kloosters , een provisor of meester te kiezen , die belast zou wezen met de zorg voor de armen en met het toe zicht over den landbouw . De eerste zou zich dan uit sluitend aan de geestelijke aangelegenheden kunnen wijden . Aan de studie en de geestelijke vorming der broeders toch , diende groote zorg worden gewijd. In Postel immers werden ook de herders opgeleid , die tal van kerken in Brabant moesten bedienen . Want de bisschoppen bezaten nog geen voldoende scholen tot gere gelde vorming der priesters, en het aantal dienstdoende geestelijken was daar ten platten lande zeer gering. > 96 De kapel. > Een gedeelte der bosschen viel allengs onder de bijl der broeders. De gronden kregen een beter aanzien onder hun spaden . Want noeste arbeid wisselde hun gebeden en godsvruchtige overdenkingen , en later ook de ver pleging der hulpbehoevenden af. Het oord veranderde zoodanig , dat na verloop van enkele jaren reeds, het wolvengehuil en vossengejank verstomde , en men bloeiende landouwen aanschouwde, daar waar vroeger schrale hei den zich uitstrekten en het oog niets ontmoette dan witte zandvlakten , afgewisseld door heuvelen met zwarte heide begroeid en poelen van bruin water . Een steenen kapel verrees er , die den 1 Augustus 1140 werd ingewijd en thans nog bestaat. Van dezen tijd dag teekent voor goed het huis. Door vlijt en werkzaamheid gelukte het den broeders hun tijdelijke welvaart dermate te doen aanwassen , dat zij niet alleen in eigen onderhoud konden voorzien en hun stichting uitbreiden, maar ook vreemdelingen opnemen en nooddruftigen helpen. De toevloed van en behoeftigen nam zoo toe, dat men op sommige dagen , speendagen geheeten - , er over de vier duizend telde , die zich in dicht saamge pakte menigte voor de poort verdrongen. Hierdoor kreeg het grootere bekendheid als hospitale dan wel als klooster, en komt het vijf eeuwen lang als zoodanig voor. Zijn naam Postula , Postel, ontleende het aan het eerste der woorden van psalm II vers 1 , die vroeger in het voorportaal met vergulde letteren prijkten , en zijn be stemming van godshuis of gasthuis zoo juist uitdrukten : > armen > Postula et dabo tibi. « Eisch of vraag , en ik zal u geven . » > > Anderen echter meenen, dat Postel is afgeleid van Pootsel, en dit woord zijn verklaring vindt in de eigen aardige gesteldheid van den bodem , waar het klooster verrees , dat reeds lang bestond eer men er de gastvrij heid begon te beoefenen . De grond toch was bij uitstek geschikt voor houtteelt en boomkweekerij. Het planten van jonge boomen heeten Een beetje geschiedenis. 97 de landlieden pooten . De jonge boomen, die men plantte, worden pootsel genoemd. Van Pootsel zou men bij let terverwisseling, Poostel, Postel gekregen hebben. Hoe dit zij, Postel werd na verloop van tijd een bekoor lijk oord, gelegen te midden van schier onafzienbare heide velden en omzoomd met schoone weiden en welige landouwen, belommerd door de schaduwen van abeelen , eiken en andere boomen , wier takken van verre reeds den afgematten reiziger het welkom toewuifden . In 1615 kreeg het klooster een zelfstandig bestaan. Het werd 22 jaren later tot den rang van abdij verhe ven en bestond tot zijn opheffing in 1796 met eer en roem . Zijn eerste abt was Rumold Colibrand, die in 1621 te Floreffe de wijding ontving. De benoeming zijner op volgers berustte bij de landsvorsten, die hun keus bepaal den bij de voordracht , hun door de kloosterbroeders aangeboden en opgemaakt onder voorzitting van een zaak gelastigde des souvereins. Gewoonlijk was dit de abt van Floreffe. Stierf de abt , dan wezen de broeders een , of soms meer dan een uit hun midden aan, die met het bestuur voorloopig belast werden en den titel van regent voerden. Deze regenten moesten het overlijden van hun overste onmiddellijk den landsheer en bij zijn afwezigheid , diens luitenant melden en hem verzoekenzaakgelastigdcn (com missarii regis) te benoemen om bij het opmaken der voor dracht van een opvolger voor te zitten. De zegening en wijding werd meestal verricht door den kerkvoogd van het bisdom , bijgestaan door twee abten -assistenten . –- Door Paus Innocentius XI werd in 1769 de abt gemijterd , d. w. z. onaf hankelijk van den bisschop van het diocees en rechtstreeks onder het gezag van den paus gesteld. Twaalf prelaten bestuurden de abdij tot hare opheffing in het eind der vorige eeuw. De laatste was Johann Staessens , die ten gevolge der onrustige tijden in zijn verstandelijke vermogens gekrenkt, ten jare 1791 ver vangen werd door regenten . Dezen bleven met de leiding der broeders belast tot in 1841. Toen konden de monniken terugkeeren . 7 98 De tegenwoordige abt. Hun eerste overste was H. J. Beugels, de eenigste kloos terling, die de opheffing van het gesticht nog had bijgewoond. In 1854 werd de tegenwoordige prelaat, de heer J. de Kort, met die waardigheid bekleed en achttien jaren later door Paus Pius IX tot den rang van gemijterd abt ver heven . Den 18 Aug. van datzelfde jaar is deze in de prachtige kerk van Grimbergen met zijn ambtgenooten van de abdij van Park bij Leuven , van Averbode bij Diest en van Grimbergen bij Vilvoorden onder een grooten toevloed van belangstellenden , geestelijken en wereldlijken van allen rang , gewijd door den apostolischen nuntius bij den Koning van België, Mgr. Cattani, bijgestaan door de abten van Tongerloo en die van het Bernardijner klooster te Bornhem. Uit hun handen ontving hij de symbolen zijner waardigheid , mijter ,> staf , ring en handschoenen. VII. een > Weinige godsdienstige stichtingen hebben zooveel zegen verspreid als de abdij van Postel, die eervolle plaats bekleedt onder de zustervereenigingen in de Kempen, welke zich aan de ontginning der heide wijdden en de weldadigheid beoefenden . Wel kunnen wij niet ontkennen , dat tengevolge van de ongunstige tijden, in dit opzicht , vooral in de twee laatste eeuwen van haar bestaan , een verslapping was waar te nemen . Maar duizenden hectaren heeft zij aan de onvruchtbaarheid , waartoe zij gedoemd schenen , ont woekerd. De kloosterlingen ontzagen moeite noch arbeid om door houweel en spade , schop en ploeg , de dorre zandvlakten te ontginnen , en de woestijn , waar wilde dieren en baan stroopers elkander de heerschappij betwistten , in akkers, moerassen in vijvers, slechte bosschen in schoone weiden of velden te herscheppen. Zij groeven waterleidingen , rooiden kreupelhout en wouden, en plantten vruchtboomen . In het midden der woeste heide , aan den rand van stin kende ' poelen en venen , bouwden zij huizen en hutten , stallen en schuren , voorzagen die van werktuigen ,paarden > > > De heide- ontginning. 99 > en ossen , koeien en schapen , en al wat tot het landbouw bedrijf vereischt werd en stelden daarop eenige van hun leekebroeders ouder het opzicht van een of meer kanoniken of priesters. De logge bodem werd zoo omwoeld en bemest en op zulk een wijze bearbeid, dat de nieuwe hoeven reeds in de 14de eeuw groote waarde hadden. Zoodra die in bloeienden staat waren gebracht, werden zij voor een zeker aantal jaren verhuurd en verpacht aan vrije lieden . De opbrengst der pacht strekte om nieuwe beesten aan te koopen en het werk der ontginning uit te breiden . De hoeven groeiden aan tot eene parochie. Maar de oorlogsdemon in de 16de en 17de eeuw , storm of brand vernielden soms de woningen en deden het be haalde voordeel inboeten. Meer dan eens werd het kloos ter overvallen en geplunderd en de kerk ontheiligd , en moesten de oversten en religieuzen hun behoud in de vlucht zoeken of een aanzienlijk losgeld betalen . Ook door een zware brandschatting op te brengen , ontkwamen zij andere keeren aan de dreigende gevaren. Doch de broe ders lieten den moed niet zakken. Zij hervatten , als de storm voorbij was, hun werk met de vroegere geestkracht en herstelden de schade , lieten de pachters een jaar vrij van de betaling der lasten of verminderden de pacht en beijverden zich den bodem weder in den vorigen staat te brengen . Geen bijzondere persoon , wiens bezittingen gedeeltelijk verwoest of beschadigd waren, zou bij machte geweest zijn deze zoo spoedig te herstellen als de geestelijke broe derschappen , welke zich jaren lang het gemis der gewone inkomsten konden getroosten en den moed bezaten een onderneming te beginnen, waarvan zij zelve de vruchten niet zouden genieten. Evenzoo kon hun werkzaamheid, die een zegen geworden is voor het land , alleen worden aan gevangen door lichamen , wier leden van oudsher den arbeid vereenigden met het gebed en vrome bespiegelingen. Het door hen gegeven voorbeeld van een oordeel kundige, voortreffelijke, geheel andere wijze van be bouwing dan tot dusver werd gevolgd , werkte gunstig > > > 100 Onbegrensde weldadigheid . > > op andere grondbezitters, die met verbazing de won deren , door hen gewrocht en de vermeerdering van hun rijkdom aanschouwden. Postels gebied heeft zich uitgestrekt zelfs in Noordbra bant en tot 4445 hectaren beslagen , grenzende aan negen dorpen , O. a .: Bladel, Eersel, Bergeik , Luiksgestel, Lom mel, Desschel. De vruchtbaar gemaakte bodem is een gedenkteeken , dat meer nog dan hare weldadigheid , hare nagedachtenis in eere zal doen blijven . En die weldadigheid was schier onbegrensd. Evenals de zusterstichtingen was zij een troost en een steun voor den geheelen omtrek. Kreeg zij door eigen arbeid en ook door schenkingen een teuitgestrekt grond bezit , men mag niet vergeten dat de daaruit genoten inkomsten vooral werden besteed aan het onthaal van arme vreemdelingen , die in de onherbergzame oorden een veilig verblijf vonden , en aan het verleenen van bijstand aan de nooddruftigen , die vooral in de dagen van hon gersnood en in dure tijden geen andere uitkomst hadden dan de kloosters. Bij duizenden werden zij, die anders van gebrek omgekomen zouden zijn of genoodzaakt hun vaderland te verlaten , gespijsd. De uitdeelingen hadden geregeld alle weken plaats en ook op de feestdagen , in de vasten en in de kerstweek zelfs driemaal ' s weeks. Zoo kwamen in 1556 en 1557 te Averbode omstreeks 2500 armen wekelijks aan de poort, die van alles werden voorzien. In 1663 zag men er 3000, en ten jare 1740 heeft men er eens tot 4000 geteld , die brood ontvingen. Te Tongerloo kwamen er in 1403 aan de poort 1500 zich aanmelden , in 1556 den 2den Juli telde men er 3325 en den 5den Juli deszelfden jaars 3129 , den 9den Juli 3473. In het droevige jaar 1574 zag men er den 3den Januari 800 , den 5den Januari 860, den 7den Januari 900 behoeftigen , die allen een aalmoes ontvin gen. In 1709 werden er op éénen dag 3000 geholpen ; in het ongeluksjaar 1740 bij de 6000. Postel's weldadigheid hield evenzeer gelijken tred met haren rijkdom , en geeft daarvan een denkbeeld. Zij ging zelfs boven hare krachten. 101 Een oude geschiedschrijver vermeldt , dat op één dag niet minder dan 4000 hulpbehoevenden de liefdadigheid der goede vaders kwamen inroepen en mochten onder vinden . Hoe menige weduwe , van de gronden verdreven , welke zij na den dood van haar man niet meer kon be bouwen , kwam met hare kinderen in de armen , aan de kloosterpoort aankloppen en vond een onderkomen en brood in een der talrijke hoeven van het gesticht ! VIII. armen, < > Drie eeuwen bestond Postel als een vermaard godshuis. De geschiedschrijver Grammaye noemde haar een schouwplaats van gastvrijheid, gelegen in een uitgestrekte eenzaamheid en verzekert dat in Frankrijk of Nederland haar wederga niet was te vinden. Maar toch gingen de broeders soms boven hun krachten , in die mate zelfs dat zij in 1600 zich genoodzaakt zagen zich tot de soeverei nen des lands, aartshertog en aartshertogin Albert en Isabella te wenden met de bede om vrijstelling van zekere lasten , die zij niet konden opbrengen dan tot schade der In dit smeekschrift zeggen zij o . a. het volgende: « Vooreerst moet men weten , dat dit huis ( Postel ) , gelegen midden in de heide , omtrent twee Duitsche « mijlen van eenig dorp of hoeve , met het daarnevens « gelegen hospitaal der armen , voor alle reizigers open « staat en sedert zijn stichting alle gasten , die zich « aanmelden , heeft te ontvangen , zelfs vreemdelingen , rijk of arm , edel en onadellijk , en aan ieder naar zijn « stand, spijs en drank te verschaffen . « In den beginne werd aan voorbijgaande armen gege « ven een brood met een pot bier , maar sedert de bezit « tingen , zoo door de mildheid van godvruchtige lieden « als door de werkzaamheid der bestuurders waren aan « gegroeid, is men zoo ver gekomen , dat alle voorbij « trekkende lieden volgens staat en stand worden ont « vangen en onthaald . Daarenboven ontvangt elke arme, « die voorbijkomt, zoó mans- als vrouwspersoon , zoo kin < > 102 Buitengewone lasten . < « deren als alle behoeftige reizende lieden , behalve spijs « en drank , als aalmoes een brood van anderhalf pond , « een stuk vleesch en een pot bier. Wekelijks ontvangt « aldus· het huis ongeveer duizend personen, zonder de « koninklijke krijgsknechten te rekenen , die soms ten « getale van honderd met hun paarden moeten worden « geherbergd. « Behalve die gewone lasten , komen alhier, driemaal « in de week , te weten Woensdags, Vrijdags en Zater « dags zeer talrijke arme en ellendige lieden , gemeenlijk « drie à vierhonderd, die allen op die dagen Speen « dagen geheeten – voorzien worden van brood en bier , « zooveel als zij noodig hebben voor hun onderhoud op « één dag. In dezen tijd van duurte der granen, is die « hulpverschaffing zeer toegenomen en zijn de lasten van « het klooster verdriedubbeld Daarenboven kwamen en « komen alsnog tot dit huis , uit een oude en loffelijke gewoonte, tweemaal in het jaar, te weten voor het « begin en op het einde der Vasten , omtrent 4000 à « 5000 armen , aan wie dan gegeven worden 2 brooden « van 3 pond, een pond spek , en in de Vasten , in plaats « daarvan twee haringen, met een pot bier, en aan eenigen die geen schoeisel hebben , een paar schoenen » . Zoover strekte zich de weldadigheid van dit huis te Postel uit. Welk een gemak , welk een voldoening was het dan ook voor de vreemdelingen en reizigers in die woeste heide, hun dorst en honger te kunnen stillen en ligging te vinden voor hun afgematte leden en vuur voor bun verkleumde handen en voeten ! Hoe troostvol moest het geluid der bekende klok van Postel , die haar tonen langs de vlakte deed golven , hun in de hooren klinken ! Maar men verneme met welke bezwaren de stichting te worstelen had : « Men moet weten », dus gaan de broeders in het « smeekschrift voort , « dat dit huis in de laatste beroer < ten door de opstandelingen tegen Zijpe Majesteit, van « huisraad en mondbehoeften ontbloot, en dat alle voor « raad , tot onderstand der armen een geheel « jaar opgedaan , verslonden is ; dat alle kerksieradiën > 2 > voor > Poging tot opheffing der bezwaren. 103 7

> « zijn weggeroofd , de stallen en gebouwen verbrand , de « vloeren der kerk opgebroken , de glazen verbrijzeld , de « klokken weggevoerd, en onmetelijke schade aan huis en « gebouwen is toegebracht en voor den gevangen geno « men Provisor, twee religieuzen en eenige dienstboden « een groot losgeld is moeten verstrekt worden, en voor « het behoud van de overgebleven gebouwen , hoeven en « molens een belangrijke som betaald is » . Wij laten verder de opsomming der lasten achterwege, welke het klooster jaarlijks te dragen had : de toelagen in geld en voortbrengselen van den grond te verstrek ken , niet alleen aan de behoeftigen der omliggende ge meenten , maar aan verschillende burgers, zooals te Brus sel en andere plaatsen ; de lijfrenten onder den naam : Pains d'Abbé uit te betalen ; de jaarlijksche belastingen aan den koning, als Hertog van Brabant op te brengen . Het gezamenlijk bedrag was ontzaggelijk hoog. De aartshertog beval, dat voortaan alleen tweemaal 's jaars , namelijk op den Zondag voor de Vasten en op den Witten Donderdag aan de armen een uitdeeling van voedsel, kleeren en geld zou worden gedaan. Doch de toeloop was zoo groot, dat de broeders buiten staat waren aan de aanvragen te voldoen en er besloten werd aan de naburige gemeenten op die dagen een bepaalde hoe veelheid brood te zenden. Tot het nemen van dien maat regel werkte zeker ook mede het wangedrag van het janhagel uit verschillende dorpen in den omtrek , dat, ontevreden met de ontvangen giften , meer dan eens boe rensteden der abdij baldadig door de vlammen liet ver teren , maar ook met geweld het klooster bestookte, er trachtte binnen te dringen om het te plunderen , zijn wrok koelde op alles wat onder zijn bereik kwam en het leven der broeders soms in gevaar bracht. Onze hedendaagsche staathuishoudkundigen zullen waar schijnlijk die uitspattingen heel natuurlijk vinden, als een noodzakelijk gevolg van een zeer ondoordachte en ge vaarlijke weldadigheid. Onvermijdelijk , wel is waar , moet het geregeld uit deelen van aalmoezen , het pauperisme met den aankleve 104 Beoordeeling van haar streven. van dien bevorderen in plaats van het uit te roeien. Toch mag men niet vergeten , dat het groote vraag stuk van het pauperisme, hetwelk in onzen verlichten tijd nog altoos naar een oplossing smacht, in de middel eeuwen ten eenenmale onbekend was. De monniken van Postel zagen de kwaal, die zoo oud als de wereld is. Zij kenden er de oorzaak niet van . Zij konden haar niet voorkomen en evenmin verhelpen. Hun schoot niets over dan haar te verzachten . Dit deden zij zooveel zij konden. Zij beletten de ongelukkige slacht offers van een betreurenswaardigen maatschappelijken toestand , dien zij zich niet bij machte gevoelden te ver beteren en voor welken zij evenmin aansprakelijk konden worden gesteld , te sterven van honger en ellende. Wie heeft den moed hen daarover hard te vallen ? Hebben zij integendeel zich niet verdienstelijk gemaakt jegens de menschheid ? Ook heeft Postel vele eeuwen de catholieke kerk in de Zuidelijke nederlanden gesteund door de herders , die zij van oudsher uitzond in de vele parochiën , zoowel van het bisdom ' s Hertogenbosch als van dat van Mechelen en Luik , van welke zij het begevingsrecht uitoefende sinds hare scheiding van Floreffe. Daartegenover moest zij voor een groot gedeelte tot het onderhoud dier gemeenten bijdragen. Bij het vredesverdrag van Munster werden de uitgestrekte bezittingen van Postel in de meierij van 's Hertogenbosch gelegen, aan de Vereenigde provinciën afgestaan, en verloor de abdij, behalve talrijke tienden en molens, omstreeks vijftig pachthoeven , in spijt van alle protesten en eindelooze vertoogen. Toen zij nu verstoken was van zulk een aanzienlijk deel harer inkomsten , moest ook wel de bron der milddadigheid worden gestremd. In 1794 , nadat ook België bij de fransche republiek was ingelijfd en het besluit tot opheffing der kloosters was genomen , werd de abdij van Postel door een troep soldaten aangevallen , die, na zich aan spijs en drank te goed gedaan te hebben , de religieuzen mishandelden , zoodat dezen , aan het geweld der woestelingen te om Ondergang der abdij. 105 ontkomen , over den tuinmuur moesten ontsnappen. Hun afwezigheid was slechts kortstondig; doch drie jaren later, in 1797 brak voor de stichting een dag van grooter onheil aan , nadat verschillende gronden reeds voor reke ning van den staat waren verkocht. Den derden Januari van dat jaar werden de kanoniken gewapenderhand tus schen de gevelde bajonnetten van fransche soldaten uit hun woning verdreven. Onder het bevel van een luitenant, vergezeld door twee regeeringscommissarissen , waren dezen den vorigen avond aangekomen en hadden den ge heelen nacht aan drinkpartijen gewijd. Verzet zou niet hebben gebaat . De religieuzen togen voor het krieken van den dag tempelwaarts en zonden er nog eens gezamenlijk hun gebeden naar den Hooge. Voor den laatsten keer werd door de priesterschaar op de vijf altaren het Misoffer vol trokken. Hierop begaven allen zich naar het refect, waar de soldaten hen wachtten. Voor het crucifix staande las , bij ontstentenis van den abt , de prior E.Huyghens namens zijn medebroeders in kernachtige bewoordingen een laatst protest tegen den roof voor en reikte dit den afgevaardigden der regeering over. Hierop begon de uitdrijving. De zwaarden werden ontbloot, de bajonnetten geveld, en tusschen deze dreigende moordtuigen moesten de weerlooze monniken wegijlen. De omwenteling verdreef hen naar verschillende oorden. Distels en doornen groeiden in de groote kloosterpor talen en kruisgangen. Geen behoeftige kwam zich meer aanmelden. Geen klokgeklep zou de bewoners der parochie een halve eeuw lang meer naar het bedehuis roepen. De twee torens van het klooster bleven zich echter hemelwaarts verheffen , als een protest tegen den gepleegden roof , totdat de verdreven broeders er terugkeerden, 2 Het in 1797 tot nationaal eigendom verklaarde en verkochte domein , dat in verschillende handen kwam , werd eerst zeer verwaarloosd door zijn nieuwe bezitters , die er slechts op bedacht waren zoo spoedig mogelijk 106 Terugkeer der kloosterlingen. den aankoopsprijs er uit te halen en het volwassen hout lieten kappen. Geheele lappen grond , vroeger bebouwd , keerden , nu zij braak bleven liggen , tot hun vroegeren toestand terug. De gebouwen werden aan onderscheidene familiën verhuurd. In 1830 bewoonde generaal van der Smissen , die in de belgische revolutie een zekere rol heeft gespeeld , een ge deelte van het huis. Daar werden , naar ik vernam , de eerste plannen tot den opstand gesmeed . Men wees mij ook in de thans herstelde kapittelzaal den ingang van een kelder of kluis, die tusschen 1820 en 1830 tot een geheime jevenerstokerij had gediend. Een onderaardsch pad voerde van daar naar het bosch. De rook vond een uitweg naar den klokkentoren , den zooge naamden beiaard , die aan den linkerhoek van het vier kant , door het eigenlijke klooster gevormd , zich verheft. Onmerkbaar kon hij zich van hieruit verspreiden . 9 Een halve eeuw lang, gelijk ik reeds opmerkte, bleef de stichting aan haar oorspronkelijke bestemming onttrokken . Zij kwam aan verschillende eigenaren. Eindelijk kreeg de familie de Meulenaere, door aankoop , het bezit der geheele oppervlakte, en bewoonde de abdij geruimen tijd. In 1840 worden de goederen wederom verkocht. Een deel, waarop de abij, de kerk en demeeste huizen stonden , kwam aan de barones van Ghysegem , die het in 1847 aan de religieuzen teruggaf. Dezen hadden sinds 1841 te Reckheim aan de Zuid -Willemsvaart in Limburg, zich weder verzameld en het kloosterleven voortgezet. Den 27sten September 1847 werden zij met grooten luister te Postel ingehaald en in het bezit hersteld hunner abdij, met kerk , pastorie, eenige bijgebouwen , een uit gestrekten tuin en eenige bunders heide. Maar alles was zoo vervallen , dat zij zich groote offers van geld hebben moeten getroosten voor de noodige her stellingen. De toenmalige baron van Ghysegem trok zich terug in het vreemdelingenkwartier. Op nieuw is dit bij de abdij gevoegd , toen diens erf genaam en neef, baron de Broqueville, in 1865 op eenigen > Postels voormalige bezittingen. 107 afstand een modern kasteel liet bouwen en hier zijn resi dentie vestigde . Klooster en kerk zijn weder door de broeders belangrijk verbeterd. Het eerste werd door hen met twee zijvleugels vergroot. Honderd hectaren van het voormalig grondgebied der abdij behooren thans hun weder , hoewel ik niet met juistheid weet te zeggen , op wiens naam de goederen zijn ingeschreven. De kloosters toch hebben in België geen persoonlijkheid. Zij kunnen koopen noch bezitten . Toch doen zij het. Laat zich wel eens de een of ander betrouwbaar wereldlijk persoon gebruiken om voor de wet als eigenaar op te treden , in den regel vormen de bewoners dier geestelijke stichtingen vennootschappen , wier leden het recht hebben zich nieuwe leden toe te voegen en die van dit recht gebruik maken, zoodat er geen kans bestaat dat slechts een hunner alle ande ren overleeft. Waarschijnlijk is het onder dezen vorm dat de abdij van Postel , evennals die van La Trappe haar eigendom bezit. Het overige van den vroegeren grond is voor een deel eigendom van den genoemden baron en voor het weder deel dat van den graaf van Vlaanderen . Diens domein , een der grootste van België, beslaat thans 4452 hectaren, onderdegemeenten Rethy, Desschel, Mollen Gheel gelegen . Eens zal het een van de schoonste des lands zijn. Want de ontginningswerken worden er voortgezet, doch niet meer door de monniken , die zich geheel aan de studie en een beschouwend leven wijden. IX . Omtrent hun dagverdeeling en werkzaamheden , ben ik in staat gesteld het volgende mede te deelen. Te half vier staan zij op. Van vier tot half zeven is het mis, meditatie en gebed. Dan volgt het ontbijt en studie tot acht uur. Daarop weder godsdienstoefeuing. Van negen tot half elf studie of les. Om elf uur het mid dagmaal, waarbij driemaal ' s weeks vleesch wordt gediend. Na afloop , tot één uur recreatie. Dan een uur studie of 108 Dagverdeeling en werkzaamh. der broeders. > > les en te twee uur de Vesper. Van half drie tot vier, studie. Te vier uur Potus , dat wil zeggen de gelegenheid voor ieder om een flesch bier in den refter te gaan drinken . Van half vijf tot half zes studie , daarna avondeten en recreatie. Om zeven uur avondgodsdienstoefening. Tegen half acht gaat elk naar zijn slaapvertrek, waar hij des verkiezend terstond zich in Morpheu's armen kan werpen of nog wat opblijven. Te half vier 's morgens wordt er echter gescheld en moet ieder het bed verlaten. Dinsdags en Donderdags wordt de tijd van half drie tot vijf uur ' s middags aan recreatie of een wandeling buiten de abdij besteed. Dit is de gewone regel, maar deze ondergaat dikwijls een wijziging , naar gelang der omstandigheden of een bij zonder feest. De hoofdstudie der broeders bestaat in philosophie, theologie , kerkelijke en andere geschiedenis , de H. Schrif tuur, enz. Ook het prediken , zoo te Postel als elders , het opstellen van wetenschappelijke en geschiedkundige stukken voor dagbladen en tijdschriften , de beoefening van muziek en teekenkunst behooren onder de werkzaamheden , waaraan de heeren zich wijden. Geen enkele leekebroeder vindt men er thans. Alle bewoners hebben de priesterwijding ontvangen , en zijn wat men noemtreligieuzen, kanoniken of kanunniken, geestelijken , die zich aan een bepaalden orderegel hebben onderworpen. De proeftijd duurt twee jaar , soms nog korter. Een daarvan wordt te Postel, het andere te Ton gerloo doorgebracht. Want de abdij van Postel erkent die van Tongerloo als haar visitatiehuis, belast met het toezicht over haar. De toelating tot het noviciaat geschiedt in de kapittel zaal, na beantwoording van eenige vragen , zooals: of de kandidaat uit vrijen wil is gekomen , of hij van alle schulden is ontslagen , of hij bevrijd is van kanonieke gebreken , enz. Zijn die met een plechtig « ja » bevestigd , dan ontvangt de aanstaande kloosterling de witte toga , het scapulier Het novicia a t. 109 > den schouderrok , die voren en achteren over de schon ders afhangt, en kapje uit handen van den abt of prelaat, die met stool en roket kort koorhemd gekleed , bij de overreiking van elk dier kleedingstukken een gebed uitspreekt. Bij die gelegenheid krijgt de novitius den naam van den eenen of anderen heilige , meestal van de Orde. Na afloop van het noviciaat worden de kleine geloften , vota simplicia afgelegd , waardoor de geprofeste, zooals men dengene , die deze plechtigheid heeft volbracht , noemt, het eigendomsrecht van zijn bezittingen behoudt , doch niet het beheer er over. Verlaat hij de Orde zonder ontbinding zijner geloften en treedt hij in het huwelijk , dan is zijn echt wel gel dig doch ongeoorloofd uit het oogpunt der kerk (wel validum doch illicitum ). Daarentegen is het huwelijk van dengene , die de plech tige groote geloften heeft afgelegd, tevens ongeldig, en kan deze « coram Deo » , « voor God » geen goederen meer bezitten noch beheeren , doch voor de burgerlijke wet blijft hij er eigenaar van. Ook kan hij niet dan om zeer gewichtige redenen weggezonden worden. Die plechtige geloften geschieden drie jaren na de enkele of kleine. En na voldoende voorbereiding en het doorloopen van de rangen van subdiaken en diaken ont vangt hij dan de priesterwijding. De abt , die voor levenslang door de broeders gekozen wordt , vindt dan in overleg met den bisschop van het diocees, voor hem een plaats als pastoor of onderpastoor. Voor allen geldt echter de bepaling, dat bij hun dood hun overschot naar Postel zal terugkeeren om daar te rusten bij de broeders. Toch valt het niet altoos gemakkelijk die bepaling op te volgen. Het vervoeren van eenlijk uit afgelegen ge meenten, heeft vele bezwaren in. Want verscheiden broe ders zijn buiten in bediening , niet alleen in het aarts bisdom Mechelen, maar ook in de bisdommen Luik en Brugge. Allen blijven echter , krachtens die bepaling, zich na > 110 De gebouwen. het verlaten der stichting, beschouwen als leden van het groote gezin , dat te Postel arbeidt en bidt. X. > en over In het klooster heerschte een diepe en sombere stilte, toen ik het doorwandelde. Onze voetstappen weêrklonken in de holle gangen. Er is plaats voor ruim veertig broeders. Slechts zes tien bewoonden het. Geen hunner ontmoette ik op mijn rondgang. Zij waren trouwens nog aan de studie. Niet veel bijzonders leverden de gebouwen op. Ik bezocht eerst de eetzaal , waar de banken en tafels langs den muur stonden geschaard, met een afzonderlijke tafel aan het einde voor den abt en den prior, achter welke een groot crucifix prijkt, terwijl de portretten van vele abten en oversten den wand versieren . In het mid den staat een lezenaar voor den broeder , die na den zegen des abten te hebben ontvangen, onder den maaltijd voorleest. Daarna betrad ik de langwerpige kapittel zaal , eveneens met de banken langs de muren , den ingang de verheven zetel van den prelaat ; de kapel van dezen, waar hij dagelijks den dienst verricht, de kloostergangen en de kerk , de goed voorziene bibliotheek en de cel van den eerwaarden Magielsen, welke een schoon uitzicht heeft op den tuin . De cellen in het vreemdelingenkwartier zijn allen ge nommerd , en niet , zooals in La Trappe , voorzien van den naam van een Heilige , onder wiens bijzondere be scherming de vreemdeling, die haar betrekt , is geplaatst. Die der broeders zijn ook net en goed gemeubeldmet een ledikant, dat van gordijnen voorzien is , een kleine bidbank met een crucifix daarboven, een kastje, een waschtafel, een paar stoelen , een schrijftafel met boekenrek. De meeste boeken , net gebonden , had de Heer Magielsen van zijn familie ten geschenke gekregen ; geen geld toch mocht hij aannemen. De bibliotheek bevat de noodige studiewerken en bezit ook merkwaardige handschriften. > Verplichtende voorkomendheid van mijn geleider. 111 Zij bevindt zich op de tweede verdieping, boven het refect of den refter. Doch gelijkvloers was men bezig een nieuwe zaal gereed te maken , waar zij zou worden geplaatst. De Heer Magielsen , belast met de taak om zijn broe ders ' s morgens te wekken , dèed tevens dienst als onder pastoor • der parochie Postel. Deze heeft haar eigen pas toor , die ook in de abdij zijn verblijf houdt. Een groote ouderwetsche hangklok met wekker prijkte in de cel van mijn geleider. Hij geloofde dat hij krachtens zijn bijzondere functiền wel altoos in de abdij zou blijven . De abt scheen hem niet te kunnen missen . De gastvrijheid bleef het klooster getrouw aan de aloude traditie betrachten, jegens ieder die zich aan meldde, jood of heiden , protestant of catholiek. Er is nog in het vreemdelingenkwartier een groote kamer, bestemd voor den prelaat of bisschop , die het klooster bezoekt. De cel van den abt was in niets onderscheiden van die der andere broeders. Maar een bijzondere ijzeren wenteltrap in het voorpor taal aangebracht, voerde onmiddellijk daarheen. In de abdijkapel, die anders evenmin iets bijzonders opleverde , was echter een wit marmeren grafzerk met schoon lofwerk en wapens versierd . Hieronder waren anderhalve eeuw geleden , de overblijfselen neergelegd van een adellijken abt , wiens naam, Raveschoot Capelle, op den steen prijkte. Ik bleef, na onzen rondgang nog eenigen tijd in de ontvangkamer met mijn vriendelijken gelijder keuvelen . Toen het oogenblik van vertrek gekomen was, nam ik afscheid van hem met een gevoel van erkentelijkheid voor zijne bijzondere voorkomendheid. Ik kan deze niet genoeg waardeeren. Later mocht ik een nieuw bewijs er van ontvangen, toen hij mij als gedachtenis een plattegrond der abdij en het belangrijke, door mij reeds vermelde werk van zijn ambtgenoot Welvaerts te Amsterdam toe zond, en tevens mij op verplichtende wijze, eenige inlich tingen , om welke ik gevraagd had , verschafte . > 112 Casterlé. ==ZEVENDE HOOFSTUK.==a De krankzinnigenkolonie Gheel en de abdij van Tongerloo. I. Van Postel had ik mij nog onmiddellijk ' s avonds naar Herenthals, mijn volgende pleisterplaats, kunnen begeven , die ik in denzelfden tijd als ik noodig had om naar Turn hout terug te keeren , zou hebben bereikt. Ik wilde ech ter eerst naar Gheel en tevens mijn bezoek aan die ver maarde krankzinnigenkolonie verbinden aan een ander , namelijk aan de beroemde abdij van Tongerloo. En ik wist niet of ik gelegenheid zou hebben in eerstgenoemde plaats een rijtuig te krijgen. De vertrekuren der treinen van het, ook aan de lijn Gladbach - Antwerpen gelegen Herenthals naar Gheel, en van daar naar Lier, waar ik den volgenden nacht wilde doorbrengen , schikten mij daarenboven al zeer slecht. Ik besloot dus mijn koetsier voor den volgenden dag aan te nemen en met zijn wagentje de bedoelde uitstapjes te maken en daarna mij te laten rijden naar Herenthals. Den volgenden ochtend was ik bij tijds in de kleeren . Het wagentje kwam op den bepaalden tijd mij halen. Den straatweg naar Diest inslaande, waren wij spoedig in de hei. Deze was hier veel meer golvend dan aan de andere zijde van Turnhout, terwijl mast- en pijnbosschen van verschillenden leeftijd het uitzicht aan weerskanten tel kens kwamen belemmeren. Een enkele boerderij vertoonde zich aanvankelijk nog. Halverwege het, op achttien kilometers afstand van Turnhout gelegen Gheel, als in een krans van witte dui nen ligt het welvarende uitgestrekte dorp Casterlé. Voor eenige jaren was de naam van dat dorpop veler lippen , toen men er een metalen afgodsbeeld had gevon den , dat men voor een beeld van den Gallischen Her cules hield , en die vondst aanleiding gaf tot heel wat Gheeloord. 113 geschrijf. Hier schijnt ook een Romeinsche nederzetting geweest te zijn, te oordeelen naar de vele urnen en andere oudheden, die men er opgedolven heeft. Een kwartier verder reden wij de Kleine Nethe over , midden door een bosch met zeer afwisselend terrein . Hierņa aanschouwt men haast verder niets dan bouw land . Dit gedeelte der Kempen bovenal heeft veel te danken aan den aanleg van den spoorweg en van het reeds herhaal delijk genoemde verbindingskanaal tusschen de Schelde en de Maas, dat, uitgaande van Antwerpen in twee armen , de eene in noordoostelijke, de anderein zuidooste lijke richting zich uitstrekt. Tusschen Moll en Postel ver eenigen zich weder de beide takken . Een half uur voorbij Casterlé bereikt men den zuide lijken arm . Behalve de grootere gemakkelijkheid van het vervoer van het ijzererts en andere voortbrengselen van den bodem , levert het water, in sloten afgevoerd om den zandgrond te bevochtigen , het middel om dezen in weiden te herscheppen. De weiden verschaften voedsel aan het vee en dit op zijn beurt den onontbeerlijken mest, die de dorre woestijn tot vruchtbaarheid dwingt. Ter plaatse waar het kanaal den straatweg snijdt, heeft zich in den jongsten tijd een gehucht snel ontwik keld, Gheeloord geheeten, dat reeds prijkt met een fraaie kerk en hoofdzakelijk uit steenbakkerijen bestaat . Voorheen de hoofdplaats eener baronnie, een der oudste van Brabant, toebehoorend aan het doorluchtige huis van Mérode, is het door de groote Nethe besproeide Gheel een bloeiend vlek van 10,000 zielen. Het bezit verschillende fabrieken. Zijn druk bezochte wekelijksche boter- en lakenmarkt getuigt van zijn welvaart. Een groot deel van zijn vermaardheid en bloei heeft het echter te danken aan zijn beschermheilige, Sinte Dymphna of Dimfna. Naar luid der legende zou deze jonkyrouw , de dochter 8 / 114 De H. Dymphna. van een Ierschen koning,> reeds op jeugdigen leeftijd het heidendom verzaakt , de leer des Evangelies omhelsd en zich in het begin 'der 7de eeuw te Gheel gevestigd hebben. Wat gaf haar aanleiding tot het verlaten van haar vaderland ? Het was haar verlangen om zich te onttrek ken aan de aanslagen , die haar vader, slaaf zijner booze lusten , in zondige liefde voor haar ontstoken op haar eer deed. Met haar geestelijken leidsman , den H. Gerebernus vluchtte zij over zee , stapte te Antwerpen aan wal en begaf zich naar de Kempen, waar zij in de woestenij een veilige schuilplaats hoopte te vinden. Zij vestigde zich ter plaatse, waar het tegenwoordige Gheel ligt en zich reeds waarschijnlijk een eenvoudige kapel , aan St. Maarten gewijd, verhief, rondom welke eenige schamele boerenstulpen waren gegroepeerd. Dit moet men ten minste opmaken uit een gedenkteeken, tegen den muur der aan de nagedachtenis der maagd ge wijde kerk , aangebracht, en waarin dit opschrift is uit gehouwen : « Ten jare 600 , toen de H.H. Dymphna en « Gerebernus te Gheel vertoefden , stond, volgens de over « levering te dezer plaatse, de Martinuskapel! » Daar hoopte de jonge prinses nu veilig te zijn. IJ dele hoop ! Haar vader had de vluchtelingen doen nazetten. Hun vervolgers ontdekten hun schuilplaats, want de geldstukken , die zij op hun reis hadden uitge geven , duidden den door hen gevolgden weg aan. Zoodra had de koning hun verblijf niet vernomen, of hij zelf kwam toeijlen, en heeft uit wrok zijn dochter en haar biechtvader met eigen hand ontzield. De jonge maagd werd later heilig verklaard. Eerlang begonnen bedevaartgangers haar graf te be zoeken om er op te bidden. Onder hen zouden zich krankzinnigen hebben bevon den, die eensklaps het gebruik van hun verstand terug kregen. Men schreef hun gelukkige herstelling aan de voorbidding der H. Dymphna toe . Sinds werd zij in het bijzonder aangeroepen tegen de De verpleging der kranken. 115 zinneloosheid . Haar naam verspreidde eerlang een grooten luister over het geheele oord , dat haar tot patrones koos en veel van zijn welvaart aan haar te danken heeft. Haar beeld prijkt dan ook op den huidigen dag niet alleen voor openbare gebouwen, maar ook aan de wanden van de woonkamer in de burgerwoning en aan de muren van de boerenstulp. In de 12de eeuw verving de kerk der H. Dymphna de St. Martinuskapel , en gaandeweg nam de stroom van krankzinnigen toe, die door het verrichten van zekere godsdienstige handelingen , de voorbede der zalige jonk vrouw trachtten deelachtig te worden. Hielp dit niet aanstonds, en dit schijnt meestal het geval geweest te zijn, en kwam derhalve de genezing niet met den gewenschten spoed tot stand, dan zocht voor de kranken huisvesting bij de boeren in den omtrek of bij de ingezetenen der gemeente. Daar werden zij dan tot aan hun herstel verpleegd. In de 13de eeuw werd een hospitaal gesticht ter op neming der gevaarlijke lijders. men II. Spoedig kwam in het geheele land de gewoonte in zwang om zijn krankzinnigen naar Gheel te zenden. Hun verpleging , die aanvankelijk den stempel droeg van den ruwen onbeschaafden tijd en met groote mis handelingen gepaard ging , verbeterde allengs onder den invloed van een milderen tijdgeest. Thans leven zij het familieleven mede bij de ingezetenen of boeren , aan wie men hen toevertrouwt. Wie men niet in vrijheid durft te laten rondloopen , worden in opzettelijk voor hen ingerichte gestichten behandeld. Men zou haast zeggen dat de beroemde Fransche ge neesheer Pinel, ter wiens eere het vorige jaar een stand beeld in zijn vaderland is opgericht, de man met het warme hart , die zich nooit onbetuigd liet , wanneer hij zijn medemenschen kon helpen en vertroosten , bij de Glieelenaren ter school geweest is. Hij toch heeft het eerst > 116 Het toezicht op de verpleging. 2 in Frankrijk een andere richting gegeven aan de behan deling der krankzinnigen en verhief hun kwaal tot den rang van ziekte , zoodat men allengs van alle geweldadige dwangmiddelen heeft afgezien , en voor hen genezing is gaan zoeken bij arbeid en het genot van een gezonde lucht en een betrekkelijke vrijheid. Hoe het zij, sedert de 13de eeuw is Gheel een toe vluchtsoord geweest voor de ongelukkigen , die van hun verstand waren beroofd , en is dit gebleven tot op den huidigen dag. Uit alle oorden van België worden zij daar heen gebracht ; ook uit Nederland , Frankrijk en Duitsch land worden er thans aangetroffen . Niet ongunstig is de verhouding der herstelden , van wie sommigendeplaats niet willen verlaten of na een korte afwezigheid er terug keeren. Niet gering is ook het getal krankzinnigen, die er sinds jaren wonen, een onvermijdelijk gevolg van den regel , door de krankzinnigengestichten in België aangeno men om alle ongeneeslijke lijders naar Gheel te zenden . Op een bevolking van tienduizend zielen zijn er twee duizend zinneloozen. De gemeentelijke overheid bond de behandeling der lijders aan vaste regels, die later bij de wet van Mei 1852 werden vastgesteld en stipt worden gevolgd, onder scherp toezicht van een regeeringscomite, dat thans bestaat uit den gouverneur der provincie, den officier van justitie van Turnhout, den eersten genees heer der kolonie , den kantonrechter en den burgemeester der gemeente , bijgestaan door een secretaris-ontvanger , die de eigenlijke directeur is der kolonie en alles be heert. Tot 1878 was de deken lid van dat comité. Diens plaats werd toen ingenomen door den kantonrechter. Een commissie van vijf ingezetenen van Gheel, met den burgemeester als voorzitter , is met het plaatselijk toezicht belast en ontvangt en betaalt de verpleeggelden uit . Ook andere gemeenten hebben de , op haar kosten al daar verpleegden onder toezicht geplaatst van daarvoor aangestelde ambtenaren . Misbruiken en verkeerde praktijken tracht men aldus te voorkomen . Want tal van familien hebben zich ook te Gheel gevestigd ,> die in het opnemen van krankzinnigen Levenswijze der lijders. 117 > een middel vinden om in eigen levensonderhoud te voorzien. Soms zijn er verscheidene lijders in hetzelfde gezin , die men , als men hen aan tafel ziet zitten lezen ofmet de kleinen spelen , volstrekt niet zou houden voor hetgeen zij werkelijk zijn. Anderen worden bij de boeren buiten de kom der gemeente gehuisvest en helpen aan aan den veldarbeid of bewijzen in het huishouden kleine diensten , schillen aardappelen en passen op de kinderen. Vrouwen houden zich ook bezig met kantwerken . De hoofden der gezinnen , waarin de ongelukkigen op genomen zijn , streven er naar hun zooveel ontspanning mogelijk te verschaffen. Zij nemen hen mede naar de kermis of markt , naar feesten in naburige dorpen en processiën. Ook naar gelang van hun rang en stand , bezoeken zij met hen het koffiehuis, waar zij met hen een partijtje domino , biljart of kaart spelen, boogschieten , kolven, doch de kasteleins mogen den lijders nooit sterken drank schenken. Er wordt te Gheel zelf dikwijls een concert gegeven door de plaatselijke Harmonie. Vele verpleegden wonen dit ook bij. En wat men er in 1840 nog op den openbaren weg kon aanschouwen , ongeluk kigen die een zwaren ketting voortsleepten , dit is thans geheel verdwenen . De verplegingskosten zijn gering en beloopen van 365 tot 2000 franken. Dit verschil berust op den aard der zielsziekte , en de zorgen die men den lijders moet wijden. Voor verpleegden uit de eerste standen zijn wel eens ettelijke duizenden franken betaald. Maar schaarsch is thans het aantal van hen, voor wie meer dan tweeduizend franken wordt verstrekt. Zijn er tegenwoordig zoo weinig vermogende geestes kranken te Gheel , dit feit vindt hierin zijn verklaring , dat er thans ook in België voor zulke lijders op weelde rigen voet ingerichte en op wetenschappelijke wijze bestuurde gestichten zijn, waar men hen liever plaatst. Enkele misbruiken zijn haast niet te voorkomen , spijt het strengste toezicht . Zoo vroeg mijn koetsier mij, toen wij het dorp door reden , of ik niet den hollandschen graaf uit Amsterdam 118 Een hollandsche graaf. wilde zien . Ik haal ' s mans woorden letterlijk aan . Doch er is hier zeker een vergissing. Voor zoover mij bekend is , woont er geen enkele grafelijke familie te Amsterdam , en nog minder dus een , die een harer leden te Gheel laat verplegen. Die graaf nu was in een bijzondere woning opgenomen. Voor een paar stuivers kon ik hem bekijken . Met verontwaardiging wees ik het voorstel van de hand , en sprak onverholen mijn diepen afschuw uit over het gedrag van de familie , die 200 schandelijk misbruik maakte van het haar geschonken vertrouwers, door den ongelukkige als een wild dier voor eenige centen te laten zien . Later speet het mij wel , niet aan het voorstel gevolg te hebben geven om den verplegers het lage van hun bedrijf onder het oog te brengen of ten minste hun naam en den naam van den verpleegde te kunnen verne men ten einde de belanghebbenden te waarschuwen. In den regel is echter de beste waarborg voor de goede bejegening der ongelukkigen , het toezicht der overheid en van het publiek zelf. De verpleegden loopen eenige uren daags op de straat rond en genieten een groote vrijheid. Zelden slechts begaan zij eenige buitenspo righeid , al houden zij zich voor God zelf of voor den Koning, en bieden zij u aan u in het bezit te stellen van de groote schatten , over welke zij de beschikking hebben, of al slaan zij u voor , deel te nemen aan een speculatie, die u in een dag zoo rijk als Cresus zal maken. De hoofden der gezinnen , waar de lijders verpleegd worden , zijn voor hun goede behandeling aansprakelijk en worden voor hun ontvluchting verantwoordelijk ge steld. Mochten zij bij hen het bestaan van plannen tot ontvluchting vermoeden , dan moeten zij daarvan onmid delijk aan de commissie kennisgeven , die de verdachten laat bewaken of hen in het gesticht opneemt. Van 1876 tot 1881 zijn er slechts 56 gevallen van ontvluchting voorgekomen, dus gemiddeld 9 ' s jaars. Zeker een betrekkelijk zeer gering cijfer. Ook de pogingen tot zelfmoord zijn zeldzaam . Gevaarlijke en woeste gekken heeft men er niet. Die worden verpleegd in het ziekenhuis of de infirmerie , > De infirmerie. 119 een uit rooden steen opgetrokken fraai gebouw , met het beeld der H. Dymphna in den gevel. Een lieve tuin, door een traliehek van de straat afgescheiden , strekt zich er voor uit. Daarnaast liggen eenige villa's : de woningen van de geneesheeren, die er aan verbonden zijn . Hier ook worden de versch aangekomen kranken eerst eenige dagen behandeld en waargenomen , eer zij in het dorp of bij de boeren worden geplaatst. Men wil zich overtuigen dat er geen bezwaar bestaat, hen aan parti culieren toe te vertrouwen . Dit ziekenhuis is een bezoek ten volle waard. Met groote voorkomendheid wordt u toegestaan het te be zichtigen . In bijzondere lokalen worden de ongeneeslijke lijders verpleegd. Er is een vrouwen- en een mannen kwartier. Overal heerscht de grootst mogelijke zinde lijkheid . Voor de woedenden is hun verblijf zoo ingericht , dat zij zichzelven geen leed kunnen berokkenen. Men zal mij de verdere beschrijving besparen en even eens een schets van de ontmoetingen, welke mener heeft en die u met diep medelijden vervuller., al worden soms een oogenblik onwillekeurig uw lachspieren geprikkeld . III. Gheel zelf, dat een oppervlakte van tien uren in den omtrek beslaat , verdeeld in vier sectiën , over elk van welke een sectie- geneesheer met een assistent , die weke lijks eens de kranken bezoeken , gesteld is , benevens een opziener, — herinnert u in geen enkel opzicht, dat ge u bevindt in het rijk van den waanzin . Ik kwam er tegen den middag aan. De gemeente bestaat uit één breede , goed geplaveide straat , die met eenige bochten over een lengte van een kilometer zich uitstrekt, met enkele op de heide uitloopende zijstraten. De huizen zien er zinde lijk uit . Ook van binnen is het er netjes. Slechts gering was het aantal verpleegden die ik tegenkwam , maar onwillekeurig meende ik in elken voorbijganger een krankzinnige te zien . Trouwens de Gheelenaars hebben aan de bron van > 120 Ontmoetingen. - hun welvaart en hur omgeving te danken , dat men hen overal beschouwt als lieden, die ook een tik van den molen beet hebben . Dit nu heeft zijn goede zijde. Wie uit Gheel komt , mag in België doen en zeggen wat een ander hoogst kwalijk zou worden genomen . De in vrijbeid rondwandelende lijders gingen rustig hun weg en groetten beleefd. Geen enkel lachverwekkend of angst aanjagend tooneel ontmoette ik. Geen bleeke Ophelia , met loshangende haren en de armen vol bloemen, kwam ik tegen. Geen woestaarden , die mij den weg versperden, geen vertoornde, die mij uitjouwde. Op zijn best deed de wezenlooze , starende blik van den eene , of de ongewone houding , een heftig gebaar of de zonderlinge gang van den andere of iets in de kleeding dat den stedeling of leeglooper verraadde, mij vermoeden dat ik een verpleegde voor mij had. Toch vergiste ik mij wel eens , zooals uit de inlichtingen van mijn koetsier, die het personeel vrij goed scheen te kennen , bleek, en zag ik een krankzinnige voor een eerzamen Gheelenaar en om gekeerd een inwoner , die zijn vijf zinnen behoorlijk bij een had , voor een van zijn verstand beroofde aan . was een gewoon verschijnsel, verzekerde men mij. En bij het binnentreden van de woningen , moeten van de zijde der vreemden wel eens allerkoddigste mis vattingen plaats gegrepen hebben, waarvan mij vermake lijke staaljes werden opgedischt. Trouwens er is een soort van krankzinnigen, niet het minst talrijk te Gheel vertegenwoordigd , die slechts be hoefte hebben aan medelijden en liefdebetoon en daarvoor ook uitermate gevoelig zijn. Wij bedoelen de gedrukte, zwaarmoedigezenuwlijders.Door geduldige verpleging, door het ondervinden van sympathie komen zij vaak tot kalmte en herstel. En zij ontmoeten die in het huiselijk leven. Anderen zijn monomanen, die lijden aan een bepaald denk beeld en slechts dan van de wijs raken, wanneer men dat eene punt , waarop hun rede schipbreuk lijdt, aanraakt. De opgang, dien Gheel als krankzinnigenkolonie heeft gemaakt, dankt het , onzes inziens, niet zoo zeer aan de Dit nu Ligging der plaats . 121 bescherming en voorbeden der H. Dymphna, ten behoeve der ongelukkigen , dan wel aan de ligging der plaats, die zoouitstekend zich leent voor hare bestemming. Men stelle zich een effen vlakte voor , die ternauwer nood door lichte verheffingen des bodems eenige afwisse ling hier en daar aanbiedt. Rijen populieren , afgelegen landhoeven , eenige windmolens , smalle wegen, die met hun wit zand als linten zich in alle richtingen door de heide heenslingeren , verbreken de eentonigheid van de streek . De gezichtseinder, waartegen enkele kerktorens, uit de groene boomgroepen oprijzende, zich scherp aftee kenen , is schier onbegrensd. In die omlijsting , die een uitgestrektheid heeft van tien mijlen, verheffen zich de landelijke woningen of bur gerbuizen met riet of roode pannen gedekt, langs de paden, die de heide doorsnijden , of groepeeren zich tot gehuchten , wier aantal niet minder dan zeventien be draagt. Zij hebben het beroemde vlek tot middelpunt, dat als hun hoofdplaats moet worden beschouwd . Doch hoe weldadig moet de aanblik der ernstige, rustige, van alle verscheidenheid ontbloote en van alle liefelijkheid verstoken vlakte , den vermoeiden van geest aandoen en hen tot kalmte stemmen ? Hoewel thans aan het spoorwegnet verbonden en door den aanleg van straatwegen gemakkelijker te bereiken dan vroeger, is Gheel niet aan zijn afzondering ontrukt. en blijft de afstand van de meest nabijgelegendorpen en steden toch te groot om de in de kolonie heerschende kalmte te verstoren . Ook de zuiverheid der lucht, welke men er inademt, maakt haar bijzonder geschikt als her stellingsoord. Men heeft er verpleegden , die reeds vijftig jaar te Gheel vertoeven. Op het gebied der kunst, bezit het vlek merkwaardig heden , die op zich zelve reeds tot een bezoek zouden uitlokken en wel twee van de vier kerken , die er bare spitsen hemelwaarts verheffen . Wij bedoelen die van den H. Amandus en die van de H. Dymphna. > 122 De kerk der H. Dymph na. De eerste, een indrukwekkend gebouw , naar luid der overlevering uit de 12de eeuw, doch tot tweemalen toe verbrand en in haar tegenwoordige gedaante in de 16de eeuw opgetrokken , ligt midden op de groote markt en vormt een sterke tegenstelling met het kale , open, door kleine, lage huizen omgeven plein. Fraai beeldhouwwerk aan koorbanken en biechtstoelen, uit den schoonsten tijd der Renaissance af komstig, versiert het . Eenige schilde rijen en niet het minst het prachtige portaal, van wit en zwart marmer, dat het schip van het koor scheidt en in 1693 door den bekenden Antwerpschen kunstenaar Schoemaeckeas vervaardigd, verdienen verder de aandacht. De kerk derH. Dymphna, buiten kijf het schoonste bedehuis in de Kempen, ligt aan het einde van de eenige straat , waaruit Gheel bestaat. Met den bouw maakte men in de 14de eeuw een aanvang. Eerst voltooid in het begin der 16de, is het heiligdom een juweel uit het oogpunt van stijl, het museum der kolonie. De bijzonderheden van de treffende geschiedenis der Jonkvrouw worden er in allerlei vorm afgebeeld . Bij de verpleegden staat deze tempel in bijzondere eer niet minder dan bij de ingezetenen. Zelfs is door sommige gemeentebesturen bepaald , dat de personen , voor hun rekening te Gheel geplaatst , in geen ander heiligdom hun godsdienstplichten mogen waarnemen. Het inwendige be staat uit een groot schip , twee zijbeuken en een half rond koor met eenige kapellen daar omheen. Het hoofdaltaar prijkt met fraai beeldhouwwerk , dat tafereelen uit Dymphna's leven voorstelt. Over de twee bonderd beeldjes telt men daarop. Te betreuren valt het echter , dat de fransche republikeinen bij hun komst te Gheel, het kunst werk jammerlijk beschadigd hebben. Nog aanschouwt men de sporen der sabelhouwen van de woestaards er op. Hetzelfde droevige schouwspel vertoont het , met een net ijzeren hek omgeven marmeren grafteeken, dat mid den in het koor , vlak voor het altaar de aandacht trekt. Dit is de tombe , in 1554 ter eere van Jan III van Mé rode , heer van Gheel en diens echtgenoote Anne van Kunstschatten. 123 Ghistel of Ghiselle , geheel in den stijl des tijds opgericht. De levensgroote beelden der edele echtelingen, in feestgewaad gedost en met gevouwen handen , liggen op een langwerpige sarcofaag, die versierd is met wapens , blazoenen , schilden en lofwerk . Een leeuw en een hond , zinnebeelden van moed en trouw, sluimeren aan hun voeten. Zes wapendragers steunen de zerk met hun schouders. Het geheel is sierlijk en smaakvol uitgevoerd , zonder de minste overlading, en maakt een diepen indruk. Maar wij kunnen hier niet in verdere bijzonderheden treden ten aanzien der kunstschatten , welke de kerk bezit. Wij zouden anders gaarne even stilstaan bij een ander altaarblad , waarop meer dan honderd figuren voor komen en dat eveneens tooneelen uit het leven der H. Dymphna te aanschouwen geeft; een merkwaardig ge beeldhouwde zijdeur met portaal , een kostbare zilver vergulde reliekenkast, die vroeger het overschot der pa trones van het vlek moet hebben bevat. Niet onvermeld mogen wij echter het gebouwtje laten, dat tegen den zuidkant van het heiligdom in 1687 op getrokken , geheel in zijn oorspronkelijken toestand ge bleven is. Wij bedoelen de voormalige infirmerie of zieken kamer , waar oudtijds de lijders negen dagen vertoefden en allerlei godsdienstige plechtigheden en gebeden moesten bijwonen . Hoe teekende dit op treffende wijze den geest , die ten tijde zijner stichting en nog zoolang daarna de verpleging der geesteskranken kenmerkte ! En welk een ongezochte gelegenheid biedt het om in dit opricht het verledene bij het tegenwoordige te vergelijken . In een der vertrekken van dit gebouw , gelijkvloers, aanschouwt men een soort van galerij, voorzien van houten , door den tijd zwart gekleurde traliën en daar door afgescheiden van de overige ruimte. Deze galerij was bestemd voor de bewakers, die aldus buiten het bereik der krankzinnigen bleven . Voor velen dezer moet echter die voorzorg overbodig geweest zijn . Men zou dit ten minste opmaken uit de ijzeren ringen , in den muur vastgeklonken en waaraan > 124 De verpleging voorheen en thans. de kettingen waren gehecht >, die de arme lijders kluis terden. Gelukkig dat dit nog slechts historische herinneringen zijn . Maar welk een verschil tusschen het toen en het thans , roept dit gezicht ons voor den geest. Van welk een schoonen triomf, door de wetenschap en de menschelijk heid ook in dit opzicht behaald , spreekt het ons ! > Met deze verheffende gedachte verliet ook ik , als zoo menig ander die plek , die vroeger weergalmde van de woeste kreten der razenden , wie men slechts trachtte onschadelijk te maken of door bovennatuurlijke tusschen komst en duivelbezweringen hoopte te genezen , maar wier toestand meestal verergerde door de behandeling welke zij ondergingen ; die plek , thans geheel verla ten , nu de menschelijkheid en de wetenschap de handen ineen sloegen om door liefderijke en oordeelkundige ver pleging den geesteskranken , zoo mogelijk , het gebruik hunner rede te hergeven. Was het wonder dat onwillekeurig bij mij de wensch oprees: < och , mochten die beideeerbiedwaardige machten nog lang hare beschermende en zegenende hand over de kolonie blijven uitstrekken ! Wie , die hetzij in persoon of wel door ander beschrij ving met deze kennis maakte , deelt niet in dien wensch, niet alleen in het stoffelijk belang der merkwaardige plaats maar nog om eene andere reden . Immers ziet , wanneer wij denken aan de gisting en den strijd, die op elk gebied , staatkunde, handel , kunst, wetenschap, niet het minst op dat van den godsdienst, heerschen ; wanneer wij ons de verwoesting te binnen brengen , door den alcohol aangericht , die grooter ver derf brouwt dan oorlog en pestilentie en het talrijkste deel der bevolking van onze hospitalen en gekkenhuizen levert ; wanneer wij letten op de overvulling der teedere hersenen van onze jeugdige tijdgenooten , die niet allen in staat zijn de aangeboden of opgedrongen leerstof te verwerken ; wanneer wij zien hoe het zoo gejaagde , ge prikkelde , woelige leven onzer dagen , te midden van > > Vertroostende gedachte. 125 zooveel onrustbarende dingen , een dubbele inspanning des geestes vergt, welke bij velen op eene verzwakking van het denkvermogen moet uitloopen ; -- is het dan niet een weldadige , een vertroostende gedachte , dat ergens in een rustige , kalme , gezonde omgeving een bescheiden oord ligt , hetwelk , hoeveel onvolkomens het ook moge aankleven , als een gastvrije haven de ongelukkigen op neemt , wier verstand op een der vele klippen , welke de levenszee aanbiedt, schipbreuk leed ? Daar toch met hartelijkheid bejegend , met trouwe toewijding verpleegd en geheel overeenkomstig de voorschriften der weten schap behandeld , komen zij allengs de ontvangen schokken te boven of zien zij ten minste hun droevig lot verzacht en dragelijk gemaakt ! IV. om Ten zuidwesten van Gheel loopt de straatweg van Turnhout naar Diest , midden door de heide , die hier en daar met schilderachtige heuveltjes is getooid , op eenigen afstand voorbij ettelijke onaanzienlijke dorpen , wier bewoners allen in den akkerbouw hun bestaan vinden , een poos langs de kronkelende Groote Nethe. Niet ver van het bloeiend vlek Samsel snijdt de heirbaan die, welke van Diest naar Aarschot loopt. Deze sloeg ik in weldra te Westerloo aan te komen. Genoemde rivier, wier oevers wij weldra verlaten hadden , doorsnijdt deze belangrijke, welvarende gemeente van het N. 0 . naar het Z. W. Te Westerloo pleisterde ik een uurtje , want het be zit eenige merkwaardigheden , die een kennismaking verdienen . In de eerste plaats op het marktplein een arduinen monument, opgericht ter eere van zekeren, te Brussel in 1846 overleden Heer Peeters , naar luid van het opschrift een man , die bij de scheiding tusschen Noord en Zuid een niet onbelangrijke rol speelde. Hij was lid van het congres , een wapenbroeder van den , den 29 October 1830 , gesneuvelden Graaf Frederik de Mérode, die als een eenvoudig jager in de belgische > 126 Westerloo. gelederen diende en ter wiens nagedachtenis een schoone tombe in de Sainte Gudule (Sint Goelen) te Brussel prijkt, en een weldoener der Kempen , die den aanleg van vaarten en steenwegen krachtig bevorderde. Vele gemeenten in de Kempen , wier namen op het gedenkteeken zijn uitgehouwen, hebben zich vereenigd om dit huldeblijk den verdienstelijken man te brengen. Iets verder staat een reusachtige lindenboom, wiens takken als een regenscherm uitgespreid, op dertig ijzeren stangen rusten en een zeer talrijk gezelschap gelegenheid geven in de luwte zich te vereenigen. Ik vernam dat daar de wekelijksche markt gehouden wordt. De grootste merkwaardigheid is echter het inderdaad fraaie kasteel, dat niet ver van de dorpskom aan den oever der rivier zich verheft en tot residentie dient aan een van België's aanzienlijkste en oudste geslachten , de familie de Mérode- Westerloo , waarvan bij het uitbarsten van het verzet tegen Spanje , eenige leden tothet verbond der Edelen waren toegetreden . In de 16de eeuw gebouwd , is het alom in den lande bekend onder den naam van kasteel van Westerloo. Mid delpunt van een heerlijkheid , die behoorde aan den Heer van Westmalle , heeft het meer dan eens een belegering moeten doorstaan. In 1626 werd de baronnie door koning Philips IV van Spanje tot markiezaat ver heven , als belooning voor de belangrijke diensten, door Philips, baron van Mérode, graaf van Oolen aan de kroon bewezen. Sinds is de titel van markies van Westerloo altoos gevoerd door het hoofd van het geslacht Mérode. Evenals elders andere leden van den hoogen belgischen adel heeft de markies van Westerloo een haast onbeperkten invloed in den omtrek. Met diepen eerbied spreken de dorpelingen van het « Hof» en zien tegen de slotbewo pers op als tegen menschen van een hooger ras, wier wil de hoogste wet voor hen is. De macht van het adellijk huis berust evenwel niet , zooals in de middeleeuwen, op ruw geweld noch op aangegane verbintenissen, maar op een zedelijken grondslag , dien der dankbaarheid en der door de geestelijkheid onderhouden traditie. vroeger Het kasteel. 127 men Talrijk zijn de weldaden, die de burchtheer en zijn gezin, warme clericalen, in het rond verspreiden . Zonder slag of stoot werd dan ook na de jongste ka merontbinding, de jongste zoon van den markies , hoewel hij ternauwernood den vereischten leeftijd bereikt had, tot afgevaardigde benoemd. Hij is dan ook de Benjamin der Kamer. De markies zelf bekleedt de waardigheid van vice-president van den senaat. Wanneer de familie des winters haar paleis te Brussel heeft betrokken , kan het kasteel tot in zijn minste bijzonderheden bezichtigen. Nu moest ik het bij het uitwendige laten en bij een wandeling in het park. Met groote welwillendheid werd mij, toen ik mijn naamkaartje had laten overhandigen, de vergunning daartoe gegeven. Het slot heeft geheel zijne oorspronkelijke gedaante behouden. Het is een vierkant gebouw , dat rondom een plein zich uitstrekt. Aan drie zijden wordt het door grachten omgeven en aan de hoeken is het van torentjes voorzien. Aande vierde zijde staat een groote, ronde toren, waarin de hoofdpoort is aangebracht, die in plaats van door muren , door twee rijen galerijen aan weerszijden met de beide zijvleugels van het hoofdgebouw verbonden wordt. Door die galerijen heen, heeft men over het slotplein het gezicht op deze vorstelijke residentie , welke twee ver diepingen hoog is . Een heerlijk park , van zwaar hout , met fraaie waterpartijen, prachtige bloemperken en hees terbosschen, strekt zich voor het slot uit. Dit park geeft toegang tot den straatweg naar Mechelen , die van Westerloo om het domein heenloopt. Vlak over den hoofdingang van het park , met een schoon uitzicht daarop , staat een soort van hotel , waar men gasten en pension opneemt. V. Op een half uur afstands verrijst de beroemde abdij van Tongerloo , in de nabijheid van het dorp van dien naam , dat de Wimpbeek, welke men ook overschrijdt, besproeit. 128 De abdij van Tongerloo. > Gedurende de revolutiedagen op het einde der vorige eeuw verwoest , is zij veertig jaren geleden herbouwd en weder door de kloosterheeren betrokken . Eén vleugel slechts is er over van het vroeger zoo trotsche gesticht, dat geheel den stempel droeg van den tijd , waaruit het af komstig was enin den eigenaaadigen kloosterstijl, den stijl der 11de en 12de eeuw opgetrokken werd. Behalve dat gedeelte is nog een groote lindenlaan , waarvan sommige boomstammenzes à zeven meters in den omtrek hebben en meer dan twee eeuwen oud zijn, als herinnering over uit het roemrijk verleden der eens zoo machtige en rijke abdij, de machtigste en rijkste eeuwenlang van de Neder. landen. Zij wordt thans weder door de Premonstratensers bewoond , die onder hun overste Evermodus Backx, Ton gerloos tweeden stichter, de overgebleven puinhoopeu den 1 Juli 1840 in bezit namen, een deel der oude abdij betrokken , nieuwe gebouwen deden verrijzen en tijdelijk zich met een eenvoudige kapel behielpen. Doch weldra bleek deze onvoldoende en moest men denken aan het stichten van een ruimere kerk, die men genoodzaakt was op een andere plaats op te trekken. Daar rees dan ook een prachtige tempel, een gothische kerk , een der schoonste des lands misschien , die den 4 Juli 1858 is ingewijd . Zij is op dit oogenblik echter nog niet geheel voltooid . De beelden in den gevel ontbreken. En om zich die aan te schaffen , faalt het der abdij, zooals mij de broeder gastmeester verzekerde , aan geld. Zij zou daartoe 25,000 franken behoeven. Ik twijfel evenwel niet of met de bekende offervaardigheid der rijke belgische clericalen zal zij spoedig in het bezit van die som komen. Maar dė, door kunst en wetenschap bijeengebrachte en opgestapelde schatten , die zij vroeger bezat , de mees terstukken van een Leonardos da Vinci , Rubens, van Dijck , van Eyck en andere groote toovenaars met lijnen en kleuren ; de talrijke beelden in marmer en albast ; de altaren , waaronder een , dat prijkte met vijf honderd figuren , het geheele geslachtsregister van Jezus Christus voorstellende , al te maal gewrochten van Quellijn en anderen der voortreffelijkste beeldhouwers van de vlaam > Vroegere grootheid. 129 > sche school ; de relieken in de zoo fraai bewerkte en kost bare bewaarschrijnen ; de rijke bibliotheek , die op één lijn werd gesteld met de zoo beroemde boekerij van het Vaticaan te Rome ; de handschriften der Bollandisten , die eenigen tijd het licht hunner nasporingen over de geschiedenis des lands verspreidden en de levens der Heiligen beschreven in hun vermaard reuzenwerk , dat , naar hun naam genoemd, aangevangen in het tweede vierde der 17de eeuw door den Jezuïet Bollandus, heden ten dage nog niet voltooid is en door de Jezuïeten wordt voortgezet,, — dit alles is onherroepelijk verdwenen. Het ging te gronde, toen de Fransche benden onder Pichegru, den 15den November 1796 de kloosterlingen op soort gelijke wijze als zij eenige dagen later met de bewoners van Postel zouden doen, verdreven, de kerk omverhaalden, den toren deden springen , de zeldzame kunstverzamelingen plunderden, de tuinen in een wildernis herschiepen en schier niets overlieten dan een indrukwekkenden bouwval met machtige bogen , portalen en transen , welsprekende getuigen van vroegere grootheid. Later als nationaal eigen dom verkocht aan den heer Swartz van Leuven en Ghislain de Meulenaere van Antwerpen, die , wat het oorlogsgeweld gespaard had , onder moker en houweel deden vallen , werden de puinhoopen voor ettelijke tientallen jaren , gelijk wij reeds meldden , door de jongeren van den H. Norbertus herbouwd en weder betrokken . Niets zal evenwel den abt ooit den rang kunnen her geven , dien hij bezat , toen hij als eerste prelaat van Brabant erkend, de voornaamste plaats bekleedde in den raad der Brabantsche hertogen en later in de zittingen der Staten ; noch den invloed en de macht , welke hij had, ten dage dat hij op kosten des kloosters, in den opstand der Zuidelijke nederlanden tegen keizer Jozef II en de Oostenrijksche heerschappij een geheel regiment ruiterij uitrustte en in dienst hield. Van die grootheid is niets dan de herinnering overgebleven. De geschiedenis der abdij heeft natuurlijk veel over eenkomst met die van hare zusterstichting Postel , en 9 130 De grondlegger harer grootheid. voor > > daar zij door religieuzen van dezelfde orde is bewoond , worden er ook dezelfde regels gevolgd en leiden de broeders , die tot priesters worden opgeleid en zoover zij aanleg daarvoor bezitten , ook tot missionarissen in de heidenwereld , een soortgelijke levenswijze. Met de vermelding kunnenwijdus hier volstaan , dat hetklooster in 1130 door den H. Norbertus gesticht werd. Deze zond eenige geestelijken van de abdij St. Michaël te Antwerpen naar de Kempen om het verwilderde landvolk te beschaven. De stichting had haar rijkdom in de eerste plaats te danken aan een vermogenden grondeigenaar, Giselbert van Casterlé , die er zelf de onherroepelijke geloften deed en zijn aanzienlijke bezittingen in het land van Tongerloo aan haar schonk en aldus den grondslag legde tot hare toekomstige grootheid. De eerste abt Henricus zocht de heidebewoners op in de hutten of in de holen en kuilen , waar zij hun verblijf hadden gevestigd, pre dikte onder hen , onderwees hun kinderen , verpleegde hun kranken en poogde hen te gewennen aan arbeid , orde en een geregeld leven. Hij vond een medestander in Andreas , den abt van Averbode, en gemeenschappelijk met dezen wijdde bij zich aan de opbeuring van het diep gezonken landvolk en zag zijne pogingen met een schoo nen uitslag bekroond , terwijl de kloosterlingen onverpoosd bezig waren met de ontginnning van de woestijn , die hun geschonken was. Zij gingen hierin geheel te werk zɔoals de bewoners van Postel. Bij hen konden zich aansluiten al wie zich onder de bescherming der abdij wilden stellen. Vrije lieden , zoowel als slaven maakten met vreugde van die vergunning gebruik. Tal van schenkingen kwamen achtereenvolgens de bezittingen vermeerderen . Paus Eugenius III ver klaarde zich in 1145 tot beschermer der stichting en zegende haar plechtig. De hertogen van Brabant door dit voorbeeld aangespoord , wedijverden in mildheid jegens haar , zoodat eerlang een goed deel van Kempen land aan haar toebehoorde. De woeste zandvlakte , die zij door schenking of aankoop verkreeg , bracht zij tot beteren staat. > IHare uitbreiding . 131 > > Haar kweekelingen werden belast met het besturen van een aantal parochiën, wier verzorging aan haar werd toevertrouwd. In 1565 zag zij, bij de oprichting der bisdommen in de Nederlanden door Pius IV, zich met dat van ' s Her togenbosch vereenigd , en werd de hoofdbron der inkomsten van dit diocees . De bisschoppen waren tegelijk haar over sten. In 1590 verhief Sixtus V het klooster tot abd ij. Sinds herkreeg zij haar zelfstandig bestaan . Meer en meer breidde zij zich uit, en geleek eerlang een kleine stad , over welke haar hoofd als een koning met onbeperkt gezag heerschte. De nederige woningen , door den prior Henricus getim merd , hadden plaats gemaakt voor een groep prachtige gebouwen. Lange zalen , eenvoudig gemeubeld , sloten zich aan kruis- en kloostergangen , bij werk- en bergplaatsen en kelders . De verblijven der broeders waren geheel afgescheiden van die , welke de gastvrijheid voor den vreemdeling beschikbaar stelde , en ook die, waar voorzien werd in de stoffelijke behoeften der abdij, opdat het gerucht van de buitenwereld zoo weinig mogelijk de broeders zou afteiden en hinderen . « Als men de groote poort was binnengetreden , » dus luidt de beschrijving , welke de heer Hezenmans er van geeft in zijn lezenswaardige studie , betiteld : « Drie ab dijen uit de XIIde eeuw » (* ) « dan bevond men zich op « het eerste binnenhof, voor de vertrekken waar de hooge gasten en vreeindelingen ontvangen werden ; daar achter « rond het tweede binnenhof, stonden die , waar de broe < ders hun middag- en avondmaal namen ; hiernevens lag « de boekerij, het heiligdom der wetenschap ; tusschen < die rollen en handschriften , welke al de geleerdheid der kuudheid bevatten , studeerden de monniken en zaten zij « boeken af te schrijven , welke door weêr anderen gefo lieerd en met hoofdletters en randen versierd werden , ( " ) Amsterdam , bij C. L. v . Langenhuysen , 1874 . 132 Hoe zij er uitzag in haar bloeitijd. waar « in goud en kleuren ; ginder , rondom een derde binnen « plaats, die tot een klein park gevormdwas, met groene graszoden , bloeiende heesters en bloembedden versierd, lag de kloostergang ; zijne bogenreeksen rustten op fijne « gekoppelde kolommen met romaansche kapiteelen , ta « melijk ruw bewerkt maar vol karakter en effekt; ook « de frontons der arkaden waren versierd met arabesken « en beitelwerk, samengesteld uit beelden van menschen « en gedrochten , onverklaarbaar voor het ongeoefend oog, « maar voor den ingewijden leesbaar als de hiëroglyphen « van het oude Egypte; daar onder die gewelven wan « delden de broeders in geestelijke overdenkingen, en de « lijksteenen hunner abten en vrienden , in den muur be « vestigd , verkondigden hun het vergankelijke des aard « schen en spraken hun altijd luide van de eeuwigheid. « Drong men nog verder door , dan ontwaarde men dat « de abbij ook aan de tegenovergestelde zijde met de « buitenwereld in aanraking was ; daar, aan den achter « ingang , vond men uitgestrekte werkplaatsen , « allerlei handenarbeid en kunstvakken uitgeoefend werden. « In de eerste plaats was daar alles gemaakt wat men in « de abdij zelf aanschouwde; die gebouwen , dat schilder « en beeldwerk , dat meublement , ' t was het werk der < broeders en der ambachtslieden , die zich uit dorpen « en heerlijkheden in Tongerloo teruggetrokken hadden, « en onder de hoede harer privilegien in vrede , overvloed « en veiligheid arbeidden ; wijders werd daar gemaakt « wat men behoefde voor de talrijke kerken en gebouwen , die aan de abdij onderworpen waren . Midden in dien kring van kloostergebouwen verhief zich eindelijk voor « allen toegankelijk , de kerk , het heiligdom , dat geheel « die maatschappij bezielde, en van hetwelk de stralen « uitgingen , die geheel dat groote lichaam met al zijne « vertakkingen van leven en gloed deden tintelen . Het was « een Romaansche kerk met een niet zeer aanzienlijken « klokkentoren , maar daarentegen in het midden bekroond « door een kegelvormigen luchter van merkelijke hoogte; « het hoofdportaal was versierd met arabesken en beeld « werk ; zijn diepe nis steunde op fijne kolommen, waar < ។ De abdijkerk. 133 > want de enge « tusschen staande figuren waren aangebracht; een radvenster « stond in den gevel , en kleine smalle venstertjes reiden « zich aaneen langs de beuken. Trad men de kerk binnen, « dan ontwaarde men dat het choor een veel grootere « verhouding had , dan in gewone kerken , natuurlijk « en noodzakelijk , geheel het personeel der kloosterlingen « woonde dáár de diensten bij ; ’t moest dus zeer ruim « wezen ; het schip , waar het volk , de geloovigen uit de * omstreken en de leeken , aan de abdij verbonden, plaats « namen , was weinig langer. Wat meer is , het choor « was in twee ongelijke deelen gesneden ; het achterste « verhief zich bij wijze van terras boven den beganen « grond , en moest langs verscheidene trappen bestegen « worden ; daar stond het kleine en eenvoudige outaar , « en van weerszijden bevonden zich de steenen zitbanken « voor den abt en de leden van zijn kapittel ; in geheel « de kerk heerschte een vaag schemerlicht , « venstertjes lieten weinig dag door; er brandde dus altijd « een zeker getal lampen , vooral rond de gouden columba, « die de Eucharistie in zich bevatte. Onder den luchter , « welke op het midden der kerk stond , hing deze duive « door een cirkelvormige lichtkroon omringd , die van tal rijke armen voorzien was; als de avond viel , als de « duisternis zich over het aardrijk uitstrekte, dan werd < de kroon , en de columba met haar, omhoog getrokken « tot in den kerkkoepel, en door de ramen zag men van « verre het licht schemeren , dat voor den troon Gods « brandend , aan geheel den omtrek de plaats aanduidde, « waar het Heilige der Heiligen was. « Zoo stond Tongerloo daar, van de twaalfde tot de « zestiende eeuw ; heerlijk en door allen bewonderd , als « een der bloeiendste abdijen van de christenwereld , die < overal den geur van deugd, geleerdheid en beschaving « rondom zich verspreidde. Haar abt bekleedde de hoogste « plaats in ' s hertogs raad en later in de zittingen der « staten van den lande; Brabant bezat geen eigen bis < schopszetel, en van daar dat de eerste stand , de geeste « lijkheid , er vertegenwoordigd werd door de abten , « gelijk in Frankrijk en elders door de bisschoppen. » 134 Beproevingen. VI. Over onmetelijke inkomsten beschikkende , wedijverde de abdij van Tongerloo met hare Kempensche zusterstich tingen in de beoefening der weldadigheid. In tijden van hongersnood en duurte onderhield zij soms , gelijk wij reeds opmerkten , duizenden armen.. In gewone omstandig heden had zij op bepaalde dagen hare uitdeelingen. Hare vereeniging met het bisdom ' s Hertogenbosch en de daar uit voortgevloeide afwezigheid van haar bisschoppelijken prelaat ; de verplichting om met hare inkomsten grooten deels de uitgaven van het diocees te bekostigen ; bet plunderen en verbranden harer molens en hoeven ten tijde der nederlandsche beroerten ; de daarop gevolgde oorlogen tusschen Lodewijk XIV en de verbonden mo gendheden , gedurende welke fransche, nederlandsche , engelsche en keizerlijke troepen beurtelings strijdend en stroopend bet Kempenland aliepen , overal brandschat tingen opleggende; het verbeurd verklaren van hare , in de Meierij van den Bosch gelegen bezittingen ,die bijden Munsterschen vrede aan de republiek der Vereenigde Nederlanden werden afgestaan ; de uitgaven , waartoe het haar opgedragen onderhoud der vele kerken en predi kanten aldaar, haar verplichtte, en vele andere omstan digheden hebben ook den stroom harer weldadigheid doen stemmen . Van 1520–1754 verloor zij 30098 gulden aan jaarlijksche inkomsten , een bedrag dat misschien gelijk staat met in onze dagen een tonne gouds of meer. Doch nooit , zoolang zij bestond , bleef de abdij in gebreke zich te ontfermen over armen en hulpbehoevenden en de gastvrijheid te beoefenen naar de mate harer krachten , de behoeftigen van de naburige dorpen te spijzen , de naakten te kleeden , de zieken te verzorgen , en reisgeld en voedsel te verstrekken aan de vreemdelingen , die tot haar kwamen . Evenmin als zij weigerde bij openbare of bijzondere rampen de helpende hand uit te steken en ook tot onder houd of tot de stichting van kloosters, zooals van de Capu Hare werkzaamheid. 135 > cijners , Minnebroeders , Augustijners, Predikheeren te , Antwerpen , ' s Bosch , Brussel, Leuven, Hasselt , Lier , Beek , Roosendael en elders, milde bijdragen te verstrek ken . En dat zij ondanks de vermindering harer inkomsten en de milde giften , die zij uitreikte , en de offers, welke zij moest brengen , nog de middelen bezat in de tweede helft der vorige eeuw om een geheel regiment ruiterij uit te rusten en in dienst te houden , pleit wel voor den ontzaggelijken rijkdom , welken zij in haar bloeitijd bezat. Trouwens, menigmaal verkocht de abdij, wanneer de gewone inkomsten niet toereikend waren om de uitga ven te bestrijden, uitgestrekte turfgronden , en daardoor vond zij redding in den nood. Vroeger was er dan ook een spreekwoord in omloop, aldus luidend : « de kerk van Tongerloo is van turf , die van Averbode van hout op gebouwd » , om aan te duiden dat, gelijk het eerste klooster uit de opbrengst van den turfgrond zich de mid delen verschafte om zijn kerk te herbouwen , het tweede die vond uit den verkoop zijner prachtige bosschen. Maar ook op geestelijk gebied liet zij zich niet onbe tuigd . Al spoedig na hare stichting zond zij hare kwee kelingen uit om de dungezaaide plattelandsbevolking, die in diepe onkunde en zedeloosheid leefde, te beschaven en den vrede te stichten tusschen de strijdvoerende partijen , de vorsten te bewegen tot gematigdheid jegens de mindere klassen , de kluisters der lijfeigenen te verbreken en hier toe ook door eigen voorbeeld op te wekken. Zij bood later ook aan talvan uitgelezen geesten een toevluchts oord. Te midden van het geweld , het rumoer en de wanorde die buiten heerschten , konden dezen binnen hare muren de wetenschappen in rust en vrede beoefenen en zich verder ontwikkelen. Bij haar was het dan ook, dat de vorsten des lands in gewichtige aangelegenheden buiten het krijgswezen , raad en voorlichting kwamen vragen. Tal vanbegaafde mannen leverde de abdij op, die in hun geschriften voortleven , prelaten zoowel als gewone kloos terbroeders. De opsomming hunner namen zou echter te dor zijn . Verder opende zij een school te Tongerloo , die alle takken der wetenschap van die dagen omvatte , de > > 136 Tegenwoordige toestand. geneeskunde zoowel als de theologie , de natuur- en wis kunde , benevens de kunsten , als de bouwkunst, het schilderen en het beeldhouwen; het glasbranden , bordu ren , het bewerken der metalen werd er onderwezen. Men legde zich er ook toe op de muziek. Die school stond open voor een ieder ; de zonen der rijke grond eigenaren ontvingen er hun opvoeding , zoowel als die van den daglooner. En verscheidene arme knapen, die er de eerste beginselen van kennis opdeden , en elders als slaven behandeld zouden zijn en van alle opleiding ver stoken gebleven , klommen later tot hooge waardigheden op. VII. Thans beslaat de abdij met hare tuinen , waar ook wijn verbouwd wordt , die in de kerken van de bisdommen Breda en ' s Bosch bij de Mis wordt gebruikt , drie hon derd hectaren . Evenals te Postel strekken de werkplaatsen , schuren , boerderijen langs den binnenkant van den bui tenmuur zich uit, en klinkt over het plein het gehamer van den werkman te gelijk met den lofzang der kloos terlingen u tegen. Dit plein, dat voor de eigenlijke abdij zich uitstrekt, is veel grooter dan ergensanders. Een zware poort leidt daarheen. Als men haar doorgegaan is, vindt men links en vlak voor zich , de gebouwen, die drie verdiepingen hoog , een rechten hoek vormen . Aan het uiteinde van den rechtervleugel staat de ruime kerk. De hoofdtoegang is in den hoek tusschen de beide vleu gels. Maar midden in den vleugel palende aan de poort , heeft men een dubbele zware deur met bordes , die naar het vreemdelingenkwartier , dat zich daar bevindt, voert. Daar mogen ook vrouwen komen. Ten minste , ik had het genoegen er een paar tamelijk wereldsch gekleede en vroolijke, levenslustige jonge meisjes te ontmoeten , een harer verwanten, een kloosterling , kwamen bezoeken en met ezen , blootshoofds en zonder mantel, in den tuin achter dit gebouw rondwandelden alsof zij er thuis waren. Doch de dames mochten niet in het eigen lijke klooster komen , wat mij wel werd toegestaan. die er Het vreemdenkwartier. 137 9 Ik bezocht het onder geleide van den broeder - gast meester , den heer Doks , zoon van een advocaat uit Turn hout , die mij met niet mindere voorkomendheid bejegende dan zijn ambtgenooten te Postel en la Trappe. Het gedeelte van den hoek , waar de ingang tot de abdij zich bevindt , die den anderen vleugel beslaat, is nog een overblijfsel van het in de 12de eeuw gebouwde klooster. Daar ziet men nog den ouden beiaard of klok ketoren , die aan het verterend geweld der vlanımen in 1796 weerstand bood. In het vreemdenkwartier vindt men de net gemeubelde receptie- en eetzalen en ruime gangen , de vertrekken voor den bisschop , de slaapkamers der vreemdelingen , enz. De wanden zijn overal versierd met platen en schilderijen , waaronder een platte grond van de moeder-abdij St. Michaël te Antwerpen, gezich ten op Rome, portretten van bisschoppen en abten. Het portaal en de trappen zijn breed. De kamers hoog . Ook de gangen en vertrekken van bet klooster zelf , frisch en ruim . Alles is op een flinke schaal gebouwd en toegan kelijk voor licht en lucht. Het refekt prijkt met een paar zeer groote, doch leelijke doeken in olieverf, die zonder lijst aan den muur waren vastgehecht, «de Roe ping van Petrus tot het apostelschap » , en « de Ontmoe ting van Jezus met de overspelige vrouw » voorstellende. De beelden levensgroot en met harde kleuren geschilderd. Het geheel vond ik smakeloos. De kapittelzaal was ook ruim . Debanken , die insgelijks hier langs den wand waren geplaatst, zijn fraai bewerkt, terwijl aan het eind de troon des abten zich verheft. De boekerij schijnt reeds goed voorzien. Ik ontmoette een paar novices, die zaten te studeeren . De cellen der broeders zag ik niet. Zij zullen wel geheel ingericht zijn als die te Postel. Er bevonden zich thans in de abdij dertig priesters en zes novices. Maar zij kan veel meer bewoners huisvesten. Het koor der nog geheel nieuwe kerk , die echter inwendig niets bijzonders oplevert , be halve een O. L. V. beeld uit de 13 of 14de eeuw , is in verhouding buitengewoon groot. Toch beslaat het ge bouw een groote uitgestrektheid, want de dienst wordt er 138 Heyst op den Berg. er bijgewoond door de ingezetenen der naburige gemeen ten . Of dit den pastoors dier parochiën aanstaat, valt te betwijfelen . Spijt de bepalingen der wet is men , naar ik vernam , kalmpjes in de laatste jaren blijven voortgaan met het begraven op het abdijkerkhof. Over het geheel kreeg ik den indruk dat de abdij te Tongerloo bestemd was voor mannen van hoogeren stand en meerdere beschaving dan elders zich aan het beschou wende leven wijdden. Er heerschte , dunkt mij, binnen hare muren grooter weelde. >

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Herenthals en Lier. I. Wanneer men van Tongerloo , den in Z.-westelijke richting aangelegden straatweg naar Mechelen volgt , komt men spoedig aan een allermerkwaardigst vlek, merkwaardig vooral om zijn ligging. Wij bedoelen Heyst op den Berg , welks grondgebied door de Groote Nethe wordt doorsneden . Eenige linnenfabrieken geven tal van bewoners een goed bestaan. Ook brengt tot den bloei der gemeente de handel in gerst , hop en graan veel bij. Het dorp zelf, zooals uit den naam blijkt, ligt op een berg , het hoogste punt der provincie. Midden op den top staat een der beide kerken. Bij helder weder heeft men van hier een beerlijk vergezicht. Den schoonen toren van Antwerpen's kathedraal, den koepel der hoofdkerk van Lier ten noord westen, ten noorden de torens van Hoogstraten en Breda, ten zuiden de stomp der S. Rumaldus te Mechelen en de spitsen der Brusselsche heiligdommen en van het stad huis van Leuven , kan men van daar met het bloote oog onderscheiden. In de ruimte, begrepen tusschen de Herenthals. 139 > zes grenzen , die den gezichtseinder bepalen , telt men niet minder dan de torens van 45 dorpen en vlekken. Bij ondergaande zon biedt het landschap , gedeeltelijk over goten met de gouden tinten , door de ter kimme nijgende dagvorstin er over verspreid , en voor het andere deel in schemering gehuld , een verrukkelijk schouwspel, dat de moeite van de beklimming des heuvels ruim beloont. Een buurtweg loopt van Tongerloo voorbij Oevel en Nederbuel , tot het punt , waar de heirbaan van Diest die naar Herenthals snijdt. Ik volgde deze om mij naar laatstgemeld stadje te begeven , waar mijn koetsier mij verlaten zou om langs een korteren weg dan wij over Gheel en Tongerloo genomen hadden , naar Turnhout terug te keeren , terwijl ik mijn reis verder per spoortrein zou vervolgen. Nu eens door bosschen , dan langs bouw land, straks door de heide bereikte ik die plaats. Zij ligt uren gaans van Antwerpen , en drie uur van Lier. Een verblijf van een paar uur is voldoende om haar merkwaardigheden, die niet vele zijn , te bezichtigen . Het is een vlek aan de Kleine Nethe gelegen, hetwelk wel eenige overeenkomst heeft met Hoogstraten , hoewel het niet met het fraaie geboomte , dat aan deze laatste plaats zulk een vriendelijk voorkomen geeft, prijkt. Een groote breede straat met eenige zijstraten strekt zich van het eene eind naar het andere uit. Haar oorsprong is onbekend. Ten jare 1209 moet zij echter reeds hebben bestaan. Ten minste Hendrik I, hertog van Brabant liet haar toen herbouwen en met de grachten omgeven , waarvan nog de sporen over zijn . In 1275 werd zij bemuurd op last van Hertog Jan I. In de 14de en 15de eeuw ging zij door voor de hoofd stad van het oude Taxandrie of Kempenland. Talrijke kunstenaars in bijna elk vak moet zij in haar schoot hebben gekweekt: schilders, orgelmakers , beeld houwers , zilverdrijvers, enz. Ten opzichte van de namen dier mannen en van hun werken is tot dusver weinig of piets bekend. Herenthals bekleedde ook eene eervolle plaats in den heldenkamp der Vlaamsche jongelingschap tegen de > 140 St. Waltdis. Fransche overheersching in 1798 aanvaard en door Con cience in zijn Boerenkrijg wereldberoemd gemaakt. Men zegt dat het dorp Tongerloo den schrijver tot model diende voor de schepping van het ideale Maldeghem , het middelpunt der handeling zijner helden . Ondanks wonderen van dapperheid moesten dezen te Herenthals, door de republikeinen overmand, hun verzet opgeven. Vier hon derd kwamen bij dit laatste krijgsbedrijf om . Het vierde gedeelte der stad werd in de asch gelegd en later her bouwd. Van daar haar meer modernvoorkomen. De later heilig verklaarde St. Waltdis (St. Waudru ) een vorstin uit het grafelijk huis van Henegouwen , aanschouwde er het levenslicht en bezat er een kasteel, waarvan de laatste overblijfselen sinds lang verdwenen zijn. Ter plaatse , waar later de stad Bergen ontstond , bouwde deze vorstin in 653 een kluis , welke zij betrok. De roep van hare heiligheid en van de wonderen, door haar verricht, bewoog andere vrouwen zich bij haar aan te sluiten en hare gestrenge levenswijze te volgen , zoodat eerlang eon klooster , de kluis verving. De eenige heu genis aan die vrome prinses is de kerk , die haar naam draagt en vroeger een kapittel van geestelijken bezat. In 1417 gebouwd, heeft haar stijl niets bijzonders, dat de aandacht wekt. Het koor is niet eens voltooid. Maar het inwendige is niet onbelangrijk . Men vindt er 0. a. een doopvont van hoogen ouderdom op drie pooten , met fraai bewerkt koperen deksel, eenige geschilderde ramen , goed uitgevoerd beeldhouw werk op biechtstoelen en kapittelbanken , een aantal schilderstukken van den te Herenthals geboren , bekenden schilder Franck de Oude , die tot een geslacht behoorde, waaruit vele kunstenaars gesproten zijn. Bovenal verdient het prachtige , uit hout gebeitelde, met tal van beeldjes versierde altaar de aandacht. Het is een voortreffelijk kunstgewrocht, uitgevoerd in den stijl der 15de eeuw , door een tot dusver onbekend gebleven meester. Het stadhuis met zijn vier kleine torentjes aan de hoeken en een grooten open klokketoren tegen den voorgevel, dagteekent uit denzelfden tijd . > > Het oude Lier. 141 Het is een laag , log , somber, naakt gebouw , dat midden op het zeer ruime plein , door het breedste gedeelte der straat gevormd , daar als neergeworpen lijkt. Zijn ouderdom alleen, waarvan de buitenmuren den stempel dragen , wekt voor het gebouw eenige belangstelling. Boven een der deuren prijkt in een nis een houten beeldje van St. Waltdis. Over het geheel ziet het vlek dat 5000 inwoners telt, er welvarend en zindelijk uit De huizen zijn net en ruim. Laken- en hoedenfabrieken , bierbrouwerijen ,blauwverfe rijen , tal van molens vertegenwoordigen de hoofdbedrijven, die een goed deel der inwoners hun dagelijksch brood verschaffen . > II. > 9 In een klein half uur spoort men naar Lier. Aan het onaanzienlijke station te Herenthals is het gewoonlijk vrij druk. Verschillende marktschepen , die het groote Kem perkanaal afzakken , hetwelk er langs loopt , komen daar lossen. De spoorweg doorsnijdt een weinig belangwekkende vlakte. Bij Lier , dat , zooals ik reeds boven opmerkte, de zuidwestelijke grens der Kempen uitmaakt verliet ik voor goed de heidevlakte en betrad ik het gedeelte van het gewest , hetwelk zich tusschen die stad en den Schel dezoom , bezuiden de hoofdstad uitstrekt. Lier , een van de vier steden die men in de provincie Antwerpen aantreft , bekleedt met hare 16000 inwoners, een hoogen rang onder de gemeenten van het gewest. Het ligt op een eiland aan de samenvloeiing der beide Nethen , die beneden Mechelen zich in de Dyle werpen en dan den Rupel vormen . Oudtijds heette de plaats Nivesdunck , Nivesdonck , Nieuwendonck of Nieven en was een woest eilandje , meer geschikt tot verblijf voor wilde dieren dan voor menschen , toen St. Gummar of Gommer , een aanzienlijk heer uit het land van Ryen en geheimraad van Pepijn, in 704 er een kleine kluis stichtte. Zijn jonge jaren bracht hij aan het hof des konings door, en huwde een vrouw van hooge 142 St. Gommar. geboorte doch van grimmigen inborst, Grimmara, Grim maria of Grummaria heetende. Gedurende de afwezigheid haars gemaals , die ten oorlog tegen de Longobarden ge togen was, met het huisbestier belast , mishandelde zij haar lijfeigenen en dienaren en beroofde dezen van vee en goed. Bij zijn terugkomst herstelde Gommar het gepleegde onrecht en vatte het voornemen op , een bedevaart naar Rome te ondernemen om de graven der apostelen te be zoeken. Aan de oevers der Nethe gekomen , besloot hij daar liever te blijven en niet tot zijn kwaadaardige echtgenoote terug te keeren. Hij bouwde er een kluis. Een groot aan tal boomen en struiken liet hij uitroeien en den bodem tot bouwgrond maken. De kluis werd eerlang in een klooster veranderd. Een kapel, aan den H. Petrus gewijd , er kort daarop. Eenige landbouwers vestigden zich er omheen. De kleine kapel werd door een grootere kerk vervangen . En toen de Heilige , die vele wonderen had verricht, in 774 of 775 gestorven was , werd zijn ge beente daarheen overgebracht. Dit bleek wonderdadige genezingen te kunnen bewerken . Alras werden bedevaarten ondernomen om het te ver verrees 9 eeren. De bevolking nam steeds toe . In 1232 werd het vlek reeds onder de Brabantsche steden vermeld en aangeduid met den naam van Lyra of Lire , waarvan ons Lier is afgeleid. Voor dien tijd heette het Ledi of Ledo. Onder die benaming komt het voor in het verdeelings tractaat van 870, waarbij het aan Koning Karel werd toebe deeld. Met volkomen zekerheid is de afleiding dier benaming niet aan te wijzen . Sommigen laten Ledi en Lier afstam men van een oud -Germaansch wortelwoord Led , en van daar Ledder , Leeder , Leer , dat beteekenen zou weg of doorgang, en die naar een verhevener plaats, hier de hoogte Nieuwesdonck voerde . De plaatselijke tongval zei Lier in stede van Leer , gelijk in Latijnsche oorkonden Lira, Lyra ook staat , als bewijs dat ee als ie werd uitgesproken. De volksoverlevering is minder geleerd te dezen aanzien > Uitbreiding der stad. 143 2 dan de taalvorschers en dus ook minder prozaisch. Toen het graf van St. Gommar, zegt de sage , door vele bedevaartgangers begon bezocht te worden , werden er weldra woningen rondom het kerkje opgetrokken , Een der eerste huizen aan den oever Nethe, ter plaatse waar thans de hooge brug verrijst, waseen herberg, waarvan de waard de menschen over de rivier zette. Groot lief hebber van het luitspel , liet de eerzame man een lier als uithangbord boven zijn deur schilderen. De herberg heette « de Lier , » en de naam verbleef aan het dorp , waarvan dit huis een der eerste gebouwen was. In de 9de eeuw had Lier , evenals andere steden , veel te lijden van de Noormannen , en werd zelfs door de zee schuimers, die de Nethe opvoeren met hun lichte vaar tuigen , verwoest. Maar weldra herstelde zij zich. In 1383 andermaal vergroot , kreeg zij de uitgestrektheid , die zij thans nog bezit. De privilegies , door de Hertogen Hendrik I en Jan I haar geschonken, hadden haar zeer verrijkt. Tegen het einde der 14de eeuw is de belfrood gebouwd , een vierkante, sombere toren van geschutgaten en kleine zeshoekige torentjes aan de vier kanten voorzien , boven een open , met blauwe lei gedekte klokkentoren op rijst , die thans nog de groote klok tegen wind en regen beschermt. Deze klok namen de Lierenaren in 1424 mede uit het vlek Braine- le- Comte in Henegouwen , waar uit zij de Engelschen bielpen verjagen . De belfrood stond tegen de Lakenhal aan , op wier fundamenten in de 18de eeuw het onbeteekenende , karakterlooze gebouw verrees, dat thans als gemeentehuis dienst doet. Daarachter verheft zich te midden der oude huizen met schilderachtige gevels , de merkwaardige Jacobuskapel, door den magistraat in 1383 gebouwd en later de spaan sche kapel geheeten , toen de spaansche soldaten der be zetting te Lier , er de mis gingen bijwonen. In de middeleeuwen was de plaatselijke nijverheid zeer belangrijk , in die mate dat de wevers een eigen afzon derlijke Hal te Frankfort hadden. Meer dan eens had de stad de eer vorstelijke bezoekers waar 144 Oorlogsherinneringen. binnen hare muren te herbergen , wel een bewijs van haar aanzien . Zoo werd er den 20sten October 1406 het huwelijk voltrokken tusschen Philips den Schoone , den zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, en Johanna van Castiliën (Jeanne la Folle) . Later in 1525 is zij de residentie geworden van den ongelukkigen Deenschen koning Christiaan II , den man van Isabella , zuster van Karel V , door zijn onderdanen van den troon gestooten en uit hun land verdreven. Zijn keizerlijke zwager wees hem toen Lier ten verblijf aan . Vlak bij de kerk van St. Gommar toont men u nog het gebouw , door hem betrokken. Het heeft geheel zijn oorspronkelijk karak ter verloren en gelijkt alles behalve op een vorstelijke woning. Thans dient het tot pastorie, maar draagt nog altoos den naam van « het huis van Denemarken ». III. eens. Van het oorlogsgeweld heeft Lier ook veel te lijden gehad. Niet alleen in den tachtigjarigen oorlog. In de dagen van 1830 , gedurende de Belgische onlusten even Den 16den October 1830 trok de door desertie sterk gedunde bezetting, die voornamelijk uit Zuid nederlanders bestond , af , op de nadering der bel gische troepen , daar een gevecht in de straten van een open stad tot een nutteloos bloedvergieten aanleiding zou geven. Om de stad tegen een verrassing te beveiligen , haastte men zich de wandelingen in wallen te herschep pen , en voor de poorten en in de straten barrikaden op te werpen . Tal van kleine gevechten werden in den omtrek geleverd . Een afdeeling der divisie van den Hertog van Saksen Weimar , die bij den Ouden God ( Vieux - Dieu ) (*) zijn hoofdkwartier had , zakte zelfs naar Lier af , met > (*) Welke Oude God hier oudtijds vereerd werd, Wodan , Thor , of een ander weet men niet juist. Lier in de zestiende eeuw. 145 > het plan volgens sommigen om haar te heroveren , volgens anderen om de belgische troepen te Lier in het oog te houden , en ze te beletten den voorgenomen aftocht van het hollandsche leger te verontrusten. Tot op korten afstand der stad zelfs drong de nederlandsche legermacht door en opende een vuur , dat schroot op de wallen deed regenen. De hertog voerde in persoon zijn troepen aan en werd aan den voet gewond. Ook de Jenneval, de dichter van de woorden der Brabançonne , die eigenlijk Louis Hippolyte Alexandre Dechez heette en te Lyon het levenslicht aanschouwde , maar bij het uitbarsten der omwenteling tooneelspeler te Brussel was, werd doode lijk getroffen. In een andere schermutseling bij het dorp Berchem sneuvelde graaf de Mérode, die als gewoon jager dienst had genomen . De door de Hollanders opgerichte schans, waaruit zij als zij gewild hadden, een groot deel der stad tot puin hadden kunnen schieten , werd door eene kolonne van 5- à 600 man veroverd. Haar kloeke verdediging echter belette de Belgen vooruit te dringen. Maar het was toen niet voor de eerste maal , dat de oorlogsdemon in den omtrek van Lier woedde. De 16de eeuw vond bij haar aanbreken de stad in bloei en bij haar einde uitgeput en verarmd door den bloedigen krijg van vijftig jaren , die voor twee eeuwen alle hoop op herstel zou vernietigen . De inquisitie ontstak er haar mutserds. Het bloed der martelaren stroomde. In 1577 trokken de Spanjaarden onder Juliano de Romero af, en kwam zij weder in het bezit harer oude vrijheden en rechten , die haar bij het uitbarsten der beroerten en bij het ontvangen eener spaanschebezetting waren ontnomen. Doch dat tijdvak van vrijheid duurde niet lang. Parma maakte zich den 15den April 1582 door verraad van de stad meester , die het tooneel van de vreeselijkste gruwelen werd. Een bloedbad zag zij aanrichten. Niemand werd ontzien ; geestelijken noch wereldlijken , kinderen noch vrouwen spaarden de onverlaten. Vele dagen lang heeft men er geplunderd en gemoord. Deze bladzijde uit hare ge 10 146 De spaansche furie. men > na schiedenis heet de spaansche furie. Tal van familien verlieten de veste. Ook de beide predikanten , die er het Evangelie predikten. De bevolking verminderde met een derde. Met het protestantisme, dat er wortel ge schoten had, was het voor goed gedaan. Toch stelde van Staatsche zijde nog pogingen in het werk de stad te hernemen . En dit gelukte werkelijk. Den 14den October 1595 slaagde de bekende veroveraar van Breda en Hoei , Heraugières , kolonel in staatschen dienst , aan het hoofd van duizend man er in, zich door verrassing van haar meester te maken , een bloedig straatgevecht. De door den gouverneur Alonzo de Lima onmiddelijk uit Antwerpen en Mechelen te hulp geroepen en toegestroomde macht , uit burgers en soldaten bestaande , maakte zich echter den volgenden dag weder meester van de verloren veste. Zonder voorzorgsmaatregelen te nemen te harer verde diging, hadden de Staatsche soldaten zich door de stad verspreid en waren aan het plunderen gegaan. Verbijsterd door den onverwachten aanval, op welken zij niet verdacht waren , zochten zij een goed heenkomen, maar leden zware verliezen. Zij sprongen in de grachten om die over te zwemmen. Zeshonderd hunner, en daar onder de voornaamste aanvoerders verloren bij die poging om zich te redden , het leven. Heraugières ontsnapte met een handvol soldaten. De nederlaag , die den Staten duur te staan kwam , was te wijten aan hebzucht. Een geschiedschrijver heeft op het gebeurde het volgende versje toegepast: Die na den buydt bestaet te grabbelen voor den tijt , Wordt d' overwinningh haest weêr uyt syn handen quijt. Sinds bleef Lier deel uitmaken van de Zuidelijke ne derlanden en de lotgevallen van dezen volgen ook onder het oostenrijksch gezag. In 1706 werd zij door de bond genooten onder Marlborough bezet. Later herhaaldelijk door de fransche troepen . Hare vestingwerken zijn in 1784 op last van Keizer Jozef geslecht. Sedert nam zij in bloei toe. > De Hoofdkerk. 147 In 1851 werden de , ten jare 1830 opgerichte wallen verkocht en in vriendelijke wandelingen hervormd. IV. 2 Een onwederstaanbare aantrekkingskracht heeft , inzon derheid voor den belangstellenden bezoeker van Lier , de in 1515 voltooide hoofdkerk , aan den H. Gommar , den schutspatroon van de stad , gewijd. Zij verving toen daar een ander bedehuis , ter eere van Johannes den Dooper gesticht. De 87 meters hooge toren is herhaaldelijk door den bliksem getroffen en door een koepel vervangen. Uit- en inwendig heeft het gebouw een schoon aanzien . Jammer dat het plein , waarop het verrijst, zoo bekrom pen , en door lage , zeer dicht op elkander gedrongen huizen omgeven is . Hoewel de tempel meer dan eens verwoest en ook als protestantsch bedehuis een tijd lang gebruikt is , veel van hare rijke versierselen en kunstschatten verloren en van binnen en van buiten geleden beeft , bezit het nog veel schoons. Een aantal fraai geschilderde ramen , van groote kunstwaarde zoowel uit het oogpunt van kleur als van uitvoering ; eenige meesterstukken der vlaamsche schilderschool , waaronder twee kleinere van Rubens , voorstellende de H. Clara en den H. Franciscus van Assisi de wondteekens ontvangende; kapittelbanken ; marmeren Hoogzaal of Oksaal aan den ingang van het koor in gothischen stijl , een juweel van beeldhouw werk der Mechelsche beeldhouwers Wishaegen en Mijns heeren , uit de jaren 1536 tot 1540, en waarvan geen andere kerk de wederga bezit , en die, op kosten van kerk en stad , provincie en staat in 1836—1840 geheelhersteld , de bewondering wekt van alle kunstvrienden ; de levens groote beelden der apostelen , die langs de pilaren zich verheffen ; de hoogstmerkwaardige schrijn , waarin de overblijfselen van den H. Gommar zijn bewaard geworden en die bij de verschillende plunderingen der kerk telkens tijdig verborgen is geworden en teruggebracht. Bij gelegenheid van een regelmatig terugkeerend jubilé, een 148 Het jubilé. wordt het gebeente uit de kas gehaald en den volke ver toond gedurende acht dagen, twee malen daags. Als proeve van den luister , waarmede de Lierenaren dergelijke feesten weten te vieren , volge hier een beschrij ving van het laatste , in 1865 gehouden jubilé. Het werd voorafgegaan dooreene kerkelijke plechtig heid , sedert twee eeuwen niet meer gevierd , en waarvan waarschijnlijk onze eeuw deherhaling niet zalzien : een visitatie of verkenning der reliquien van den H. Gummarus , die in denzelfden staat bleken te verkeeren als bij de vroegere verkenningen . Een prachtige processie had den 11den Oct. de plech tigheden ingewijd. Op Zondag 15 Oct. begonnen de feesten met de opening van een land- en tuinbouwtentoonstelling op het vleeschhuis en de intrede der schuttermaat schappijen. Om 11 uren was het processie en ' s avonds concert en bal. ' s Maandags was het de Ommegangsdag. De trein bestond uit vijf deelen : 1. De Landbouw , met de vier jaargetijden en den wagen van den landbouw in den vorm eener slede met Ceres , aan het hoofd der Kempische boeren en boerinnen. 2. Handel en Nijverheid met het Schip , de ambachten en den wagen der nijverheid in den vorm eener groote fabriek , met de geniussen van den Arbeid en Vrede, de Spaarzaamheid , de Zorgvuldigheid en de Vlijt , die den 3. Geschiedkundige herinneringen , waaronder het vaandel der stad met de toortsdragers in oud kostuum , de Maagd van Lier , omringd door de wijkvanen en het eerevaandel van 1830 , en eindelijk de Wagen der intrede van hertog Karel te Lier ( 1508) , in gothischen stijl vervaardigd met Keizer Maximiliaan, Ferdinand en Margaretha van Oos tenrijk , Maria van Hongarije, omringd door edelen en de overheden van Lier. 4. De deugden van St. Gommar , met twee wagens, één in romaanschen stijl, waarop eenige wonderen van den stadspatroon werden afgebeeld , de andere in renaissance stijl, de verheerlijking van den Heilige voorstellende , omringd door den stoet der heiligen in Nederland. wagen voerde. > > > De St. Peterskapel . 149 > > waren. Eindelijk volgde het 5de deel der volksoverlevering , met het ros Bayard , en het Reuzengezin. ( * ) Verder bestond het feestprogramma uit tooneelvertoo ningen , concerten , volksspelen , bals op het stadhuis, oen hoffeest in de groote Harmonie en in den hof van St. Cae cilia op Lisp en op Zondag 22 Oct. een festival, waarvoor zeventig zang- en harmoniegezelschappen ingeschreven Doch , helaas ! buiten de twee eerste schoone dagen was het als het ware een regen zonder ophouden en den dag van het festival, veranderde de optocht der maat. schappijen in een ontzaglijken stoet van regenschermen . Het vuurwerk kon eerst op 5 Nov. worden afgestoken. Een herinneringsmedaille werd ter gelegenheid van het jubilé in 1865 geslagen. Ontelbare bezoekers waren , spijt het ongunstige weder, naar de stad gestroomd. Koning Leopold , door het stadsbestuur genoodigd, ontbrak echter op het feest. Reeds hield hem de ziekte in kluisters , die hem 10 Dec. daaraanvolgende ten grave sleepte. Dicht bij de hoofdkerk staat de St. Peterskapel, die , in 764 eerst uit hout opgetrokken , later in steen verrees en onder het altaar het graf van den H. Gommarus bevat. Het bovenste gedeelte is herbouwd , het lagere ver toont de sporen van den oorspronkelijken romaanschen bouwtrant. De overlevering verhaalt dat de hoofden en slangen boven den ingang gemetseld , de afbeeldsels zijn van de afgoden , die kort na de invallen der heidensche Noormannen door dezen in de kapel zijn gesteld en aan gebeden. Aan die invallen herinnert een schilderij, waar op is afgebeeld , hoe de Noormannen de kerk der H. Apostelen door St. Gommar gebouwd, ter gelegenheid van een groot feest overvielen , den priester vermoordden en de kapel poogden in brand te steken en het gehucht uit te plunderen , doch op eens door benauwdheid , ra zernij of blindheid geslagen , elkander aanrandden en dood ? (" ) Op die volksoverleveringen komen wij later terug. 150 Andere gebouwen. den onder den uitroep : Gods wraak ! Gods wraak !” Zij bezit ook ettelijke schilderijen van hooge oudheid die verschillende tooneelen uit het leven van den Sint voorstellen , en met name de door hem gewrochte won deren. Als een staaltje willen wij een daarvan mededeelen. Op zekeren dag velde de dienaar van Gommar een boom , die zijn buurman behoorde . Deze ontstak hierover in een heftigen toorn. Gommar vernam wat er gaande was , liet den gevelden stam oprichten , omwond de breuk met zijn leêren gordel, zoodat de beide deelen weder aaneengroeiden. Volgens de getuigenis van zekeren Theobald of Thiboud , die vier eeuwen naGommars dood diens leven beschreef, bestond die boom nog in de XIIde eeuw en stierf eerst honderd jaren later. Ter herinnering aan die gebeurtenis wordt de Heilige ook aangeroepen door breuklijders. > Niet veel andere gebouwen bezit Lier , die tot een hooge oudheid opklimmen. Behalve een huis, dat vijf eeuwen zag voorbijsnellen , het Keizershof, waaraan een oude , beroemde familie van Lier den naam schonk van „ Hof van Colibrant," zijn er op de markt, uit de vo rige eeuw enkele woningen met eigenaardige gevels , die door het gemeentebestuur in goeden staat worden onder houden. Men vindt er het Wachthuis, het Bakkershuis , thans een koffiehuis, deGroeiende boom en de Ongeleerde, waar vroeger de rederijkerskamers van dien naam hare samenkomsten hielden en het Brouwershuis , hetwelk de herinnering bewaart aan het vermaarde bier , te Lier in zestien brouwerijen gemaakt en in groote fusten, voor zien van een certificaat van oorsprong , naar Mechelen , Brugge en Gent uitgevoerd. Het brouwersgilde was eer lang het machtigste en rijkste van alle gilden, en kocht in 1721 de woning , op wier fondamenten zij haar eigen gildehuis lieten optreken, dat de voor dien tijd aanzien lijke som van 20000 gulden kostte. Voorts treft men te Lier een zevental mannen- of vrouwenkloosters , en een groot Bagijnhof aan. Ook hier , evenals elders in België zijn sinds 1830 , dank zij de on ។ > De plaatselijke nijverheid. 151 beperkte vrijheid der vereeniging , door de belgische grondwet afgekondigd , de geestelijke stichtingen sterk uitgebreid. Uit een betrouwbare opgave blijkt dat het aantal van 251 kloosters met 3648 bewoners in 1830 , tot 1559 met 25362 bewoners is gestegen in 1880. En sinds duurt de vermeerdering voort. Te Lier vestigden zich vier nieuwe naast de drie , die reeds onder het kei zerrijk hersteld waren . T : Lier maakt den indruk van een bloeiende gemeente , van welvaart en opgewekt leven. Het bezit breede flinke straten , waarin men tal van nette winkels met uitstal lingen opmerkt. Aan de markt zijn verschillende restaurants en koffiehuizen en een paar goede hotels. Hier en daar , vooral op de bruggen over de Nethe geslagen , heeft men verrassende, schilderachtige ge zichten . Is er van Liers voormalige grootheid op het gebied der lakenbereiding geen spoor meer over , sinds in 1830 die tak van nijverheid naar Leiden werd overgebracht; kregen ook de brouwerijen een gevoeligen slag en hield de uitvoer van het bier , het zoogenaamd kaver , naar Vlaanderen geheel op , nadat bij het uitbreken der cholera het Liersche bier als ongezond werd gebrand merkt en werd het in de stad zelf door gerstenbier vervangen , sedert de stad aan het spoorwegnet ver bonden is , kwamen er andere takken van nijverheid op , die tot een hoogen trap van bloei stegen. Wij bedoelen het kantwerken , het borduren op tulle, het vervaardigen van koperen muziekinstrumenten , zoutzieden , zeepzieden , het maken van messen , die onder den naam van Liere naren een zekere vermaardheid genieten , het stoken van brandewijn , het schoenmaken. Met dit laatste bedrijf ver dienen een zeshonderdtal werklieden hun brood. De depôts van drie regimenten maken een beschei den garnizoen uit , nadat in 1860 de militaire kinder school, « la compagnie des enfants de troupe » , die er > 152 Het onderwijs. > > sinds 1846 gevestigd was, opgeheven werd en verplaatst naar Aalst. Voor het onderwijs, zoowel het lager als het middel baar , wordt van overheidswege goede zorgen gedragen. De normaalschool tot opleiding van onderwijzers is bij de nieuwe wet, het vorige jaar ingevoerd , aldaar ge vestigd gebleven . Een volksbibliotheek , meer dan vierduizend deelen tellende , bloeit er. Bij het station is een groot lusthof , waar den avond van mijn aankomst een concert plaats had . De stortregen , die nederviel , dreef mij naar mijn hotel. Ik zou anders gaarne die gelegenheid hebben aan gegrepen , om met het daar verzamelde Liersche publiek kennis te maken en het peil der muzikale ontwikkeling te beoordeelen. Kunstzin heerschte er echter te allen tijde en zal er wel niet uitgedoofd zijn . Van dien kunstzin getuigden vroeger de ommegangen , de schuttersfeesten , de landjuweelen der rederijkerskamers, de tooneelgezelschappen , die thans nog bestaan en in 1871 een prijskamp voor Noord- en Zuid - nederland uitschreven , het eerste feest van dien aard dat gehouden is , de symphonie- en harmoniegezelschappen , teeken school , de optochten, zooals die van 1868 bij gelegenheid van het jubilé. VI. Lier is voor het overige een echt vlaamsche stad. Op de geheele bevolking zijn er niet meer dan een 150 personen die alleen fransch , 1200 die beide talen ver staan terwijl de overige alleen vlaamsch spreken. De ge meenteraad van Lier was de eerste , die besloot voortaan de beraadslagingen in de landstaal, het nederlandsch te houden. Dit gebeurde reeds den 24sten Dec. 1842, en sedert bleef het gemeentebestuur zeer vlaamschgezind . De stad bekleedde in de geschiedenis der nederlandsche letterkunde een belangrijke plaats en heeft zich ook zeer verdienstelijk gemaakt jegens de vlaamsche beweging. De vlaamsche beweging te Lier. 153 > Behalve dat zij het voorrecht had , de nog levende letterkandigen , Jan van Beers , Mevr. Courtmans , geb. Berchmans en haren verdienstelijken echtgenoot den heer J. B. Courtmans en D. Sleeckx een geruimen tijd binnen bare muren als belangstellende burgers te huis vesten , die haar leven medeleefden , mag zij met fierheid de overledene heeren Avondroodt, Ceulemans, Bellens en den te vroeg ontslapen Tony Bergman , die door zijne « Geschiedenis van de stad Lier » , zich een gedenk teeken heeft gesticht , onder hare zonen tellen. Maar bovenal twee mannen , die een groote vermaardheid verwierven ook buiten hun vaderland en een belangrijken invloed uitoefenden op de vlaamsche beweging. Ik be doel den geleerden kannunnik David, den professor in de vaderlandsche geschiedenis en nederlandsche letter kunde aan de hoogeschool te Leuven , die , na gedurende dertig jaren met luister dit ambt bekleed te hebben den 24sten Maart 1806 overleed , en wiens verscheiden een zware slag was voor de nederlandsche taal en letter kunde en voor de vlaamsche zaak. In hem had deze een werkzamen en warmen bevorderaar. Hij nam een krachtig deel aan al de pogingen , aangewend om de moedertaal te verheffen en hare rechten te handhaven, een der eersten , die nå 1830 den inoed bezat te verklaren dat de hollandsche taal , alleszins die der Vlamingen is en zich te verzetten tegen het streven der partij, die thans nog niet uitgestorven is , en van het vlaamsch het hollandsch twee verschillende talen wil maken. Sinds 1836 stond hij met Willems, die hem reeds op jeugdigen leeftijd zijn geestdrift voor hun moedertaal wist inede te deelen en bij zijn dood hem zijn profetenmantel om de schouders wierp , aan het hoofd der «Maatschappij tot bevordering der Nederland sche taal- en letterkunde » , en onvermoeid werkte hij mede om de eenheid van taal tusschen Zuid- en Noord nederland tot stand te brengen . De nederlandsche taal- en letterkundige congressen , waar men elkander moed insprak en een heerlijk schoone toekomst voorspiegelde, en was en vonden in hem een warmen 154 Vader Willems. medestrijder. Bij dat van 1850 te Amsterdam bekleedde hij den voorzitterszetel. Nevens de heeren De Vries en te Winkel viel ook hem de onderscheiding te beurt met het opstellen van het Woordenboek der nederlandsche taal belast te worden. Maar onsterfelijk zijn bovenal de verdiensten in dit opzicht van een anderen letterkundige , die wel niet te Lier geboren , toch als een harer kinderen wordt be schouwd , omdat hij , als onder haren rook het levens licht ontving en binnen hare muren zijne eerste opleiding kreeg : Jan Frans Willems, « vader Willems » ! zooals hij genoemd werd door zijne vereerders. Reeds na den val van Napoleon beproefde hij in ver eeniging met Blommaert, de Vlamingen uit den slaap te wekken , waarin zij te lang waren gedompeld , het vlaamsche karakter te handhaven en de vlaamsche taal en de vlaamsche kunst te doen herleven . Daarom moest volgens zijne meening eerst het onderwijs, dat uitsluitend fransch was , hervormd en den Vlamingen het bewustzijn van hun waarde ingeprent worden . Zoo stelde Willems zich aan de spits der beweging voor taal en volksbe schaviny. Den 11den Mei 1793 in het dorp Bouchout nabij Lier geboren , aanvankelijk voor den geestelijken stand bestemd, kreeg hij meer lust in de studie der letterkunde. Als kind kwam hij te Lier les op de viool en het orgel nemen , en maakte kennis met den dichter Ceulemans en het gemeenteraadslid Bergman , die zijne buitengewone be gaafdheden opmerkten en hem met raad en daad voort hielpen en hun boekerijen voor hem openstelden . Hij had een verwonderlijk sterk geheugen. Met de schoonheden der duitsche letterkunde was hij spoedig vertrouwd. Te Lier schreef hij zijn eerste dicht proef. Het was een hekeldicht tegen den maire van Bou chout , die zijn vader, gemeente -ontvanger aldaar , had afgezet. In 1809 verliet hij Lier om als klerk op een notariskantoor te Antwerpen zijn kost te verdienen. Het verblijf aldaar was van grooten invloed op zijn verdere ontwikkeling. De omgang met kunstbroeders deed hem De wakkere strijder. 155 goed. In handboeken over nederlandsche letterkunde kan ieder zijn verdere loopbaan nagaan . Ik behoef deze dan ook niet te schetsen. Maar alleen wil ik in herinnering brengen , dat hij met geluk zich op elk gebied bewoog. In 1812 behaalde hij te Gent in een geopenden wedstrijd den eersten prijs met een gedicht, dat tot onderwerp had den slag van Fried land en den vrede van Tilsitt. Met gejubel begroette hij Napoleon's val en wijdde daaraan een hartig lied en ver vaardigde in 1814 een ode op de herleving der neder landsche taal door Willem I. Vol geestdrift bezong hij de hereeniging van Noord en Zuid , sedert 1588 en dus gedurende bijna twee en halve eeuw om uitheemsche belangen verbroken. Sinds trad hij als hoofd en leidsman der vlaamsche beweging op , die in haar volle kracht te voorschijn trad. Verwaarloosd en door de beschaafde maatschappij ge minacht , verdrongen uit den staat, de samenleving, het letterkundig verkeer, had het vlaamsch veel van zijn zuiverheid doch niets van zijn levenskracht verloren. Het was de taal der dienstboden , van den gemeenen man en de landlieden geworden , die als Asschepoester slechts onder het volk bleef voortbestaan : een ruwe diamant die eerst geslepen moest worden . Met bewonderenswaardigen moed en onwrikbaar ver trouwen , aanvaardde Willems, voor het eerst sedert eeuwen, de taak om de taal der vaderen uit haar verval op te beuren , en het gezag voor haar te veroveren waarop zij aanspraak had en tevens aan de geestelijke ontwikkeling zijner stamgenooten te arbeiden . Een aantal talentvolle schrijvers, redenaars, zangers wist hij met zijn vuur te be zielen. Zaden werden in het hart der jeugd gestrooid , die tot rijpheid gedijd , een zelfstandig volk in het bezit van een eigen taal en van het oude vaderland , berlevend in den zou hebben voortgebracht. Doch de omwenteling van 1830 brak uit en vertrapte, althans voor geruimen tijd den veelbelovenden oogst. Ofschoon bijna alleenstaande , bestreed Willems de omwenteling met alle kracht en groot talent. Als ver ouden roem , > 156 Zijne jongeren. > dacht van Orangistische gezindheden, viel hij in ongenade bij het nieuwe staatsbestuur, met welks optreden de fran sche invloed ten troon werd verheven . De vlaamsche beweging kwam na vijftien jaren tot staan. In 1831 gebannen naar het stadje Eeclo hij Gent , verloor Willems den moed niet. In dicht en proza verdedigde hij taal en vaderland en poogde daar den roem der vaderlandsche schrijvers te doen gloren, en de vaderlandsliefde op te wek ken bij een volk , hetwelk zoo ontzenuwd scheen , dat het voor zijn hoogste belangen de oogen sloot. Daar, te Eeclo werd door hem in vereeniging met wakkere medestanders, als Prudens van Duyse en Ledeganck het plan tot een nieuwen strijd ontworpen . Moediger dan ooit trad hij op , in de eerste plaats om de jeugd voor de groote zaak te winnen, en arbeidde met uitstekende bekwaamheid voort aan de verheerlijking der nationale geschiedenis en kunst en de bestrijding ýan franschen geest, zoodat de staat ge noodzaakt was in April 1835 hem te Gent in zijn oude betrekking van ontvanger der registratie, welke bij tot 1830 te Antwerpen bekleed had , te herstellen. Van dat tijdstip af trad hij ook in het openbaar op ter verdedi ging van taal en volksbelang en werd door een keurbende wakkere en talentvolle strijdgenooten als hoofd en leidsman erkend, waaronder naast de genoemde Ledeganck en van Duyse , de beide Serrures en David , Snellaert, Th. Blom maert , Conscience, van Rijsewyck , Jan van Beers , Here mans , Nolet de Brauwere van Steelant en anderen uitblonken , en die hij voor het meerendeel gevormdhad. Aan de vlaamsche beweging wijdde hij zijn geheele leven , tot de dood hem in 1846 van zijn post afriep. Maar toen reeds begon het morgenrood te gloren van den nieuwen dag , die , zooals wij reeds vroeger vermeldden , de aanvankelijke zegepraal van het vlaamsch in Vlaan. deren bestraalt. Hem komt dus de eerbiedige hulde toe van allen , die in den bloei der Nederlandsche taal en letteren belang stellen. Dat velen behoefte hadden hem die hulde te brengen bij zijn dood, begrijpt men. Zijne vereer ders te Gent stichtten te zijner eer ophet, buiten de Ant werpsche poort tegen de helling van den St. Amandsberg Het gedenkteeken te Gent. 157 zoo schilderachtig gelegen kerkhof, een praalgraf, bestaande uit vier saamgevoegde arduinen kolommen , op een breed voetstuk , dat met deze woorden prijkt: « J. F. Willems , geboren te Bouchont den 11den Maart 1793 , overleden te Gent , den 24sten Juni 1846. » Aan de andere zijde leest men : « Dit graf bewaart zijn asch , het Vaderland zijn naam. » De Gemeente Bouchont deed een waardig gedenkteeken voor hem op het kerkhof verrijzen , dat den 4den Juni 1848 is onthuld in tegenwoordigheid van den gouverneur der provincie , burgermeester en raadslieden van Bouchont, afgevaardigden van letterkundige maatschappijen te Ant werpen , Gent en andere plaatsen. Bij die gelegenheid stond het huis, waar Willems het levenslicht aanschouwde, voor het bezoek van belangstellenden open. 's Mans portret prijkte tusschen dat zijner ouders, en in den voor gevel las men de volgende verzen : « Groot was hij, groot van hart en ziel Een vriend van volksbeschaving , Een vijand van de bastaerdij En vreemde geestverslaving. > Zijn naam blijft ook in eere door het naar hem ge noemde Willemsfonds, dat te Gent zijn hoofdzetel heeft en overal vertakkingen en duizende leden telt en zich ten doel stelt goede boeken te verspreiden onder de volks klasse door bibliotheken te stichten , waaruit men gezond geestesvoedsel kan verkrijgen , door de uitgave van zedelijke geschriften of vertalingen te bevorderen en schrijvers op te wekken zich onderwerpen ter behandeling te kiezen, die voor het volk van belang kunnen worden geacht. In Lier vertoevende wilde ik niet in gebreke blijven een bedevaart naar het graf van den grooten man te ondernemen. In weinige minuten spoort men naar het bloeiende dorp , dat met tal van villa's en buitenverblijven prijkt, doch een kwartier ongeveer van het station ligt. Op het 158 Het Kasteel Ter Elst. kerkhof zag ik nog een eenvoudig gedenkteeken van een anderen vlaamschen schrijver Mertens. Het monument van Willems bestaat uit zijn borstbeeld , op een voetstuk geplaatst. Op zijn schouder leunt met de linkerhand , de genius der poëzij, wiens hoofd droevig neérhelt op het hoofd des schrijvers. Het voetstuk draagt dit opschrift : « Ter zalige gedachtenis van J. T. Willems , vermaard historieschrijver en letterkundige, geboren te Bouchont op_11 Maart 1793 , overleden te Gent op 14 Juni 1846. R. I. P.” Het geheel, het werk van den Antwerpschen beeldhouwer v. Arendonck, is smaakvol en maakt een aangenamen indruk.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Het Belgische Rome. I. Niet ver Na het volbrengen van dien pelgrimstocht leidde mij mijn reisplan per spoor over Contich naar Mechelen. De baan overschrijdt tweemaal de van Lier komende Nethe. Het landschap is vlak , echt vlaamsch , of liever hollandsche frissche weiden en landhoeven. voorbij Contich , trekt een toren en een puntdak uit een boomgroep oprijzende , de aandacht. Het is een kasteel uit de 14de eeuw , Ter Elst geheeten. Walter Bael , de twin tigste abt van Tongerloo, kocht het in 1365 van den ridder van Polanen. Voor eenige jaren werden te dier plaatse gouden en zilveren munten uit den spaanschen tijd gevonden . In het voorbijgaan zij opgemerkt dat men met den naam van spaanschen tijd inde provincie het geheele tijdvak De mijlpaal te Mechelen. 159 ܕ bestempelt, waarin de Zuidelijke nederlanden onder vreemde heerschappij, eerst van den Koning van Spanje, later van den Oostenrijkschen keizer stonden en dat de 16de, 17de en bijna de geheele 18de eeuw omvat. Duffel , een schoone landelijke gemeente van 4000 zielen , door de Nethe besproeid , volgt spoedig. Zij is de ge boorteplaats van den beroemden taalkundige Kiliaan , den vriendvan den vermaarden hoogleeraar Justus Lipsius, den bewerker van het groote , naar hem genoemde woor denboek van de drie talen , Nederlandsch , Fransch, Latijn dat op den huidigen dag nog door onze letterkundigen op hoogen prijs gesteld wordt. In de raadzaal der 'ge meente is den 30sten October 1869 het borstbeeld van den beroemden man onthuld. Op eenigen afstand van de spoorbaan , ligt links , het bloeiende Wavre St. Catharina , voorheen de zetel der ver maarde abdij Roosendael van de orde der Cistercierizers, die in 1138 door de familie Berthould uit Mechelen gesticht is . Spoedig trekt nu een zware steenen klomp , die uit het geboomte schijnt op te rijzen en den omtrek beheerscht, den blik . Het is de toren van Mechelen's hoofdkerk . De stad ligt in een vruchtbare vlakte op gelijken afstand van Antwerpen en Brussel, en is het middelpunt van het Belgische spoorwegnet. Een arduinen kolom , midden op het stationsplein , mijlpaal geheeten , duidt de plek aan, van waar in kilometers , de afstand naar de verschillende staties, langs de vertakkingen in de vier richtingen of lijnen berekend wordt. Het koninklijk besluit , waarbij België met een spoorwegnet werd begiftigd , is den 1 Mei 1834 geteekend. Reeds een jaar later , 15 Mei 1835 , werd de lijn Mechelen - Brussel plechtig geopend. Het station ligt op zeven minuten afstands van de stad. Het is merkwaardig niet zoozeer als gewrocht van bouwkunst, als wel om de beweging, die er heerscht. Reizigers en wandelaars en toeristen ontmoet men hier , uit alle streken toegestroomd. De levendigheid , de afwis seling is verwonderlijk groot bij de aankomst en het vertrek der treinen . De rails kruisen zich over en door elkander en strekken > > 160 Verschillende bijnamen . zich links en rechts uit. Convooien komen af en aan en vele vertrekken zelfs bijna gelijktijdig in de verschillende richtingen . Het geraas en geblaas is oorverdoovend. Het gerommel , gestommel en gefluit van het stoompaard maakt elk ge sprek haast onmogelijk. En daarachter op eenigen afstand , in scherpe tegen stelling met al dat rumoer , heerscht een groote kalmte en stilte in de stad zelf, welke zich bevallig uitstrekt aan de Dyle, die, na hare vereeniging met de uitBrabant komende Senne en de van Lier afstroomende Nethe onder den' naam van Rupel hare wateren verder voortstuwt en zich, gelijk wij reeds opmerkten, schijnt te haasten om ze bij Rupelmonde met die der Scheldegolven te vermengen. > II. Hoe voordeelig Mechelens ligging ook zij voor den handel, daar groote schepen , die de Schelde afzakken , haar kunnen naderen , toch is het er thans stil en als uitge storven. Vroeger was dit geheel anders. Maar heeft zij veel van hare vorige bedrijvigheid verloren , zij verdient nog altoos den naam van het nette Mechelen om de zin delijkheid der breede straten. Nog andere bijnamen waren haar oudtijds geschonken , als de Voorzichtige, om de wijsheid der Heeren van den Hoogen raad der Nederlanden , die er in 1474 gesticht werd; de Getrouwe, om de verknochtheid harer gewapende burgers aan hun landvorsten ; de Schoone, om de prach tige gebouwen en vorstelijke woningen , waarmee zij prijkte. Sinds 1558, toen het bij de oprichting der bisdommen in de Nederlanden verheven werd tot den zetel van den aartsbisschop , den primaat van de Catholieke kerk in België , wiens gezag zich over de bisdommen Luik , Namen , Brugge uitstrekte, is het ook met den titel van het Belgische Rome bestempeld. Maar het heeft ook zekere vermaardheid gekregen door de Mechelsche kant , die er vervaardigd wordt en door de dwaasheden of domheden , die hare ingezetenen begingen . Wie de Mechelsche kant 9 De Maanblusschers. 161 Point de Malines — uitvond, leert de geschiedenis niet , en wie het eerst de stad den bijnaam van « dom » deed geven , evenmin . Doch een karakteristiek kloosterrijmpje heeft die benaming aan de vergetelheid ontrukt. Dit luidt aldus : Nobilibus Bruxella viris , Antverpia nummis , Gandavum laqueis , formosis Bruga puellis, Lovanum doctis, gaudet Mechlina stultis. dat wil zeggen : Brussel beroemd door zijn adel , Antwerpen machtig door den rijkdom . Gent bekend door de stroppen , Brugge door de mooie meisjes. Leuven met tal van geleerden gevuld , en Mechelen met gekken gezegend. > 2 De tegenstelling met Leuven , waar een universiteit gevestigd was, maakt de hekeling nog scherper. De Mechelaren hielden zich zelven echter voor alles behalve dom. Nooit vergaten zij bij openbare feesten of ommegangen de deugdenhunner stad voor te stellen en met name hare scherpzinnigheid en haar liefde voor de wetenschappen. Wel traden dan tevens op de Bescheidenheid , Ge matigheid , en vergat men nooit de bovenvermelde eigen schappen van Netheid , Schoonheid , Moed en Trouw te verheerlijken. De naburige steden ontzeiden haar evenwel hardnekkig het bezit dier deugden en Mechelsch kreeg in den lande de beteekenis van aartsdom . Nopens den oorsprong van dien roep , waarin de stad stond , heeft men allerlei gissingen gevraagd. Waarschijnlijk is er eenig verband tusschen den spotnaam van dom en dien van maanblusschers. Misschien ook heeft het feit, dat aanleiding gaf tot het toekennen van laatstgenoemden spotnaam , den eersten bevestigd. Dit feit, was het volgende: In den nacht van 27 op 28 Januari 1687 zag een 11 162 Hekelschriften. half beschonken Mechelenaar, die uit de herberg kwam, de volle maan door een nevelachtigen dampop den toren van St. Rombout schijnen en verbeeldde zich vuur en rook te bespeuren . Dadelijk begon hij zoo hard hij kon , « brand , brand » te roepen . Al de buren ontwaakten , schoten toe en , door het zelfde gezichtsbedrog misleid , brachten zij ladders, emmers en andere bluschmiddelen aan . Spoedig stroomde het water. Paters van verschillende kloosters, Karmelieten , Capucijners , Minderbroeders en Seminaristen rukten met hun brandspuiten aan . Zoodra men echter , toen de maan haar loop vervolgde, de vergissing ontdekte, dropen allen verlegen af. Snel verbreidde zich het gerucht van het gebeurde, dat den spotlust van geheel Europa opwekte , hoeveel moeite de burgemeester ook deed het met den mantel der ver getelheid te bedekken . Een aantal hekelschriften en spotliedjes in het vlaamsch en latijn verschenen er. Vooral Antwerpen , waarmede Mechelen jaren lang reeds overhoop lag , had een boos aardig genoegen door penseel en teekenstift, in gebonden en ongebonden stijl het voorval te vereeuwigen . Nog in den jongsten tijd heeft de vlaamsche liederendichter Theodoor van Rijsewijck den torenbrand bezongen ; en Noord - nederlandsch poëet , Jan van Oosterwijk Bruin , besloot zijn berijmd verhaal, waarin hij hetzelfde onderwerp behandelde, met de mededeeling , dat de stads vaderen naar aanleiding van het gebeurde, ordonneerden « dat bij manneschijn voortaan geen brand mocht uit breken. » Uit hoofde van ' t gepleegd abuis Beveelt de hoogste magt: Na deze mag bij maneschijn In onze stad geen brand meer zijn ; Al wie hiertegen zich gedraagt, Wordt straks de wallen uitgejaagd. In elk geval deden de Mechelaren hun bijnaam eer aan , een Verklaarbare achteruitgang. 163 2 toen zij bij den aanleg van het spoorwegnet, waarvan hun gemeente het middelpunt zou worden en dat haar een groot voordeel moest aanbrengen , dwongen het station buiten den ringmuur te bouwen , zoodat de stad geheel afgesloten bleef en nu genoodzaakt is zich in die richting uit te breiden . Iets dergelijks ook bedreven zij, toen in 1550 met toe stemming van Karel V, het kanaal van Brussel en Leuven naar Antwerpen werd gegraven , dat ten gevolge van hun verzet twee uren van hun veste verwijderd bleef. Evenzoo moest het in 1750 onder Maria Theresia aan gevangen kanaal van Leuven naar Boom , tot op twee honderd schreden van de stad blijven , terwijl het anders er middendoor geloopen zou hebben , en wel omdat hun schippersgilde eischte, dat de handelswaren met zijn schepen verder zouden worden vervoerd. Met zulke gegevens is het alleszins verklaarbaar , dat Mechelen van haar vroegere grootheid vervallen is. Zij bleef ver ten achteren bij de zustersteden Brussel, Antwerpen , Luik en Gent , die zich zeer krachtig ontwikkeld hebben . Moge ook de opgave van het aantal harer bewoners , die zij in haar bloeitijd telde, overdreven zijn , en met name het bericht, dat op zeker tijdstip er 12.800 wevers te gelijk hun bedrijf uitoefenden , naar het rijk der fantasie moeten verwezen worden , de uitgestrektheid van haar stratennet en de overblijfselen van grootsche gebouwen toonen aan , dat zij voorheen een hoogen rang bekleedde op het gebied van handel en nijverheid. > > III. Het is er thans stil als op een kerkhof. Niets schijnt er de rust te kunnen storen. Bij tusschenpoozen slechts vermengen zich in de lucht de zilveren klanken , die de geloovigen tempelwaarts roepen , of hoort men de wel luidende tonen van het klokkenspel der kathedraal, die elk kwartier zich doet hooren. Is er één belgische stad , wier uiterlijk voorkomen den 164 Het protestantisme te Mechelen. van bezoeker een juist denkbeeld geeft van wat zij daarbinnen te aanschouwen geeft, dan is het Mechelen. Schier geen fabrieksschoorsteenen , niets dan kerktorens ziet men boven de daken uitsteken. Hier den koepel van 0. L. V. van Hanswijk , daar de spits van den H. Johannes; ginds den nederigen toren van 0. L. V., elders het stompe , onafgewerkte, vierkante, maar indrukwekkende gevaarte, dat de St. Rumbold bekroont. Alles getuigt dat gij in het hart van het belgische Catholicisme , de godsdienstige hoofdstad des lands u bevindt , en spreekt u van het ingetogen karakter harer bewoners. Het protestantisme, dat er gedurende de vereeniging met Noord-nederland , vooral ten gevolge der aanwezigheid een sterk garnizoen , tot een nieuw leven scheen te ontwaken , is sedert de scheiding schijnbaar ten onderge gaan. Toch bleven de kiemen bestaan , die zich ondanks de ultramontaansche atmosfeer, waarin men zich bevindt, langzaam weer ontwikkelden . Door de zorgen der Société Evangélique is er sedert eenigen tijd een gemeente tot stand gekomen , aan wier hoofd de heer Quéré staat.Het kenmerk , dat de gemeenten , die tot de genoemde Société behooren , onderscheidt van die welke deUnion des Egli ses Evangéliques Belges uitmaken , is dat zij geen gel delijken steun van den Staat ontvangen en niet erkend zijn. Het zijn zoogenaamde zendingsposten. De heer Quéré is ook belast met de geestelijke zorg voor de protestanten te Leuven en in de strafgevangenis sen aldaar. In weerwil van de groote macht, die de geestelijkheid in het belgisch Rome bezit, is er toch in den gemeente raad een niet onaanzienlijke minderheid van vrijzinnige leden . Doch zij zijn machteloos. Op alle openbare instellingen is de stempel van het clericalisme gedrukt. Wat er van hare voorheen bloeiende nijverheid over bleef, gedurende de middeleeuwen en tot in het begin des nieuweren tijds de bron van haar ontzaggelijke welvaart ; schijnt in overeenstemming te willen blijven met de kalmte, welke er het bespiegelend leven eischt. > 9 De nijverheid. 165 > De ruime pleinen en de fraaie , breede straten , die het dubbele der bevolking konden bevatten, zijn als uitgestor ven . Het meerendeel der personen, die men er ontmoet, behooren tot den geestelijken stand. De tijd is lang voorbij, toen Maria van Oostenrijk , een schitterend hof om zich vereenigde , en haar jeugdige neef en pupil Karel zich er aan de geneugten van de jacht overgaf, en de herten , door zijn jagers losgelaten , narende door de straten , welke weerklonken van honden: geblaf en paardengetrappel en het hoorngeschal van den op gewondenstoet. De gieterijen, waaruit de kanonnen , welke Karel V in de door hem geleverde gevechten liet donde ren , te voorschijn kwamen, de werkplaatsen waar men de klokken en allerlei koperen voorwerpen vervaardigde, die geheel Europa door verzonden werden , de laken-, hoeden- en goudleerfabrieken , alles is verdwenen . Het maken der beroemde Mechelsche kant , die zich onder scheidde door een dikdradigen bloemenrand, en aan tal van vrouwen een bescheiden bezigheid en een goed bestaan verschafte, is sterk afgenomen. Op zijn best maken een half dozijn huizen daarmede nog eenige zaken . Het ontbreekt , wel is waar, niet aan eenige rijke en ondernemende industrieelen , wevers en voornamelijk leer looiers , die de huiden , welke zij bereiden , rustig in de wateren der Dyle dompelen. Daarentegen is het aantal er schrikbarend. De stad heeft iets meer dan 32000 inwoners. Men schat op 4500 het aantal , die voort durend bedeeld worden , op 4000 , die tijdelijk onderstand genieten , op 1150 die voor rekening van andere gemeenten worden geholpen of bijgestaan , dus in het gebeel het derde der bevolking. Te hunnen behoeve worden 150,000 franken van het budget, dat ongeveer een millioen be draagt, uitgegeven. Het pauperisme heeft daardoor te Mechelen een weligen bodem gevonden om wortel te schieten . Er zijn dan ook veel gast- en armenhuizen. Het voornaamste is dat van St. Heilwich , in de wande ling de Putterij geheeten , welks aanbouw een half millioen franken kostte , en dat waarlijk in meer dan een opzicht een model mag genoemd worden. De stichting heeft haar 7 armen > ܕ 166 Het oudste gedeelte. onstaan te danken aan een vrome vrouw , Heilwich van der Nieuwenhuyzen , die in 1561 haar aanzienlijk ver mogen aan de leniging der armoede wijdde. De grond, waarop het verrijst, werd vroeger geheeten naar den schoonen naam van Lamoraal, graaf van Egmont , wiens goederen na zijne onthoofding , 5 Juni 1568 , verbeurd verklaard werden. Het bestuur van het St. Heilwichs Godshuis kocht toen diens paleis te Mechelen , en vestigde er het gesticht. Eenige jaren geleden is dit geheel her bouwd. Niets dan een oprijpoort bleef van de grafelijke woning sinds meer over. De straat, die uit de stad naar het station leidt, is naar dat slachtoffer van Alva's bloeddorst gedoopt. Dat nieuwe gedeelte van Mechelen heeft een modern voor komen . Burgerhuizen wisselen er af met rijkgemeubelde heerenwoningen en nette winkels. Aan café's en restau rants ontbreekt het niet. Verder op , als men de brug, over de Dyle geslagen , voorbij is, bevindt men zich in een andere omgeving. Tal van oud - vlaamsche gevels treffen den blik. Langs den oever der Dyle, die in grillige bochten de stad door snijdt , strekt zich de kruidtuin in de nabijheid van 0. L. V. van Hanswijk uit , met zijn grasvelden , lanen en heestergewas, schaduwrijke plekken, schoone uitzichten op de kerk en andere gebouwen . Hij prijkt met het marmeren borstbeeld van den vermaarden Mechelschen kruidkundige R. Dodaeus of Dodonaeus, den lijfarts van Karel V , en biedt een frissche wandeling aan de inwoners, waar de stilte alleen verstoord wordt door het gemurmel der rivier en het gedruisch van een schilderachtigen molen in de nabijheid. Dicht daarbij verheft zich een fabriek. En terwijl de kerkklokken de geloovigen ten gebede op roepen en hare tonen door de lucht zich verspreiden, dwarrelt de donkere rookwolk uit een reusachtigenschoor steen omhoog naar den zonnigen hemel en wentelt het scheprad zich ratelend in het bruisende water om. Schoon aangelegde boulevards met Engelsche squares , verrijzen op de voormalige wallen . Niet zoo talrijk als men wel vermoeden zou , zijn de > . Oude gebouwen. 167 > overblijfselen van het grijs verleden . Uit het einde der middeleeuwen dagteekenen de oudste , schilderachtige ge bouwen , die men er aantreft. Ook leveren de hallen , het museum , de cathedraal en een paar andere monumenten proeven van den bouwtrant der 15de en 16de eeuw. Doch over het geheel genomen heeft de plaats een meer mo dern voorkomen dan de meeste steden van Vlaanderen en Brabant. Herhaalde rampen, die haar troffen , zijn hiervan de reden. In 1332 , 1375 , 1462 en later ook nog , werd zij geteisterd door een fellen brand . In 1546 vloog een kruittoren , door den bliksem getroffen in de lucht en vernielde over de driehonderd huizen . Daarop volgden de gruwelen van den godsdienstoorlog, en later ontbrak het niet aan krijgsgebeurtenissen , die op het voorkomen der stad invloed hadden. IV. ' t Is vooral in den omtrek der groote markt >, dat de vlaamsche kleur nog het sterkst tot u spreekt. Daar verrijzen de genoemde gebouwen . De groote lakenbal, in 1340 gesticht, doch onvoltooid gebleven tengevolge van binnenlandsche onlusten , die kort daarop de stad teisterden , heeft haar oorspronkelijk karakter verloren door allerlei verminking en de veranderingen, welke zij onder ging. De gevel is onherkenbaar geworden. De in België zeer ten onrechte zoogenoemde Spaansche stijl, die zijn oorsprong in Vlaanderen heeft , is er geënt op den spits boogenstijl, zooals nog de achthoekige torentjes en spits toeloopende gevelmuur aantoonen . Het stadhuis wordt gewoonlijk «de Beyaert » genoemd , dat wil zeggen het klokkenspel Dochzonderling genoeg, bij ontstentenis van een bijzonde ren belfrood , bevindt zich dit niet op het raadhuis maar in den toren van St. Rumbold , vanwaar het elk kwartier allerlei vroolijke zang- en danswijsjes door de lucht laat artelen , in snijdende tegenstelling met de ingetogenheid en deftige rust aan haar voet. Vroeger diende het oude Schepen huis , het tegenwoordige museum , tot vergader 168 De St. Rumoldus. > > plaats der stedelijke overheid . In 1375 gebouwd, nam het in 1494 onder den naam van paleis, het Parlement en daarna den Grooten Raad van Mechelen op , terwijl de stadsraad naar den beyaert.verhuisde, totdat in 1626 eerstgenoemd lichaam in het « Hof» trok, het voormalige paleis van Margaretha, hetwelk later de beruchte Gran velle , Mechelens eerste aartsbisschop bewoonde. Sinds werd het de vergaderplaats van de schutterij en van de leden van de rederijkerskamer « Peoene. » De St. Rumoldus of hoofdkerk dagteekent uit de 14 de en 15de eeuw. Het is een allermerkwaardigst gebouw, dat in de 12de eeuw werd begonnen . Na eerst een een voudig bedehuis geweest te zijn , werd zij langzamerhand verfraaid . In 1312 zijn de twee eerste altaren ingewijd , en in 1487 kon zij als voltooid worden beschouwd. In het gewelf ten minste leest men nog : Dit werck wordt gesloten in het jaer MCCCCLXXXVII openbaer. De toren is echter eerst in de 16de eeuw tot zijne tegenwoordige hoogte opgetrokken en toch onafgewerkt gebleven, want hij zou vijf honderd voeten lang moeten geworden zijn , en is slechts 350 voet. De grondslagen werden in 1452 gelegd. Een gedeelte der kosten werd door pelgrims gedragen , die er kwamen bidden op het graf van den heiligen martelaar. Den 22sten Mei 1478 gelastte de overheid dat alle vreemde vischverkoopers, die ter markt te Mechelen kwamen , een visch moesten leveren , niet den grootsten en ook niet den kleinsten, om gedeeltelijk ten voordeele van den torenbouw te worden verkocht. Mag men de overlevering gelooven , dan waren alle bouwstoffen gereed om het werk te voltooien , toen de stad ten jare 1580 in handen van de Staatsche troepen onder den engelschen kolonel Norris viel. De overwin naars bepaalden zich niet tot het vernielen van alle godsdienstige gestichten ; zij verbrandden nog een groot aantal kunstwerken , die ontsnapt waren aan de woede der beeldstormers in 1566. Maar zij namen ook de grafzerken, Kunstschatten. 169 men 2 waarmede de kerken geplaveid waren , weg , en lieten ze inschepen naar Engeland. De kathedraal stond vooral ten doel aan hun vandalisme. De steenen , bestemd voor de afwerking van den toren , werden op bevel van Willem van Oranje vervoerd naar Willemstad, dat men toen bezig was te stichten . Acht dagen lang duurde de plunderingen in het prach tige gebouw. Alle kostbaarheden , schilderijen, beeldhouw werk , de prachtige geschilderde glazen zijn toen vernield of verminkt. Het zilver werd versmolten tot geldstukken. Van dat oogenblik af, liet men het plan varen om den toren af te werken , waartoe verschillende geslachten sedert 130 jaren reeds hun bijdragen op edelmoedige wijze hadden verstrekt. Maar al bleef hij onvoltooid , de toren heeft een indrukwekkend en waarlijk monumentaal karakter. Lodewijk XV, die als veroveraar den 15den Mei 1746 te Mechelen kwam , wilde hem denzelfden avond beklim om zich aan het heerlijke uitzicht te vergasten , dat men van daar heeft over een gedeelte van Brabant, Vlaanderen en de provincie Antwerpen. De heugenis aan dit bezoek is bewaard door een steen met latijnsch opschrift , geplaatst in de nok van het gebouw , waar eens het venster stond , waaruit de koning het oog liet waren en dat toegemetseld is. In 1780 kwamGustaaf van Zweden als belangstellend bezoeker en volgde Lodewijks voorbeeld . Van binnen en van buiten is de kathedraal even be langwekkend. In spijt van het geweld , waaraan zij zich blootgesteld heeft gezien, bezit zij nog vele meesterstukken van schilder- en beeldhouwkunst , en daaronder van Jan van Eijck en van Dijck . Talrijke grafgesteenten van de kardinaal-aartsbisschoppen van Mechelen verrijzen er. De beruchte Granvelle opent de rij . Het laatste is van den prins van Méan en uiterst smaakvol. De predikstoel, waarvan de voet bekeering van den apostel Paulus voorstelt , is zeer bezienswaardig. Voor verdere opsomming der bijzonderheden vergunne men mij naar de gewone reisboeken te verwijzen. > van 170 De andere kerken. > > Van de overige zes parochiekerken en de 46 kapellen en tallooze kloosters , die Mechelen in de vorige eeuw bezat , is gedurende de fransche heerschappij menigeen voor goed verdwenen. Intusschen is er geen gebrek aan. Op afzonderlijke vermelding mag nog aanspraak maken de 0. L. V. van Hanswijk in 988 gesticht, naar luid der overlevering op een plek , waar een schuitje met het beeld der H. Maagd, dat tegen stroom in , geheel alleen de Dyle opvoer, plotseling stil bleef liggen en door niets kon in beweging gebracht worden . Men begreep dat de Heilige Maagd daar wilde worden vereerd en bouwde in gothischen stijl het heiligdom , dat in 1580 vernield , tusschen 1663 en 1668 door den beroemden Mechelschen beeldhouwer Faidherbe , wiens standbeeld op het stadhuis prijkt, in zijn tegenwoordige gedaante is herbouwd en prijkt met het heerlijke mees terstuk van Rubens : « de wonderbare vischvangst » in 1618 voor het visschersgilde geschilderd , en met gewrochten van Faidherbe's genie. Drie andere kleine stukken van Rubens zijn door de Franschen naar Parijs gebracht en niet teruggeven . De St. Janskerk , uit de 15de eeuw , die niets merk waardigs heeft als gewrocht der bouwkunst, is echter versierd met tal van beeldhouwwerken van hout, en het beroemde schilderstuk van Rubens « de Aanbidding der Wijzen . » Voorts verdient nog een belangstellend bezoek de Begijnhofskerk , in 1595 gesticht maar eerst in 1674 door Faidherbe voltooid, met een viertal prachtige standbeelden , verschillende schilderijen van meesters der vlaamsche school , een fraaien preekstoel en nachtmaalstafel en een ivoren Crucifix ,> dat men in de sacristie u laat zien. V. Maar al zijn de gedenkteekenen uit den grijzen voortijd, die Mechelen bezit, luttel in getal, haar geschiedenis klimt tot een hooge oudheid op en zeer belangrijk. De berichten omtrent haar ontstaan zijn schraal en de Stichting en uitbreiding der stad. 171 . > afleiding vau haar naam is onzeker. Sommigen spreken van maris linea , grens der zee , en van daar Machlinea , omdat volgens hen, de oceaan oudtijds haar zon hebben bespoeld. Anderen , haar een frankischen oorsprong toe toedichtende, verwijzen naar het woord Machalum of Machelon , een naam , door de Franken gebruikt , om de plaats aan te duiden, waar zij hun voorraadschuren of stapelplaatsen van levensmiddelen opsloegen . Nog zijn er die gewagen van Magdelyn , omdat ten tijde der Romeinen daar een tempel was geweest , ter eere van Diana , wier beeld St. Rumbold verbrijzeld en in de rivier heeft ge worpen . Hoe dit zij, met zekerheid weet men , dat Mechelen oorspronkelijk niet dan uit een groep nederige hutten bestond , opgetrokken rondom de kapel, gewijd aan den H. Rumoldus of Rumboldus, Romuld , Rombout of Romout , Rombaud. Die geloofsheld was een Angelsaksisch bisschop , die het evangelie in die streek , met toestemming van graaf Ado , door wien hij zeer vriendelijk ontvangen was, ver kondigde , er een klooster bouwde en veel zegen verspreidde. Een man , dien hij wegenszijn ontuchtig leven berispt had , vermoordde hem in 775. Het lichaam des verslagene werd in de door hem gebouwde kapel begraven , die later tot metropolitaansche kerk is verheven. Sedert breidde zich het vlek uit , tengevolge van den wassenden toevloed van pelgrims, die het graf des Heilige kwamen bezoeken. Koning Karel de Kale schonk het in 910 aan de bis schoppen van Luik. Een hunner , de beroemde Notger , omgaf het vlek in 970 met een muur van schanspalen, die in 1300 vervangen werd door een steenen wal. Kapel len , kerken , kloosters , gebouwen van allerlei aard ver rezen er eerlang. De bisschoppen van Luik droegen het bestuur over Mechelen op , onder den titel van : « Avoué of beschermer» aan de Heeren van Berthould of Berthaud , Sires van Grimbergen , die zich langzamerhand als volkomen on afhankelijke vorsten gedroegen, en hun waardigheid > 172 Haar bloeitijd. erfelijk maakten in hun geslacht en zelfs in 1223 den titel van « Heeren van Mechelen , aannamen. Zij kwamen eerlang in botsing met de Kerkvorsten en de machtige na buren Brabant en Vlaanderen , beiden belust op het bezit van het vlek , dat inmiddels een belangrijke stad gewor den was, met wallen versterkt en door poorten beschut. De nijverheid breidde zich er uit , vooral de laken bereiding, die in 1370, 3200 getouwen zou hebben laten werken. De gilden der lederbereiders, der schippers, der vleeschhouwers kregen ook grooten invloed en bij zondere voorrechten. De kopergieterij bloeide er, vooral na de verwoesting van Dinant in 1446 , toen de van daar verdreven koperslagers te Mechelen een schuilplaats kwamen zoeken en vonden. Mechelen werd aldus een machtige stad, omgeven door wallen , torens en bastionnen , waartegen het zwaard der hertogen van Brabant zich dikwijls stomp had gestooten en dekromstaf der bisschoppen van Luik zich verbrijzelde. Zij had haar eigen schepen , die de Schelde bevoeren een voordeeligen handel dreven . Schoone gebouwen getuigden van haar rijkdom en kracht. Na verschillende lotswisselingen , waardoor zij beurtelings aan Vlaanderen of Brabant werd afgestaan , verbleef zij eindelijk aan laatstgenoemd hertogdom en kwam , gelijk wij gezien hebben door het huwelijk van Margaretha van Brabant met Philips den Stoute , hertog van Bourgondië , aan dit huis. Zij werd later tot een der 17 Nederlandsche pro vincies gemaakt. Het Parlement of de groote Soevereine Raad, dien Karel de Stoute te Mechelen instelde in 1473 , werd een bron ran welvaart voor de stad . Philips de Schoone verdeelde dat gerechtshof in twee kamers , waarvan de eene, de Groote Raad van Mechelen , aldaar gevestigd bleef, en de andere,bijzondere Raad , naar Brussel werd verplaatst. Eerlang werd zij de residentie der Nederlandsche soevereinen. Steeds nam zij in luister toe , vooral toen Karel de Stoute haar aan zijn vrouw Margaretha van York als bruidschat schonk , die er haar woonplaats in 1477 kwam en 1 > Paleizen. 173 > vestigen. Zij stichtte er een paleis, dat zij tot haar dood in 1503 bewoonde. Van dit paleis, ook betrokken een tijdlang door Maximiliaan van Oostenrijk , en zijn kleinzoon Karel V, met zijn voogdes en tante Magaretha van Oostenrijk en ook een korte wijle door Philips II , is heden ten dage niets meer over dan een torentje, en een muur behangen met veelkleurige aanplakbiljetten, naast de Jesuittenkerk . Toen de geestvolle Margaretha , de dochter van den « Laatsten ridder » , die eerst verloofd was geweest met ko ning Karel VIII van Frankrijk, daarna met den infant van Spanje, zoon van Ferdinand en Isabella , Don Juan van Castilië , en die in 1501 Philibert van Savoyehuwde maar op 24 - jarigen leeftijd , als weduwe, kinderloos achterbleef, en na den dood van Philips den Schoone tot regentes der Nederlandsche gewesten benoemd, van 1507 tot 1530, het jaar van haar dood te Mechelen voor goed haar residentie vestigde, werd de voorspoed der stad weergaloos. Haar hof was het schitterendste van Europa. Bakkers, vischverkoopers , stoffenververs, brouwers en slagers tot gilden vereenigd , vergaderden er in hun eigen huizen , met smaakvolle gevels. De rijk geworden burgers verlieten hun nederige stulpen en bouwden sierlijke wonin gen. De hooge adel verhuisde van zijn kasteelen naar de stad om zich in de nabijheid der Landsvorstin te bevinden. De Egmonds, de Palermes, de Saxes, de van de Maerens, de Prants , de Hoogstratens , de Nassaus en Arembergs , stichtten hun vorstelijke paleizen . Slechts brokstukken zijn er nog van over. Van dat der Hoogstratens heeft men nog een achtkanten toren midden op het plein van het groote seminarie. Dat der Nassaus in 1567 verbeurd verklaard , werd in een gasthuis veranderd. De kapel er van dient thans tot cantine voor de onderofficieren der artillerie , en op het voormalige altaar staan nu de flesschen en stapels worden geschaard. Het eenige gebouw , dat uit dien tijd nog volkomen onbeschadigd bestaat, is dat van Busleyden, kanunnik van St. Rumbold en raadsheer in het Parlement, in de St. Janstraat. > > 174 Margaretha van Oostenrijk. > > Daar werd in 1620 de bank van leening gevestigd en is er sinds altoos gebleven. Thomas Morus en Erasmus bezochten den vermogenden kanonnik dikwijls en zetten zich aan diens rijk beladen disch , in zijn weelderige wo ning , die een bezoek over waard is. Toen was Mechelen waarlijk een koninklijke stad . De aartshertogin vereenigde tal van kunstenaars en ge leerden om zich heen . Op de schitterende hoffeesten wer den de nog ruwe zeden der fransche en vlaamsche edel lieden door den omgang met de aanzienlijke jufferschaar verzacht. Opgevoed aan het hof van den franschen ko ning had Margaretha groote voorliefde voor alles wat fransch was. Den geheelen nederlandschen adel trachtte zij aan haar hof te lokken en in aanraking te brengen met de fransche hovelingen en vernuften , wien zij de lauweren der poëzie betwistte , want zelve beoefende zij de dichtkunst met geluk. Zoo maakte zij, toen zij op haar reis naar Spanje , waar zij haar bruigom , met wien zij slechts een jaar door den echt verbonden was , zou huwen , door een storm overvallen werd , het volgende grafschrift: « Ci gist la gente Demoiselle , Qu'eust deux maris et si mourit pucelle. (*) Bij gelegenheid der landjuweelen van de rederijkers kwam de vorstin op het balkon van haar paleis den optocht aanschouwen of juichte zij de allegorische voor stellingen sotternyen, en mysteriën, door de kamerbroeders gegeven, met haar neef, den jeugdigen Karel toe. Bevorderde zij de kunsten en wetenschappen , door haar wijs beleid wist zij den vrede te bewaren en nijverheid en handel te doen bloeien. Zij gaf haar neef een uitne mende opvoeding , en bij zijn vertrek naar Spanje liet deze haar als regentes achter . Haar dood in 1530 dompelde het land , en de stad vooral in diepen rouw. Mechelen achtte zich een oogen (*) Ik heb deze woorden ergens aldus vertaald gevonden . Hier ligt Margretha , een meisje hupsch en rijk Gestorven maagd in ' t tweede huwelijk . > > 9 1 Achteruitgang der stad. 175 blik met ondergang bedreigd , doch de zuster des keizers, Maria, weduwe van Lodewijk , koning van Hongarije volgde haar tante op als regentes , en betrok het paleis van haar voorgangster. De voorspoedszon bleef dus de stad bestralen . Maar na de regeering van Maria begon het verval, Haar opvolgers, de gouverneurs- generaal der Neder landen , die naar Brussel hun residentie overbrachten , lieten de stad aan haar lot over. Den pogingen van den kardinaal de Granvelle gelukte het niet , het vuur , dat langzamerhand uitdoofde, weder op te rakelen . De prelaten waren niet bij machte der stad den luister te hergeven , dien het verlaten der vorsten had doen tanen, Geen nieuwe gebouwen verrezen er . De prachtige paleizen van den adel vervielen langzamerhand. Van het paleis van Maria van York , later door een achterneef van deGranvelle aan de stad verkocht , is nog slechts een deel van den gevel, twee vensters en een deur over. Hier achter ver heft zich thans het paleis van justitie. Van binnen zijn de trappen en zuilengangen nog in ongerepten staat , maar letterkundigen , toonkunstenaars , schilders, de aanzienlijke heeren en schoone dames , allen zijn verdwenen. VI. > Dat de nagedachtenis van Margaretha van Oostenrijk in eere bleef bij de Mechelaren , laat zich gemakkelijk begrijpen . En evenzoo, dat toen het oprichten van stand beelden in België , een veertig jaren geleden , een ware hartstocht werd , men haar ook in marmer wilde ver eeuwigen. Op de markt verheft zich haar beeld , den hermelijnen mantel vasthoudende , met het gelaat naar de St. Romboud gekeerd. Op het voetstuk staat te lezen aan den eenen kant : Margarethae Austriacae Belgio praefectae , litterarum artium , quas et ipsa coluit , fautrici, pacis Cameracensis auctori; en aan den anderen : Cui Mechlina altera patria fuit. Regnante Leopoldo I. 1849. 176 De groote markt. > « Aan Margaretha van Oostenrijk , Gouvernante van België , de begunstigster van letteren en kunsten , die zij zelve beoefende. De bewerkster van den Vrede van Kame rijk » , en « Voor wie Mechelen een tweede vaderland was. Onder de regeering van Leopold I, opgericht 1849 » . Vervaardigd door den beeldhouwer Joseph Tuerlinkx te Mechelen , staat het op een voetstuk , door een ijzeren hek , met lantaarnpalen aan de hoeken , omgeven . De groote wijzerplaten van de kathedraal , 48 voet in doorsnede en 144 in omtrek , zijn van steen er omheen op den grond afgebeeld . Het monument werd in Juni 1849 met groote plechtigheid onthuld . De feesten , die er bij plaats hadden , duurden een volle week : tentoon stellingen , bals , wedstrijden , optochten , concerten , prijs schieten , verlichting, enz. Om dit beeld beweegt en verdringt zich op de markt dagen een groote schaar dienstmeisjes en huismoeders, die metgroote manden gewapend hare inslagen komen doen. De belendende straten krioelen dan van landlieden op zijn zondags uitgedost, die dan druk de kroegen bezoeken . Tegen den middag verstrooit zich de menigte en Mechelen herneemt haar preutsch uiterlijk . Geestelijke zusters schui felen langs de huizen , priesters en monniken schellen aan de kloosters en seminariën aan , en de vroolijkheid en opgewektheid van enkele uren maakt plaats voor de een tonige kalmte van een begijnhof, die een enkele maal door het garnizoen , als het ter oefening uittrekt, wordt verstoord . > Bij de onthulling van Margaretha's beeld hadden er , gelijk ik reeds opmerkte, luisterrijke feesten plaats. Bijzon dere vermelding daaronder verdient de ommegang, die den 2den , 4den en 8sten Juli plaats vond en met de tra ditionneele zinnebeelden en voorstellingen was gestoffeerd . Om een denkbeeld te geven van denluister , waarmede zulke optochten werden gehouden en nog worden gehou den in Mechelen en andere groote steden , laat ik hier een korte beschrijving volgen . Optochten. 177 > > Vijf reusachtige wagens en de evenzoo reusachtige familie der volkslievelingen : vader , grootvader, moeder en kinderen , gezamenlijk « de reuzen » genoemd, vormdende hoofdbestanddeelen . Daaromheen en daartusschen bevonden zich vaandeldragers, trompetters, boogschutters, troepen muzikanten , ruiters, burgerwacht. De eerste wagen droeg achttien jonge meisjes, de Maagd van Mechelen benevens de deugden , die de in het oog vallende eigenschappen der stad uitmaken als recht Vaardigheid , schranderheid , gematigdheid , liefdadigheid , dapperheid , grootmoedigheid . De tweede wagen had een geschiedkundige beteekenis, en wel met bijzondere betrekking op het feest. Hij stelde de hofhouding van Margaretha voor, vergezeld van een schare krijgslieden in den dos van hun tijd. Margaretha was omringd door de beroemdste mannen . Men zag onder hen Erasmus, Viglius en in het bij zonder ook de leermeesters van Karel V, Willem de Croy en Adrianus Floriszoon , die later als Adriaan VI den pauselijken zetel besteeg. De wagen werd gemend door de Wijsheid , zittende tusschen den Handelen de Wetenschap. Den derden wagen bestuurde de Vrede. Hij stelde het sluiten van den Damesvrede van Kamerijk voor ,door de vorstinnen Margaretha van Oostenrijk en Louise van Savoye tot stand gebracht , die vergezeld waren van bare raadslieden . De vierde wagen herinnerde aan de beroemde mannen en lotgevallen van Mechelen en werd door een stoet hellebardiers begeleid . De vijfde vertoonde de koninklijke familie met hare deugden , omringd door hare geheele hofhouding en ge volgd door een afdeeling burgerwacht. Bestuurder van den wagen was de Vaderlandsliefde. Daarop kwam de geliefde volksfiguur , het paard Bayard met de vier Heemskinderen . (*) (*) Volgens de legende waren de vier zonen van Heimgo of Heimo in het Fransch Aymon van Ardenne, de Heemskinderen . 12 178 Symbolische figuren. De ruiters zongen liederen , waarvan een aldus begon : Wat voor vijand durft ons naken ? Vier gebroeders op één paard. 2 Dan kwam de reuzenfamilie , allen zittende op een wagen door vier paarden getrokken. Alleen in een lang slepend gewaad gedost , de grootvader staande als een Romeinsche imperator. Daarop volgden zinnebeeldige voorstellingen, het Rad van fortuin , twee Kameelen, door liefdesgodjes bereden ; eindelijk het Schip , een volslagen driemaster, het : « Welzijn van het Vaderland » voorstellende. Zulk een schip komt nog heden ten dage in de optochten te Brussel en te Antwerpen voor. Waarschijnlijk behoort het tot de overblijfselen van de plechtige ommegangen , ter eere eener Godin , die welvaart en vruchtbaarheid over het land bracht , en in Vlaanderen onder den naam van Nehalennia gehuldigd schijnt geweest te zijn . Dergelijke optochten komente Mechelen en elders niet alleen voor bij wereldsche feesten, maar ook bij kerkelijke hoogtijden , zonder dat ergens een Reus of een der Heems kinderen of een Kameel ontbreekt. De reuzen zijn , evenals elders de draken en andere symbolische figuren, her inneringen aan den stichter of bevrijder der stad , ofover blijfselen van den beidentijd . Met name bieden de jubilé's van den H. Rumoldus, van Onze Lieve Vrouw van Hanswijk , daartoe een geschikte gelegenheid . en > genaamd ,> van het hof van Karel den Groote verbannen en door hun eigen vader verstooten. Zij aanvaardden den strijd met hun verdrukkers en werden daarin geholpen door hun, met schier menschelijk verstand begaafd tooverpaard , Beyaert of Bayard, dat sterker dan andere paarden en vlug als een zwaluw , de vier broe ders op zijn rug torste en hen meer dan eens uit het nijpendst gevaar redde, toen zij bij hun omzwervingen zoo verarmd waren dat zij hun overige paarden hadden moeten opeten om niet van honger te vergaan . De legende is in België en vooral in de Ardennen zeer populair. Op Signorken, 179 De eerste werd,> gelijk wij zagen , in 775 vermoord . Het herinneringsfeest valt altoos op het jaartal 75 en werd in 1775 bij het duizendjarig jubilé, en in 1875 als hon derdjarig , met buitengewonen luister gevierd. Gewoonlijk heeft men ook, als de tijdsomstandigheden het veroorloven, een vijftig- en vijf -en -twintigjarig feest. Het jubilé van de andere kerk valt dertien jaren later ; het vijf-en -twintigjarig is in 1813, het vijftigjarig in 1738 en 1838 gevierd. Het eeuwfeest heeft wederom in 1888 plaats. In de nieuwe ommegangen echter mist men thans den persoon , die nog in 1775 een hoofdrol speelde en wiens optreden uit een protest voortsproot. Wij bedoelen Op Signorken. Op Signorken is een viervoet hooge , koperkleurige pop met beweegbare ledematen en grijnzend gelaat vol wratten , in wambuis en rooden broek gekleed , en het hoofd bedekt met een rood mutsje. Sedert eeuwen was hij de lieveling des volks en moest dienen om den spotlust en het misnoegen te openbaren een slecht huwelijksleven of een ongepaste echtver eeniging. Daarom noemde men den liederlijken kwant ook « den vuilen bruidegom . » Vier personen namen een laken en smeten den grijnzenden patroon voortdurend in de lucht om hem dan weer op te vangen . Op deze wijze speelde hij, gelijk uit oude platen blijkt, een rol bij den op tocht , en de overheid verzuimde niet hem behoorlijk te laten opknappen tegen een feest. Reeds eeuwen geleden , komen op de stadsrekeningen posten tot dat doel voor. Zeker heeft hij niet minder recht deel te nemen aan den optocht dan het Rad van for tuin , de Kameelen en de Reuzen. Intusschen wordt hij tegenwoordig niet geheel vergeten. Men zet hem op het stadhuis voor een venster om ten minste op een afstand door zijn wrattig gelaat en de kabriolen, die men hem laat verrichten , de menigte te vermaken. Na afloop wordt hij weder naar de bewaarplaats in het stedelijk archief teruggebracht. Zijn naam Op Signorken verklaart men aldus : over > 180 Klein - Brabant. - naar 9 Ten tijde der uitbarstingen van de ijverzucht en vijand schap tusschen de groote steden, waren vooral Mechelen en Antwerpen vaak in strijd . De Mechelaren hunkerden een gelegenheid om den Antwerpenaren den spot , dien zij met hen naar aanleiding van het Maanblusschen gedreven hadden en zoolang bleven drijven , betaald te zetten. Gedurende de spaansche heerschappij had hoovaardige, rijke bewoners dier handelsstad « Signoren > genoemd. In hekelende toespeling op hen , bestempelden toen de Mechelaren hun liederlijken vuilen bruidegom met den naam «Signorken , »» kleinen Signor, en riepen , als zij hem joelend en lachend omhoogsmeten : « Op, Sig norken ! » men de

TIENDE HOOFDSTUK.

Aan den Scheldezoom. I. Het kanaal van Leuven naar Boom , in 1750 begonnen , en dat tengevolge van den dommen naijver der schuiten voerders van Mechelen , zooals wij boven mededeelden , op eenigen afstand der stad bleef , loopt langs de westelijke grens der gemeente. Aan gene zijde vertoonen zich de vruchtbare vlakten van het zoogenaamde Klein - Brabant , door welke de Senne, de Dyle en de Nethe loopen , uit wier vereenigde wateren , gelijk wij vroeger opmerkten , de Rupel zich vormt, die, na het kanaal van Brussel naar Willebroeck opgenomen te hebben , zich Scheldewaarts voortspoedt. Daar strekte zich voor duizend jaren een onmetelijk bosch uit en dwaalden de wolven rond de , onder de boomen opgeslagen hutten of renden de wilde > In het Gulden Vlies. 181 . > paarden , die in het slijk klotsten , na. De vloed liet een vette klei achter op den bodem , die thans een toonbeeld van vruchtbaarheid is. De beetwortelen spreiden over den grond hun breede bladeren uit ; de gele zwadden koren liggen in de voren , de molens wentelen hun wieken langzaam om. Nette dorpen , wier witgekalkte woningen door roode daken gedekt , tegen het azuur der lucht en het groen der boomen, tusschen welke zij zich verheffen , scherp afteekenen , trekken den blik hier en daar : Ruysbroek , Bornhem , Willebroeck , Rumpst , Puers. Voor het grootste gedeelte liggen zij aan de spoorlijn van Mechelen naar Terneuzen , die te Temsch de Schelde overschrijdt. Aan Willebroeck , dat zijn huizen langs het kanaal , evenwijdig met den straatweg naar Boom loopende , heeft opgetrokken, is een geschiedkundige herinnering verbonden. In een herberg , aan den hoek der kade , heeft Willem de Zwijger, toen hij op het punt stond bij de nadering van Alva de wijk naar Duitschland te nemen , zijn laatsten onderhoud gehad met zijn vrienden, de graven van Egmond en Hoorne, evenals bij ridders van het Gulden Vlies. Bij deze gelegenheid moet hij, ten antwoord op den afscheidsgroet van eerstgenoemde, die den helderzienden Oranje verdacht zijn in gevaar verkeerend vaderland op eerlooze wijze te willen ontvluchten en tot hem sprak : « Vaarwel , Prins zonder land , » dezen toegevoegd hebben : « Vaarwel , graaf zonder hoofd. » De herberg heeft het historisch uithangbord « In het Gulden Vlies behouden . Haar tegenwoordige bewoners zijn echter volstrekt onbekend met de doorluchtige gasten , die eens hun huis binnen zijn muren ontving. De omstreken van Puers , dat op eenigen afstand van de lijn ligt, zijn stellig het schoonste gedeelte van de provincie. Het volk geniet een hooge mate van welvaart. Naast den landbouw bloeit er de nijverheid , getuige de vele fabrieken , die er aan het werk zijn . Te Bornhem. verliet ik den trein om er eenige uren te vertoeven. Het is een dorp met 5000 zielen , gelegen aan de Oude Schelde , die er den vorm van een S heeft 182 Bornhem. en 9 > zeer breed doch tamelijk ondiep , slechts te bevaren is door lichte en kleine schuiten . In de buurt vindt men nog als overblijfsel uit vroegere eeuwen vele moerassige plekken. De eene o . a. heeft een uitgestrektheid van niet meer of minder dan 40 hectaren . Men noemt dit het Breevenne of Breede Veen ( moeras) . Een tijd geleden was de naam van Bornhem op veler lippen en kwam in eere bij de oudheidkundigen. Men had er belangrijke opgra vingen gedaan van bronzen penningen en munten uit den romeinschen tijd . Het dorp is uitgestrekt en prijkt met enkele villaatjes in den trant van kasteelen in den rococostijl, een onder anderen vlak bij het station , een andere op een kleine boogte , zeer schoon gelegen . Het tegenwoordige raadhuis ziet er uit als een gewone burgerwoning. Het vorige, waartoe een hoog bordes den toegang geeft en dat ge heel afgezonderd op een plein zich verheft, is thans een herberg , op welks uithangbord te lezen is : « Estaminet de la maison communale . » Een mannenklooster en een paar flinke schoolgebouwen , steken boven de andere huizen , die over het geheel vrij laag van verdieping zijn , uit . Er schijnen vele renteniers te wonen. De kerk , die in de laatste jaren geheel ver nieuwd is , heeft haar ouden toren behouden , tegen welken men het jeugdige gebouw opgetrokken heeft. Zij bezit een krypt , waarin men sporen van beeldhouwwerk aan treft, en een wonderdoend Mariabeeldje. Op het kerkhof trekt een groote grafkelder met een door allerlei wapens versierde zerk , de aandacht. Toen ik die plek bezocht , zag ik die zerk beladen met kransen en bloemen. Ik vernam , dat den vorigen dag daar het kindje van den graaf van Marnix , den heer der plaats en bewoner van het naburige kasteel , begraven was. Dit kasteel is algemeen bekend als een der merkwaardigheden van de provincie en was de aanleiding tot mijn bezoek aan Bornhem . Het ligt op twintig minuten afstands van het dorp. Een lindenlaan, die een kwartier lang is , voert er heen. 9 De familie Marnix. 183 van een > Uit de 15de eeuw dagteekenende , is het omgeven door een gracht en met torentransen versierd en voorzien van een ophaalbrug. Op het voorplein verheft zich de slot kapel. Aan de eischen , die de verbeelding een middel eeuwschen ridderburcht stelt , voldoet het geheel. Het geeft een duidelijk denkbeeld van de vroegere macht der geduchte bewoners, die met soevereine macht over den geheelen omtrek bekleed waren . Koning Leopold II verleende in 1880 aan den tegen woordigen burchtheer vergunning om bij zijn naam van Marnix dien van St. Aldegonde te voeren , daar men dien roemrijken naam voor uitgestorven hield. Doch in Frankrijk schijnt eene familie St. Aldegonde te bestaan , afkomstig tak der familie Marnix , die der graven van Noiscarme. Deze familie eischt thans in rechten , dat het den belgischen graven van Marnix verboden worde zich St. Aldegonde te noemen. De zaak is nog hangende. Dat die naam , die met zooveel luister in ' s lands historiebladen prijkt, weder herleeft, is een heugelijke zaak. De huidige Marnix van St. Aldegonde lijkt echter in één opzicht, welke uitstekende eigenschappen hij ook anders moge bezitten , niet op zijn grooten naamgenoot en verwant. Hij is zeer clericaal . Ik wees reeds vroeger op het verschijnsel , dat de hooge belgische adel over het geheel met warmte de clericale richting is toegedaan . Het park, dat zich om het kasteel aan de overzijde der gracht uitstrekt, is getooid met heerlijke boomen van eerbiedwaardigen ouderdom en schoone waterpartijen. Het domein grenst van achteren aan de Oude Schelde , van voren scheidt een muur het van den openbaren weg. Tegen dien muur strekken zich aan den binnenkant een boerderij en de stallen en bergplaatsen uit . Hij zal thans spoedig, naar ik vernam , worden afgebroken. Men was reeds bezig met eenigzins linksaf nieuwe gebouwtjes in vlaam schen stijl op te trekken. Eerlang zal dus het slot ook van de zijde van den weg geheel vrij zijn en veel beter uitkomen . Gaarne had ik het bezocht, nadat ik met toestemming 184 Een heerlijke aanblik . van den tuinman het park had doorgeloopen . Maar ik zag op een kleinen afstand den graaf en zijn echtgenoot wandelen , in diepen rouw gekleed en gebukt onder hun nog 200 versche smart. Onkiesch vond ik het hen lastig te gaan vallen met het verzoek , om hun woning , waar de dood zoo kort geleden zijn offer had gekozen en van het ouderhart gescheurd , te betreden. De vraag is echter nog of mij de vergun ning zou verleend zijn . De feudale burchtpoort ontsluit zich niet gemakkelijk voor eenvoudige stervelingen , die niet door wapendragers of herauten hun komst laten aankondigen. Vroeger behoorde het kasteel aan de familie Calonne , heer van Bornhem en Rebidille. Matthias Hovius, aarts bisschop van Mechelen, wijdde de kapel ten jare 1618 in . Of die burcht ooit een belegering heeft doorstaan of verrast is geworden door een vijandelijke legerbende, ben ik niet te weten kunnen komen. Ik vermoed van niet. Hij ligt te ver van de groote heirbaan af. > II. > Eenige minuten voorbij Bornhem overschrijdt de spoortrein langs een ijzeren brug de Schelde en houdt te Temsch stil. Men ziet van de brug de rivier in hare volle , indruk wekkende breedte. Een heerlijken aanblik bood mij het stroomgebied met zijn groene oevers aan. Het was het tooneel van een aanhoudend onafgebroken verkeer. Langzaam stuwde de wind , die de bolle zeilen deed zwellen , de schepen voort. Met ingenomenheid bracht ik mijn eerbiedigen groet aan den edelen stroom , die zijn wateren den onmetelijken oceaan te gemoet voert , eeuw in , eeuw uit , nu eens kalm en rustig , dan in geweldigen toorn ontstoken ; den stroom , die aan zijn boorden de beschaving zag ontwaken en het begin der historische tijden aanbreken ; sinds de achtste eeuw getuige was van de verwoestingen , door de Scandinaviërs de zonen des storms , zooals Ossian hen 7 9 Geschiedkundige herinneringen. 185 > > noemde, aangericht ; in de tiende eeuw de groote bedrijven van Otto I, koning van Duitschland bijwoonde, in de twaalfde den ketter Tankelijn zijn dwaalleer hoorde verkondigen eneen eeuw later het aangezicht aanschouwde van Eduard III , Engeland's koning , die met Jacob van Artevelde een verdrag kwam sluiten om Vlaanderen van het fransche juk te bevrijden , en verder van zoo menigen graaf van Vlaanderen , van Maria van Bourgondië , haar zoon Philips, koning van Castilië ; den stroom , getuige van groote daden, maar ook van de wreedheden , door Alva en de Vargas gepleegd . Zijn schuimende wateren droegen de bodems der water geuzen. Zijn golven openden zich om de zware gal joenen van Requesens en Spinola den doortocht te banen. Later op last van Europa gesloten , door de fransche wapenen heropend , vervolgde hij zijn loop, zonder schijn baar zich te bekommeren over het verval der groote koopstad , aan zijn oevers verrezen . Eindelijk woonde hij denintocht bij van de legers van Maria Theresia , Joseph II , de fransche republiek , Bonaparte en van de legioenen van het Heilige Verbond, van de troepen van Willem I en die van koning Leopold I. En terwijl sinds onheugelijke tijden door den groothandel de voortbrengselen van andere werelddeelen over zijn wateren naar hun stapelplaats werden vervoerd , zag hij in den jongsten tijd de lichte vaartuigen en vlugge jachten elkander in een levendigen wedstrijd den palm der overwinning betwisten , onder den toevloed van duizen den en duizenden belangstellenden , die zich aan zijn zoom verdrongen. De Schelde is niet blauw van kleur, noch groen , noch zeegroen . Haar water is blond. Droevig , eentonig , somber als het donker weder is , wordt het vroolijk, levendig, warm , vol gloed , wanneer de zon met hare stralen zijne kabbe lende golfjes komt beschijnen en ze laat glinsteren . Het oog onderscheidt haast niet waar het vaste land ein digt. Groen riet stijgt op aan den voet van den dijk , die met boomen beladen, in den vloed schijnt te willen nederglijden. Als iedere andere groote stroom heeft hij besef van > > 2 186 Temscb. > zijn waardigheid en kan hij dus zijn oogenblikken van verbolgenheid, toorn en woede hebben . Dan brult hij en springt hij op tegen den dijk en verbreekt en scheurt hem en overmeestert zijn gebied , dringt dit binnen en brengt verderf aan en schrik. Dan is hij vreeselijk. Maar die dagen zijn gelukkig zeldzaam . Bijna altoos kust hij de groenende dijken met een zoet gemurmel en kabbelt hij rustig voort aan hun voet. III. Te Temsch sloeg ik voor eenige uren mijne tenten op om dan per stoomboot mijn tocht voort te zetten. Het vlek of stadje aan de overzijde van de Schelde , behoort eigenlijk tot het land van Waes , dat buiten mijn reisplan lag. Bevallig strekt het zich langs de rivier uit , die het fortuin van een kleine, door visscherij bloeiende stad heeft gemaakt. Volgens de legende heeft zij haar naam Tamise , Teems, Tempsch te danken aan den Engelschen koning Eduard III. Deze was bekoord door de schilderachtige schoonheid van de , met dicht hout getooide boorden van den stroom . En getroffen door de gelijkenis, die hetlandschap met dat wat aan de oevers der Theems tot Hamptencourt en Kent zich vertoont, aan bood , gaf hij der kleine, onaanzienlijke plaats den naam van den hem zoo dierbaren , edelen engelschen stroom . Van het voormalige kasteel van Tenisch is geen spoor Het keizerlijk museum te Weenen bevat een schilderij, van den vlaamschen schilder D. Cort , die het voorstelde, zooals het nog in 1744 er uitzag. Een enkele oude schilderachtige gevel uit de 16de eeuw vindt men nog in de straten. Veel heeft de plaats te danken aan de vereering der Amelberga, haar patrones. Te harer eere is de gothi sche kerk gesticht, wier toren den geheelen omtrek be strijkt. Het heiligdom prijkt met eenige muurschilderijen , een graftombe van Roeland Lefebvre, ridder van het Gulden Vlies , schatmeester der keizers Maximiliaan en meer over. 1 De H. Amelberga. 187 Karel V, en zijn echtgenoote. In de kleederdracht van hun tijd gedost , liggen de beelden op een rustbank. De nis, waaronderdit gesteente werd geplaatst, is een fraai bouwstuk van gothischen stijl. Een koperen kruis duidt de plek aan , waar het overschot der H. Amelberga aan de gewijde aarde werd toevertrouwd. De voet van den kansel stelt de jonkvrouw voor , door engelen omringd en in niet onbevallige houding gezeten op een ontzagge lijken visch . In 688 te Gent uit een aanzienlijk geslacht gesproten , onderscheidde , naar luid der legende, Amelberga zich reeds vroeg door godsvrucht en een vurig verlangen om God te dienen en voor den hemel te leven . Naar lichaam en ziel ontwikkelde zij zich allerheerlijkst. Maar zij bleef nederig en kuisch . Warsch van allen opschik , kwamen hare bekoorlijke vormen in hare eenvoudige kleeding te beter uit en wekten elks bewondering. Daarom wikkelde zij hare tee dere leden in de wanstaltige plooien van een grof gewaad. Desniettegenstaande werd het hart van Karel Martel , den zoon van Pepijn van Herstal, in liefdegloed voor haar ontstoken . Maar zij had Jezus gekozen tot bruidegom . Hem alleen wilde zij toebehooren. Zij bleef dus doof voor ' s jonkmans smeekgebeden . Doch zij voelde zich niet vei lig in het ouderlijke huis en vluchtte heimelijk onder geleide van een monnik , door de overlevering Rodin geheeten , en begaf zich in een klooster bij Temsch . De legende meldt, dat, toen zij radeloos aan den oever der rivier stond , niet wetende hoe die over te trekken , God haar een grooten steur toezond, op wiens rug zij de golven kliefde. Anderen zeggen , dat een enkele visch haar geruimen tijd tot voedsel heeft gediend. Van daar de voorstelling aan den voet van den preekstoel . Hoe het zij, Karel zette de vluchtelinge na , volgde haar spoor en ontdekte haar schuilplaats. Een engel had de maagd in den droom gewaarschuwd voor het dreigend gevaar. In een vurig gebed om bijstand en redding lag zij in de kapel verzonken , toen Karel die binnenstormde en , doof voor hare smeekingen , haar beproefde te dwingen hem te volgen. 188 Een gezocht uitspanningsoord . > > Met goddelijke kracht toegerust bood zij tegenstand. Toen rukte Karel met zooveel geweld aan haar arnı, dat deze uit het lid raakte. Op dit gezicht maakte eensklaps een gevoel van angst en schrik zich meester van het hart des jongelings . Hij zag van zijn voornemen af. De beproeving was nu voorbij. Amelberga hield de ge lofte, welke zij gedaan had om Gode haar leven te wij den , indien zij gered werd. Een zware ziekte , die Karel kort daarop overviel, werd als een straf voor zijn mis daad beschouwd. Ootmoedig riep hij Amelberga's voor bede in en herstelde . De jonkvrouw bleef den Heer getrouw en bracht haar dagen in onthouding en zelf kastijding door. Ongelukkige lijders te helpen en bij te staan , washaar grootste geluk . Een blik , een gebed waren voor haar voldoende om blinde en doove kinderen te genezen . Zij verloste ter dood ver oordeelden , bekeerde lichtekooien , bluschte branden en stilde stormen . Op hoogen leeftijd stierf zij. Toen haar ziel haar stof felijk overschot ontvlood , verspreidde zich een heerlijke geur in hare cel en hoorde men een goddelijke melodie weerklinken. Het was de welkomstgroet , dien de hemel lingen haar toezongen ! Nog altoos staat de jonkvrouw , die later heilig ver klaard is , in hooge eer bij de bevolking van den omtrek. 1 > Thans is het rustige en kalme maar welvarende Temsch een gezocht oord , waar de Antwerpenaren des zondags in de vrije natuur zich gaan ontspannen van hun arbeid in de week. Er zijn dan ook verscheidene gelegenheden , waar ieder den inwendigen mensch versterken kan , naar gelang van den staat zijner beurs , luisterend naar het gemurmel van de tegen den oever of tegen de vastge meerde visschersvaartuigen brekende golfjes, en starende opde voorbijsnellende schepen en booten.- Het voormalige ridderslot is een landelijk paleis geworden , welks achter gevel door de Schelde wordt besproeid . Een fraai park met vijvers strekt zich er voor uit. In het najaar is dit liet tooneel van een pijnlijk schouwspel. Een schoon natuurtafereel. 189 > Tegen het einde van den herfst komen de fazanten en patrijzen , in dichte vluchten zich nedervlijen aan de oevers van de vijvers en vallen in een hun gespannen strik . Het wild toch , dat op de takken der boomen , die de watervlakte bezoomen , is neergestreken , wordt zonder dat het er iets van bemerkt, belaagd . Eensklaps verneemt het een vreemd geluid . Verschrikt wil het wegvliegen . Het scheert langs den vijver om zijn vlucht te nemen en raakt dan verward in het gespannen net. De meer voorzichtigen schieten regelrecht naar boven en ontsnappen , doch zij zijn in de minderheid. De meesten komen jammerlijk om. IV . > Een geregelde stoombootdienst is tusschen Temsch en Antwerpen ingericht, die eenige malen daags de gemeen schap tusschen beide plaatsen onderhoudt, en tusschen de aan de oevers gelegen gemeenten Nopelaer, Rupelmonde, Schelle , Hemixen , Hoboken , Cruysbeke en Burght. Heeft de boot de kade verlaten, dan beschrijft zij eerst een lange bocht, om onder de ijzeren brug , die de beide oevers verbindt , door te stoomen . Die brug kan op twee punten geopend worden door middel van een klep , breed genoeg om schepen van zwaren tonnenlast door te laten . Van de rivier gezien , maakte zij door het traliewerk , dat haar omlijst, op mij een somberen indruk. Ik vond haar in schrille tegenstelling met de omgeving. Een schoon natuurtooneel vormde inderdaad de kronkelende stroom, als bezaaid met zeilbooten en schepen voor de binnen vaart bestemd , met visschersschuiten en bevallige jachten, die zich in het glinsterende water, waarop de zonnestralen wiegelden , weerspiegelden , en zijn groene oevers, benevens het amphitheater der veelkleurige, door den zwaren kerk toren bestreken daken van Temsch , en op der achter grond en rechts de boomgroepen, die aan alle kanten den horizon afsluiten . Bij elke kromming van den vloed , die lui en vadzig zijn wateren voortstuwde, veranderde het tooneel. Nu 190 Rupelmonde. 2 > eens een gehucht , dan een buitenverblijf, straks de roode daken en schoorsteenen van een fabriek, vervingen de groene, veerijke weiden en welige akkers, wier gele pracht tegen den blauwen hemel afstaken, of een boomgroep. Een half uur voorbij Themsch ziet men aan den linker oever Rupelmonde liggen , tegenover den mond van den Rupel. Een schilderachtigen aanblik levert de kleine haven met de grijze kade , langs welke zich tal van woningen , allen met groene zonneschermen , verhieven. Die oude residentie van de graven van Vlaanderen , is op ende op een vlaamsche stad gebleven. Het is er rustig en kalm. Alleen het standbeeld van Gerard de Cremer, Mercator , aardrijkskundige, philosoof, sterre kundige , graveur, theoloog, in één woord een van bel gie's grootste geleerden , den 4 Juni 1871 onthuld en een paviljoen op de fundamenten van het voormalige kasteel der landsheeren gebouwd door den Baron de Feltz, her inneren aan vroegere grootheid . Dit kasteel was in de XIIIde eeuw een geduchte vesting en door zeventien ge kantelde torens beschermd en door de Schelde besproeid . Het werd voor onneembaar gehouden, Daar was de staats gevangenis en werden ook de charters des lands bewaard. In een onderaardsch gewelf moest o. a. Frans van Borsselen de eer om door Jacoba van Beieren bemind geweest te zijn , duur boeten en zag Mercator zich in 1544 opgesloten onder beschuldiging van hervormings gezindheid. Doch het gelukte hemteontsnappen en elders in den vreemde de rust en de vrijheid te vinden , die hij behoefde voor zijn studiën. Dicht bij Rupelmonde versloeg den 16 Juni 1452 , Philips de Goede, hertog van Bour gondië en graaf van Vlaanderen de tegen hem opgestane Gentenaren in een bloedig treffen. Te Rupelmonde ziet men in de verte, aan den anderen oever den hoogen toren en de uitgestrekte gebouwen van de abdij van St. Bernard. Daarnaast iets meer binnenwaarts, ligt het kasteel Scherpenstein en daarachter het bloeiende dorp Schelle. Eenige Cistercienzer -monnikken legden de grondslagen De St. Bernardsa b d ij. 191 7 van dit beroemde klooster. De plek scheen hun bij uit stek geschikt voor hun doel om zich door gebed en vrome overdenkingen den hemel te wijden. Zij kregen den grond van Hendrik IV , hertog van Brabant en wijdden hun stichting aan de Heilige Maagd. In 1233 gebouwd, had de abdij St. Marie , ook wel die van St. Bernard , naar den stichter hunner orde geheeten , heel wat lutgevallen te verduren. Gedurende de godsdienstoorlogen in 1582 werd zij verbrand , maar in 1616 herbouwd, beleefde zij een tijd van grooten bloei en luister , tot zij in 1672 andermaal door de vlammen werd verteerd. Haar laatste herstelling dagteekent uit 1726. De gebouwen hebben evenwel vele veranderingen ondergaan. Van het voormalige klooster is schier geen steen over. De fransche omwenteling verjoeg de monniken in 1796 en verklaarde de abdij tot staats eigendom. De fransche regeering maakte er een marine hospitaal van , waar 1200 tot 1500 zieken konden ver pleegd worden. Onder het hollandsch bestuur werd zij den 17 Juli 1821 in een correctionneele gevangenis ver anderd , die 2000 gevangenen kon herbergen. Thans zijn de gebouwen, die den stempel der middel eeuwsche architectuur dragen en door het departement van justitie met de uiterste zorg onderhouden werden , teruggegeven aan het departement van oorlog. Zij dienen pu tot huisvesting van de depôts van vier regimenten infanterie , over welke een kolonel het bevel voert. T. 2 Eenige minuten voorbij St. Bernard , te Hemixem of liever Collebeek , zooals het gehucht heet , dat onder het genoemd dorp behoort , stapte ik aan wal. De ligging is allerbekoorlijkst. Op de grondslagen van het voorma lige kasteel verheft zich een restaurant, waar men ook een zeer geschikt nachtverblijf kan vinden. Ik legde hier een dag mijn anker neêr om den omtrek te ver kennen. Het dorp ligt tien minuten verder landwaarts in . De weg daarheen is vrij sterk rijzend. De in 1770 ge voor 192 De Kerk van Hemixem. > > bouwde kerk is fraai. Ik bezocht haar onder het geleide van den onderpastoor, die zich met de grootste voorko mendheid , toen ik mij aan de pastorij aanmeldde, bereid toonde mij te vergezellen. Ik wenschte het praalgraf van Antoon van Bourgondië, onwettigen zoon van Philips den Goede te bezichtigen , dat inderdaad een bezoek waard is . Een laag ijzeren hek omgeeft het. Een heerlijke mar meren balustrade scheidt het koor, waarin het zich ver heft , van het schip. Langs de wanden hangen tal van wapenborden , waarop, behalve het hoofdwapen der fami lie de Prel , die in de buurt haar kasteel heeft , ook geheele wapens van aanverwante geslachten waren ge schilderd. Ook elders merkte ik iets dergelijks op. Voor de studie der wapen- en geslachtkunde mag het raad plegen dier kwartierborden van het hoogste belang, ge acht worden , daar zich hierbij dikwijls de gelegenheid voordoet, geslachtsnamen te vinden , welke men in de genealogie te vergeefs trachtte op te sporen . Degewoonte der adellijke familiën om aan de muren of pilaren van hun dorpskerken haar kwartierborden op te hangen , was in de vorige eeuw zeer algemeen. Tegen de pilaren prijken eenige schilderijen, den Kruis weg voorstellende , vervaardigd door den bekenden schil der Dujardin en achtereenvolgens door verschillende leden der genoemde adellijke familie geschonken . Op het kerkhof was een leelijke grot , ter eere der Onbevlekte Ontvangenis gemaakt. Tegen den kerkmuur verhief zich een gebeeldhouwde zerk , die tot het fami liegraf der de Prets leidde, hetwelk zich in het koor uitstrekt. Vlak daarboven heeft de familie een tribune , waarin zij den heiligen dienst bijwoont. Het stoffelijk overschot zijner voorouders rust dus onder de voeten van het levend geslacht , welks asch ook daar eens zal worden toever trouwd aan den schoot der aarde. Wel een sprekend « memento moril » dat hun gedachten aan het aardsche moet ontvoeren. Onder de talrijke buitenplaatsen, die zich in den omtrek bevinden of langs den rivieroever uitstrekken , Buitenverblijven. 193 moet een eerste rang worden toegekend aan dat der de Prets , « Terbeekhof » geheeten . Het ligt op eenigen afstand van het dorp. Uit de 17de eeuw afkomstig , is het met een gracht omgeven. Een fraai hek , waarnaast twee monumentale gebouw tjes zich verheffen , geeft toegang tot het park. In spaansch vlaamschen stijl zijn de boerderij, bergplaatsen en stallen , alles onder één dak met een hoofdpoort midden in den gevel, opgetrokken. Door den rijzenden weg naar het dorp afgescheiden van het gehucht Callebeek , strekt daarnevens zich in een dal , langs de rivier een koperfabriek uit , wier hooge schoorsteenen zich hemelwaarts verheffen . Verderop volgen , altoos de oevers stoffeerende , enkele buitenplaatsen uit de 17de en 18de eeuw , die ook hier den naam van Kasteel of Hof dragen , dat van Strateghem , van Hernnstel, van Terlocht, van Herbeke en van Moretus. Tusschen de beide laatsten aanschouwt men steenbakkerijen , de tak der nijverheid in die streek . Die buitenverblijven behooren aan rijke antwerpsche of brusselsche familien , die er den zomer doorbrengen. Zij prijken met wildrijke parken , vol indrukwekkend geboomte. 2 > Welhaast bemerkt men aan alles , dat men de groote koopstad nadert . De beweging op den stroom en de oevers wordt drukker. Rechts heeft men de onmetelijke werkplaatsen der maatschappij Cockerill van Seraing , ijzerfabrieken en scheepstimmerwerven , waar groote ijzeren stoomers het oogenblik verbeiden , dat hen van stapel zal zien loopen . De linkeroever biedt echter een groote tegenstelling aan met die drukte. Na het beschrijven van een kleine bocht , ziet gij een onvergetelijk panorama zich voor uw verrasten blik ont plooien . Links het Vlaamsche hoofd , rechts de prachtige han delsstad , wier torenspitsen u van verre , als bakens uit de zee oprijzende , het welkom toeroepen. Gij vaart het > > 13 194 De St. Michielsa bdij. > arsenaal voorbij en de plek, waar eens de Michielsabdij ver rees , de moederabdijvan die van Tongerloo, van Middelburg, van Averbode, eens de beroemdste van Brabant. In 1125 ge sticht, is zij in 1830 bij het bombardement, door Chassé op de stad gericht, afgebrand, na sinds jaren reeds tot stapel plaats ofarsenaalgediend te hebben . Haar geschiedenis staat in nauw verband tot die der stad Antwerpen . Het was te dier plaatse dat oudtijds in de eerste dagen van Antwer pens bestaan , een tempel van Mars zich verhief. DeHeilige Eligius veranderde hem in een tempel aan den H. Michael, den aartsengel en overwinnaar van den Draak gewijd. Godfried van Bouillon schonk hem voor zijn vertrek naar het H. Land aan twaalf kanunniken of koorheeren , die voor de belangen van den godsdienst moesten waken. Deze kanoniken gingen later aan de Onze Lieve Vrouwe Kerk over , en stonden St. Michael af aan de metgezellen van den vromen Norbertus , die uitgenoodigd was geworden den ketter Tankelijn te komen bestrijden en met dit doel aldaar in 1125 aankwam . Deze Tankelijn had, naar luid der kerkelijke overlevering , tegen het einde der elfde eeuw allerlei goddelooze leerstellingen verkondigd , de sacramenten voorgesteld als uitvindingen van den dui vel, het priesterschap bestreden en zich verzet tegen het betalen van tienden , en veel bijval geworven , vooral onder de visschers. Eindelijk was hij zoo machtig ge worden , dat hij als heer en meester in de stad gebood. Hij verscheen nooit in het openbaar dan prachtig uit gedost, met een geleide van 3000 gewapende mannen. Die lijfwacht volgde hem altoos en overal. Straffeloos pleegde hij de grootste buitensporigheden en bedreef hij allerlei euveldaden . Eindelijk was de maat vol. Het volk keerde zich van zijn afgod af. Tankelijn werd gevangen genomen, maar ontvluchtte en verdween . Volgens een andere lezing werd hij door een priester gedood. Het volk bleef in ongebondenheid voorthollen. De verderfelijke leer had wortel geschoten. De kanunniken van St. Michael bestreden de ketterij doch vruchteloos. Zij begrepen de hulp te moeten inroepen van De H.Norbertus. 195 den H. Norbertus, wiens vrome levenswandel, groote ge leerdheid en aangrijpende welsprekendheid hem reeds door geheel Europa beroemd had gemaakt , en die naar hun overtuiging de eenige man was om een dam op te wer pen tegen het voortwoekerend bederf. De heilige kwam met eenige gezellen . Met ijver aanvaardde de vurige priester zijn bekeerings werk . Het volk luisterde met ingenomenheid naar zijn treffende prediking. Niet minderen indruk maakte zijn per soon . Hij, de zoon van den graaf van Gennep, van moe derszijde verwant aan het geslacht van den beroemdsten geloofsbeld zijns tijds, Godfried van Bouillon , den ko ning van Jeruzalem , liep blootvoets langs bevrozen we gen en velden , in een grove pij gehuld , vastte tot zons undergang en gunde zich maar enkele uren des nachts om uit te rusten van zijn leven vol inspanning. Als een profeet trad hij op , vermanende tot boete en bekeering. Zijn woord vond ingang. De schare verootmoedigde zich. Met wijsheid en doorzicht ging Norbertus te werk. Ein delijk werd de kroon op zijn werk gezet. De hoofden der beweging kwamen zich met hem verzoenen. Uit dankbaarheid stonden de kanunniken hem hun kerk af. Zijn metgezellen kregen daarbij eenigen grond en stichtten de beroemde abdij, die later een der rijkste en prachtigste van het geheele land is geworden en bleef , tot de storm der omwenteling ook aan haar bestaan een einde maakte. Bij voorkeur vestigden de vorsten , die Ant werpen bezochten , binnen hare muren hun verblijf. > VI. De stad levert een indrukwekkend schouwspel, wan neer men bij het voorbijvaren een blik slaat op de uit gestrekte , woelige kade met hare fraaie huizen, talrijke schepen, statige kerktorens, te midden van welke die van 0. L. V. zich fier als een reus verheft. Vriendelijk is het landschap, hetwelk aan den tegenovergestelden oever het Vlaamsche hoofd met zijn scheepstimmerwerven , fa brieken en zijn half tusschen het groenverscholen woningen 196 Lilloo. aanbiedt. Dit hoofd onderhoudt de gemeenschap tusschen de aanzienlijke handelsstad en het land van Waes en Vlaanderen . Met een tot weerziens », in den geest Antwerpen toegeroepen , verliet ik de sierlijke stoomboot, om op een kleiner schroefbootje over te stappen , dat juist ge reed lag tot vertrek , den Schelde verder stroomafwaarts te gaan en dan terug te keeren om mijn bezoek aan de provincie te besluiten met een meer nauwkeurige kennis making met haar hoofdstad . Eentonig was evenwel die vaart , toen wij de noorder citadel, ter plaatse waar de rivier een bocht beschrijft en de stad bierdoor uit het gezicht verdwijnt, voorbij waren . Overal aan de oevers riet en daarachter een dijk , binnen welken de polders zich uitstrekken , afgewisseld door enkele forten , ter afsluiting der Schelde opgewor pen. Eerst links, voorbij het Vlaamsche hoofd het fort Isabella , dan het oude fort Pijptabak , verder de aanzienlijke sterkte St. Marie , vlak daartegenover het fort St. Philips. Links wederom trekt een verlaten fort den blik . Het is de Perle. Dan volgt het fort Liefkens hoek. En dan aan den rechteroever de sterkte Lilloo , met het naburige dorp van dien naam. Na een vaart van anderhalf uur stapte ik hier aan wal. Niet ver van daar ligt de nederlandsche grens. Lilloo heeft een garnizoen van 70 man en een bevol king van 200 zielen. In 1504 door de Staten -Generaal aangelegd, werd het door de troepen van Parma in hetzelfde jaar belegerd. Dezen waren echter genoodzaakt het beleg op te breken . Een andere maal was het minder gelukkig. In 1794 moest het zich aan de fransche repu blikeinen overgeven. Geen onbelangrijke rol speelde het in de dagen , toen Antwerpens citadel door generaal Chassé tegen een aan zienlijke fransche overmacht werd verdedigd. Het is een echt fort met enkele zeer enge , sombere straten , om geven met wallen en grachten , aan elkander door opnaal bruggen verbonden . De voornaamste gebouwen zijn bestemd voor militaire > Het Polderland. 197 doeleinden. Op de wallen staan de zware kanonnen en houwitsers gereed hun moorddadig vuur uit te braken op de belagers, die het zouden willen wagen , tegen den zin der regeering, de Schelde verder op te varen. Het groote getal kroegen op die bevolking van twee honderd zielen , ik meen dat er wel vijftien waren, trof mij. Er schijnt heel wat sterke drank te worden gebruikt. Hier zijn ook de douanekantoren ; een deel der bevolking bestaat dan ook uit die grensbewakers met hun gezinnen. Een tien minuten binnenwaarts ligt het dorp Oud -Lilloo, waarheen een rechte laan , tusschen de polders aange legd , voert : een flinke, nette , welvarende gemeente. De weg loopt van daar naar het een uur verder ge legen dorp Stabroeck. Links , met het gebucht « Kruis weg » tot uitgangspunt, – waar ook de uitgestrekte dijk begint , die in een halven cirkel , met de rivier tot middel lijn , het fort en dorp Lilloo en groote polders insluit, - gaat een heirbaan naar Santvliet. Dit heeft in de ge schiedenis eenige vermaarheid gekregen door het gevecht, hetwelk in 1356 de Vlamingers tegen de Brabanders leverden en waarin voor het eerst gebruik gemaakt werd van de verderfaanbrengende oorlogsmiddelen , bommen en mortieren. Evenals op den weg naar Lilloo , is men daar in het hart van het Polderland, waarmede ik ook kennis . wilde maken. Een wandeling van een paar uren is vol doende om er eenigen indruk van te doen krijgen . Voor ons , Hollanders, is die kennismaking minder be langrijk. De polders hebben veel overeenkomt met ons platteland : minder of meer uitgestrekte landerijen met boerenwoningen , door de vlijt en inspanning der bewoners ingedijkt en tegen het geweld der wateren beveiligd , welke men door het opwerpen van aarden wallen dwong in hun bedding te blijven. De polders aan de Schelde zijn de vruchtbaarste van het geheele land. Aan de eene zijde worden zij begrensd door den dijk , waarboven men de zeilen der voorbijgaande schepen zich ziet ontspannen ; aan de land zijde door boomgroepen , die de nederige hofsteden over schaduwen of door rijen populieren , welke ze afdeelen. u 198 De bewoners. 9 > De gemeenschappelijke belangen worden door polder besturen met hun dijkgraven en heemraden , evenals ten onzent , behartigd. Een echt hollandsche zindelijkheid kenmerkt de boerderijen, die met roode daken bedektzijn . Met zorg wordt de akker bewerkt; de moestuin is in verschillende vakken gedeeld , en elk plekje , hoe gering ook , met groote spaarzaamheid bebouwd . Korenakkers wisselen de weiden af, waarop het rundvee en het veulen in vrijheid loopen te grazen . Windmolens wentelen hun wieken in de verte. Tal van stillevens, die een echt nederlandsche tint dragen , trekken hier de aandacht van den bezoeker. De bewoners zijn stevig gebouwd en gelijken in uiter lijk veel op onze hollandsche boeren , ook wat karakter, zeden en gewoonten betreft. Zij hebben vrij goeden dunk van zich zelven , een diepen eerbied voor hun eigen per soon en groote gehechtheid aan het oude. Daar zij slechts een deel van het jaar arbeiden , doen zij dat met zekere wiskundige stiptheid en regelmatigheid en zijn over het geheel flegmatisch en zelfzuchtig. De uitgestrektevlakten, welke de polderbewoner altoos voor oogen heeft, stemt hem tot een groote kalmte, die hem schier onvatbaar maakt voor diepe aandoeningen . Met dat al heeft hij zijn land lief en is hij gehecht aan den grond, die hem zag geboren worden , zijn dorp en zijn huis. En hat.grootste ongeluk dat hem kan overkomen , is de geliefde plek te moeten verlaten om elders zijn tent op te slaan. Onmerkbaar gaat voorbij Santvliet of Stabroeck het Polderland over in het Kempenland. Bij Calmpthout begint, gelijk wij zagen , de weg , die dwars door de heide naar deze plaatsen voert. 10 136T " 11 A B Q.Nord Pass 1 Bassin du Kattendyk Quai EstR.d 31 Quai Ouest Bresil Quai dai Rhin d'Amsterdam Rude Cologne NYTTent 2 Fort Isabelle Pelit Maison and Hanseat Bassin Q.S.Aldegonde Quai Burep Q.des Brasseurs , Diego Bateliers Canal VATAN Embarcader ca Ken Pai Rue du Polder ( Chaussée K FR.a.1. Barrières L 8 I Rue Coin de fer Rue — Воот des berue B stoCatherine Boom éimetière du Kiel Tir à la Cible A Grave et imprimé par 199

ELFDE HOOFDSTUK.

De hoofdstad . I. aan > Van welken kant men Antwerpen nadert , ook van de landzijde , verkondigt u alles , dat ge weldra een groote, bloeiende stad zultzien verrijzen. Brengt het stoompaard u van Mechelen of Roosendaal er heen , dan ziet gij u uit de vruchtbare vlakten , waar het landbouwbedrijf wordt uitgeoefend , te midden der vestingwerken verplaatst en verneemt gij trompetgeschal of hoornsignalen en schouwt gij artillerieparken en schildwachten , militaire gebouwen , die op forteressen gelijken , grachten , groene wallen , bruggen en soldaten , die op corvée zijn . Verder spoort gij langs rijen woningen van allerlei grootte en bestemming eer gij het station bereikt , dat u eensklaps , in het bart der smaakvolle , nieuwe stad voert , waar alles getuigt van welvaart , voorspoed , bloei en leven. Met een kort verblijf in de mij van vroeger reeds be kende hoofd plaats , besloot ik mijn wandelingen door de provincie . En nu ik onder woorden moet gaan brengen wat ik er zag en ontmoette , voel ik mij waarlijk door den rijkdom der stof als overweldigd. Hoe in weinige bladzijden een beeld te ontwerpen der zoo rijke , oude en prachtige stad , zoo belangrijk door de gewichtige rol, welke zij in de geschiedenis des lands vervulde en die binnen den kring harer wallen en citadel allengs zulk een buitengewonen omvang heeft verkregen , dat zij een oppervlakte van duizend hectaren beslaat , en 25.000 huizen met een bevolking van 185.000 zielen bevat ! Dwaasheid zou het zijn , het zelfs te beproeven .

Trouwens van alle belgische steden is Antwerpen, na Brussel , de meest bekende. En de wereldtentoonstelling zal velen onzer landgenooten derwaarts lokken , en hierdoor moet zij nog meerdere bekendbeid ten onzent verkrijgen . Daarenboven zijn geheele boekdeelen geschreven om haar uit verschillende oogpunten te schetsen . > > 200 Antwerpens uitwendige gehalte. Hare merkwaardige gebouwen , hare kostbare kunst verzamelingen en kunstschatten zijn nog onlangs door Busken Huet in zijn klassiek werk « Het land van Rem brandt » met meesterhand beschreven . Eenige heerlijke bladzijden van dit boek wijdt hij daaraan. Geen beter leidsman dan hij om Antwerpen als zetel der kunst te leeren kennen. En wie de voornaamste feiten van haar geschiedenis, op smaakvolle wijze medegedeeld , in zijn geheugen wil terugroepen , raadplege Havards « Pays des Gueu.c.» Onder verwijzing naar die beide auteurs en de bekende reisgidsen en de bijzondere monografiën , tot wier uitgave de tentoonstelling ongetwijfeld aanleiding heeft gegeven , zal ik mijn schets eenvoudig bepalen bij den algemeenen indruk , dien de merkwaardige stad op mij maakte . Wat hare uitwendige gedaante betreft, vertoont zij een voor België geheel eigenaardig type. Haar ligging heeft veel overeenkomst met die van Nederlands hoofdstad. In een halven boog strekt zij zich langs de Schelde uit , in wier wateren jaarlijks ruim 4000 schepen het anker neder ploffen , die de voortbrengselen van alle natiën en uit alle vorden der wereld aanbrengen. In dit opzicht moet zij alleen de vlag strijken voor Londen , Liverpool en Newcastle . De rivieroever heeft er een breedte van 2 à 300 meters. Er is geen andereplaats in de wereld, waar vijftig schepen van 3000 ton zich zoo gemakkelijk bewegen als de pennybootjes op de Theems. De wederga van haar ree wordt nergens aangetroffen. Schepen , die een grooten diep gang hebben , kunnen hun lading aan de kade lossen .

Hoevele rivieren vindt men in Europa, waar op een afstand van twintig mijlen van hun uitwatering in den oceaan , zulke schepen kunnen komen ? Er zijn er slechts weinige. Deedelste stroomen sterven langzaam weg , zooals de Rijn , de Maas , de Po , de Rhône , zonder nog te spreken van de Taag , die eensklaps in een golf verandert. Alleen de Theems en de Schelde , even nederig in haar oorsprong , erlangen kort voor het oogenblik dat zij in de zee uitloopen , een majestueuze diepte. Londen ver > > > De dokken. 201 keert dan ook van nature in denzelfden gunstigen toestand als Antwerpen . In den laatsten tijd werden de haven en kadewerken ontzaggelijk verbeterd. De dokken zijn naar de jongste uitvindingen ingericht met bruggen , die door hydraulische kracht bewogen worden en met plankieren , welke met eb en vloed dalen en stijgen voor de passagiers harer reusachtige zeebooten ; met eveneens door hydraulische kracht werkende kranen , die in een paar dagen een schip van het grootste charter lossen ; met bergplaatsen en loodsen , waar de goederen opgestapeld liggen tot zij per ijzeren weg naar noord , oost of zuid worden vervoerd ; in een woord met alles wat het vernuft en overleg op dit gebied tot dusver hebben weten uit te denken ter besparing van tijd en van werkkrachten.

Antwerpen is dan ook de natuurlijke landingsplaats van Europa naar Amerika en omgekeerd. Duitschland zendt bijna al zijn produkten die het uitvoert , over Antwerpen. Sinds de opening van den St. Gothardtunnel komen bijna alle italiaansche waren , voor engelsche markten bestemd, over deze stad , waarheen de ex- en import naar en van alle werelddeelen zich schijnen te hebben verplaatst. Aan den rivierkant wordt men dan ook getroffen door de bedrijvigheid, die schier overal heerscht. Leegloopers zijn er onbekend of een uitzondering. > Bij elken voetstap , dien men in de stad zet , verrijzen er daarenboven grootsche, historische herinneringen. Men voelt zich op een geschiedkundigen bodem , waar elke duimbreed gronds gewijd is door een belangrijke gebeur tenis . Hier door het bloed der martelaren, dat op schavot of in de straten voor de vrijheid des gewetens stroomde; daar door het vroolijk gejuich over de op tirannen be haalde zege ; ginds door de praal van den intocht van een Karel den Stoute , Maria van Bourgondiën , Maxi miliaan , « den laatsten ridder » , Keizer Karel V, « onzen keizer Karel V» zooals de Vlamingers altoos zeggen. Die straten maken met het raadhuis , de gildehuizen op de 202 Oudheid der stad. markt, de pleinen en kerken , en zooveel dat nog zijn oorspronkelijk oud karakter heeft behouden , het oude Antwerpen tot een stad der zestiende eeuw. Op de Meir (zie Plattegrond C. IV) met zijn pa tricische huizingen , het koninklijk paleis, de woning van Rubens en vele gevels uit den renaissance-stijl , en bij de Beurs ( C. III) in de nabijheid, het hart der stad, het eigenlijke middelpunt , – verplaatst men zich on willekeurig in de vroegere tijden , en zou men niet al te verwonderd zijn , wanneer men een man zag naderen in een spaanschen mantel gehuld en met den witten hals kraag, en een vrouwengestalte in den kostbaren tooi als op Rubens doeken ons oog boeit. II. > Dat Antwerpens leeftijd tot een grijs verleken opklimt is onloochenbaar. Kwam zij betrekkelijk laat tot bloei en niet eer voordat zij den scepter, dien Brugge zwaaide op handelsgebied , had overgenomen , voor haar voormalige mededingster doet zij niet onder in ouderdom . Ernstige schrijvers verklaren dat haar ontstaan in dichte nevelen is gehuld , en de omstandigheden, waaronder hare stichting geschiedde, voor twijfel en onzekerheid plaats laten. Haar geboorte verliest zich in elk geval in den nacht der tijden . Wij laten voor hetgeen zij is , de fabel van den reus Druon Antigoon , die waakte over haar wieg. Deze zou van de voorbijvarende schippers , die den tol niet konden betalen, de hand afgebouwen en haar in de rivier hebben geworpen. Op die wijze tracht men de af leiding van den naam « Handwerpen » te verklaren en ook het wapen, dat een oud kasteel voorstelt met drie torens , waarboven zich twee afgehouwen handen vertoonen , ter wijl de overlevering de heugenis van dien oorsprong bewaart, door bij openbare feesten en plechtige omme gangen de beeltenis van dien reus rond te voeren. Salvius Brabo, de 24ste koning van Tongeren , echt genoot van Liviana , zuster van Octavius , de behuwdneef van Julius Caesar, zou volgens die legende den reus Haar oorsprong. 203 aan in een tweegevecht gedood en het land van diens gewel denarijen hebben verlost. Als loon voor dit heldenfeit werd hij toen tot hertog van Brabant en markgraaf van Antwerpen aangesteld. Oudheidkundigen hebben dien reus en den Romein Brabo naar het gebied der verdich ting verwezen en willen evenmin toegeven , dat Antwerpen oorspronkelijk eene romeinsche nederzetting was , zooals anderen beweren. De meeste waarschijnlijkheid heeft het gevoelen , dat eenige van de Elbe komende Saksers zich de oevers van de Schelde in de vruchtbare , met wildrijk hout bewassen vlakte vestigden. Het waren landbouwers en varenslieden . Een soort van eiland, ver bonden aan den oever door een dam « warp » geheeten , bood een haven en wijkplaats voor de schepen aan. « An 't Warp » werd de plaats genoemd , die allengs ontstond , en waar de eerste Antwerpenaars woonden. Dich terlijk heeft C. Ledeganck in zijn : « De drie Zustersteden , Vaderlandsche Trilogie » , aldus het ontstaan der grootsche stad geschetst : Waar Vlaendrens landstroom even Eer hij uit België drijft , Een wijden kom beschrijft , Daar lag een breed moeras, met wier en lisch omgeven. De vale padde en gladde slang Die nestelden daar eeuwen lang Te zamen met de meeuw, die 't dichte riet bewoonde ; Wanneer zich eindelijk een plekje gronds vertoonde , Verheven boven ' t nat en voor den stroom beschut ; Een visscher vond het plekje , en bouwde er een hut. En eeuwen , eeuwen vlogen , En op denzelfden grond , Waar eerst dat hutje stond , Verhief een trotsche stad haar torens in den hoogen ; En al wat ooit een volk genoot Van ' s hemels gunst , vloeide in haar schoot , Gelijk een zegening , te zamen. En de wereld Beminde haar, omdat haar rijkskroon was ompereld Met ongeleend sieraed , omdat zij ' t trouwe beeld Van haren landaert was, een vrucht van Vlaemsche teelt ! 204 Oudste lotgevallen. Met andere woorden , en zonder beeldspraak en dichter lijke overdrijving , de gunstige ligging der plaats moest wel haar ontwikkeling in de hand werken. In de 7de eeuw begonnen hare bewoners op de kusten van Engeland handel te drijven . Hun gerookte en gezouten visch ruilden zij tegen de wol , die dat land ruimschoots ople verde. Die wol, gewasschen en geweven , in laken ver anderd , werd wederom uitgevoerd naar geheel noordelijk Europa. De nijverheid begon zich aldus te ontwik kelen . De lakenvollers werden eerlang zoo talrijk, dat zij een geheel afzonderlijke wijk vormden evenals de visschers . In dit nog vrij duistere tijdvak van hare geschiedenis verschijnt voor het eerst de naam der stad . Wij vermeldden bij de beschrijving van de krankzinnigen kolonie te Gheel , dat de H. Dymphna in 620 te Ant werpen aan wal stapte en daar eenigen tijd verbleef. Daar moet dus toen reeds een gelegenheid geweest zijn om vreemdelingen te herbergen. Dit getuigt van zekere mate van aanzien voor een gemeente. Twintig jaren later kwam de H. Eloysius, de bisschop van Noyon en eerste minister van Koning Dagobert om den oeverbewoners het evangelie te verkondigen. Maar hij werd door hen niet.gunstig ontvangen en keerde on richter zake terug. Hun bekeering gelukte beter aan den H. Amandus, eenige jaren later . Deze vestigde zich in hun midden en werd door hen als een vader vereerd . Hij stichtte er de eerste kerk. Maar dit alles behoort tot het gebied der legende. Met de 9de eeuw krijgen wij vasteren grond onder onze voeten. Toen begonnen de be zoeken der Noormannen, die Antwerpen verwoestten en er een vesting van maakten . Toch weten wij verder niets van de lotgevallen der stad , gedurende de anderhalve eeuw , die sedert verliep. Haar naam verdwijnt. Zij wordt niet vermeld bij de verdeeling van het rijk van Lothar , terwijl Luik , Mechelen en Lier worden genoemd. Was zij verwoest of bleef zij, zooals sommigen meenen , in de macht der Noormannen en der halve onttrokken aan het gebied van Brabant , een uit > > Haar bakermat. 205 gangspunt voor de rooftochten en stapelplaats van den buit der ruwe krijgers ? Wij weten het niet. In de elfde eeuw vinden wij den Burcht vermeld , waarvan de stichting den Noormannen wordt toegeschreven , en wordt het land van Ryen tot een markgraafschap des duitschen rijks, met Antwerpen als hoofdplaats verheven . Van dien ouden burcht, die tot in de 15de eeuw in zijn geheel bestond , waren in de 17de eeuw nog belangrijke bouwvallen over. In 1520 werd daarop de staatsgevangenis «het Steen » , (Plattegrond BIII) gebouwd. Zijn hoofdpoort is die van den ouden burcht. De grachten zijn thans in straten herschapen. Boven de poort is een vreemdsoortig bas-relief aangebracht, een scandinavische of normandische godheid voorstellende, wier naam tot dusver een raadsel is gebleven . In het voorbijgaan zij hier herinnerd aan den ketter Tancelijn en den H. Norbertus, en van de stichting der Michaëlsabdij, door ons vroeger besproken. Die burcht nu is de bakermat van het tegenwoordige Ant werpen, met wier geschiedenis die der provincie is saamgewe ven. Aan de privilegiën , haar door de hertogen van Brabant geschonken had zij hare spoedige ontwikkeling te danken. In 1410 kreeg zij de gedaante van een boog, met de 0. L. V. als middelpunt en de Schelde als pees. Eduard III, die in er aan wal stapte om zijn strijd met Philips van Valois op het vaste land over te brengen , hield er een jaar lang in de St. Michäels abdij zijn verblijf met zijn hof, en sloot er met een handelaar, genaamd de la Pole een leening van 18500 pond , die thans een waarde van tien millioen franken zouden hebben. Antwerpens voorspoedszon steeg in dezelfde mate als die van Brugge daalde. In 1380 telde zij 20 000 inwoners. Een eeuw later was dit getal verdubbeld. In 1520 steeg dit tot 90.000. Het tijdstip was nu aangebroken dat zij Brugge den scepter op handelsgebied ontwrong, dien deze uit de hand liet glippen om te worden opgeraapt door wie wilde. De meeste kantoren in dat Venetië van het poorden , zooals men Brugge noemde , werden naar Ant werpen verplaatst. Zij bereikte onder de regeering van > > 206 Haar toenemende ontwikkeling. Karel V haar hoogsten bloei. De levendigste stad der christenheid , stak zij Venetië naar de kroon. De Italiaansche galjoenen en spaansche galeien lieten voor haar wallen het anker vallen . Zij werd de stapelplaats van den handel op het noorden en het zuiden , toen . Amsterdam , straks haar machtige mededingster , nog slechts een gehucht was. Men moet bij schrijvers van dien tijd , met name Guicciardini, die er geruimen tijd woonde, den indruk lezen , welken Antwerpen in haar bloeitijd onder de regeering van Karel V maakte om zich een denkbeeld te vormen van haar grootheid. Zij telde toen 200000 inwoners. Rijke bankiers stroomden er heen en handelaars uit alle oorden van Brabant en Vlaanderen , en stichtten er kantoren. Haar groote haven lag vol schepen. De kapi talen vloeiden haar toe. De rijkdom van velen harer inwoners grensde aan het fabelachtige. Men leefde er rijk . Groote weelde heerschte er . Uit dien tijd dagtee kenen de schoonste gebouwen. Groote zucht naar pronk en praal kenmerkte de feesten , het vieren van gedenk dagen , landjuweelen en ridderspelen . Men verhaalt dat een koopman Doëns geheeten , aan wien Karel V twee millioen gulden schuldig was, zich , toen deze hem de eer bewees het middagmaal bij hem te gebruiken , zoo dankbaar daarvoor gevoelde, dat hij ' s keizers schuldbekentenis in diens tegenwoordigheid op het vuur wierp. « Haer burgers » , zegt Ledeganck in zijn reeds vermeld gedicht Haer burgers badden vorsten Tot schuldenaers , die zij ten feestdisch nooden dorsten En wie zij, voor de gunst die dus hun overkwain , Beloonden met de schuld te werpen in de vlam . Een belangrijk geestelijk leven ontwikkelde zich , en tegelijkertijd werden er wetenschap en kunst met geluk beoefend. Maar ook de verdraagzaamheid werd er betracht, de vrijheid van geweten geëerbiedigd. Voor de ketterij sloot de magistraat de oogen , uit vrees de vreemdelingen te verjagen . Hij bejegende haar verschoonend. De beginselen der hervorming konden zich dus ongestoord voortplanten. > Verval. 207 > Maar de staatkundige gebeurtenissen stuitten eensklaps de verdere ontwikkeling der trotsche en rijke stad en stremden de bron van haar welvaart. Wij behoeven die niet te herinneren . Van de laatste jaren der regeering van Karel V dagteekent Antwerpens verval. De inquisitie vestigde zich er in 1550. Stroomen bloeds werden er vergoten , brandstapels en schavotten opgericht. Van het jaar 1566 afdaalde een reeks van onheilen ор de ramp zalige stad neder. Eerst de beeldenstorm , door een drom dolle dwepers aangericht, dan de toorn van Alva, die de cita del bouwde en ontzetting en angst in de stad verspreidde, alle beweging verlamde, met ijzeren vuist het schrik bewind voerde en tal van handelaars verjoeg. Verder de Spaansche furie in 1576 , die de stad te staan kwam op het verlies van 7000 menschenlevens, van het stad huis en een vijf honderdtal huizen, door de vlammen in de asch gelegd, en op de verplaatsing van tal van kan toren. Zeven jaar later de Fransche furie, die ook veel menschenbloed kostte . Eindelijk het beleg, door Parma voor de stad geslagen in 1585. En wat werd er van haar handel en welvaart in die dagen van beroerten en strijd ? Zij kwijnden en eindigden met geheel ten onder te gaan in den kamp tusschen de beide beginselen , welke in de tweede helft der 16de en het beginder 17de eeuw metelkander inbotsing kwamen , dat van de vrijheid en den rijkdom aan de eene en dat van de onderdrukking en ellende aan de andere zijde. In het hart getroffen , lag de edele stad te stuiptrekken. De rijke, nijvere, ondernemende, vrijzinnige bevolking, die met alle geestkracht voor het behoud der vrijheid van denken gestreden had en de verdraagzaamheid een onmisbare voorwaarde voor haar grootheid achtte , bezwijkt na een heldhaftig verzet en moet voor goed onder het spaansche juk den fieren nek krommen. In menigte verhuizen de kooplieden naar elders. Met de spaansche legers treedt de ellende de eens zoo bloeiende veste binnen. Op een tijdvak van bloei en vrijheid volgt er nu een van verstomping en uitputting. De levenskracht is uit 208 Herrijzing. > gedoofd. De sluiting der Schelde bij den vrede van Munster in 1648 ten bate van Rotterdam en Amsterdam door de Staten geëischt, gaf het ongelukkige Antwerpen den genadeslag. De straten werden ledig, de pleinen ver laten. Alleen de kunst , die zich echter in de kerken en kloosters terugtrok , bleef der ongelukkige veste getrouw . Onder de regeering van Ferdinand en Isabella ver spreidde het genie van Rubens een laatsten glans over haar. Een geheele school van bescheiden werklieden ver rees , die het marmer en het eikenhout bearbeidden tot altaren , kapittelbanken , biechtstoelen en muurbekleeding, en wier gewrochten thans nog de bewondering wekken en tot modellen dienen. Zij vormden familien, bij wie de kunst als erfelijk van het eene geslacht op het andere overging en beoefend werd. Het oostenrijksche huis moest verdreven worden , de revolutie zegepralen , de godsdienstige verdraagzaamheid herleven , eer de stad als een feniks uit de asch verrees . Dit geschiedde in 1792 , toen de Fransche vlag zich voor haar muren vertoonde en de Schelde op nieuw ge opend werd verklaard. Toen sloeg het uur der wedergeboorte van Antwerpen, dat tot den rang van een onbeteekenende provinciestad met een bevolking van 40000 inw. , van alle geestelijk leven verstoken, was afgedaald. De oorlogen be letten wel de plannen , die Napoleon , getroffen door hare heerlijke ligging, had opgevat om haar te maken tot de groote oorlogshaven van zijn rijk , en een pistool, op Engelands borst gericht. Toch werden op zijn last de kaden en werven gebouwd. Sinds begon de bevolking wedertoe te nemen. De stad zelve ging steeds vooruit in ontwikkeling en bloei. De voorspoed , die onder de regeering van koning Willem I haar deel was , werd echter ernstig bedreigd. Zij bracht in de jaren 1830 en 1832 benauwde dagen door. Het bombardement, gevolg van onzinnige uittar tingen en beleedigingen , bracht schrik en ontsteltenis en groote schade te weeg. De belegering der citadel door een fransch leger moest ook natuurlijk een nadeeligen invloed op de handelsbeweging uitoefenen. Zij herstelde zich echter langzaam na de scheiding tusschen Noord en Zuid. ܕ • > Toenemende ontwikkeling. 209 De ontwikkeling der nationale industrie en de aanleg der spoorwegen , waardoor zij tengevolge harer gunstige ligging te gader een belgische en duitsche haven werd , en de geestkracht harer bewoners, hebben haar niet alleen tot de voornaamste handelstad des lands en tot een der aanzienlijkste steden van Europa gemaakt maar ook tot een geduchte mededingster van Amsterdam en Rot terdam . De opheffing der Scheldetol in 1863 bracht het hare bij om haar met reuzenschreden te doen vooruitgaan. Haar welvaart steeg reeds en tegelijk ook haar ontwik keling op geestelijk gebied , door de verbreiding van goed onderwijs en de verspreiding van nuttige kennis. Een veertig jaren geleden besloeg zij 200 hectaren en nu 1000 hectaren ; toen bedroeg haar jaarlijksch budget 1.500.000 franken , thans is het gestegen tot 1.500.0000 franken. Het cijfer der bevolking is verdriedubbeld. De handelsbeweging zestienmaal vermeerderd. Een tramnet strekt zich over de geheele stad uit. Haar wallen zijn geslecht en in boulevards herschapen. Een heerlijk park met fraaie gedenkteekens is aangelegd. Hamer, houweel en moker hebben de wel schilderachtige en karakteris tieke maar ongezonde buurten , vooral aan den kant der Schelde , doen vallen . En waar een arme en ziekelijke bevolking in ellende leefde en de grachten vergaderbakken van vuil en brandpunten van besmetting , liggen thans in de binnenhavens de schepen vastgemeerd. Daar is licht , lucht en gezondheid , terwijl, gelijk wij reeds verhaalden , de aanleg van een uitgebreid net van forten en verdedigingswerken de stad tot het gewichtigste strate gische punt des lands maakt. waren III. Antwerpen is dan ook op den huidigen dag onherken baar. De stoutste verbeeldingskracht schiet te kort, om de gedaanteverwisseling, in de laatste tien jaren tot stand gekomen , zich voor te stellen. Een reuzenwerk is vol bracht . Een nieuw Antwerpen verrees. Wil men hiermee 14 210 De ka den. > kennismaken , dan volge men voorbij het zoogenaamde Hanzenhuis (B II) den weg naar de dokken en beklimme den heuvel , die daar verrijst. Daar ligt het nieuw Ant werpen voor u. Daar ziet ge de bocht, die de onaf zienbare kade maakt. Daar krijgt men een begrip van hetgeen er gedaan is en nog gedaan moet worden. Er verrijzen reeds flinke hooge huizen , restaurants , estaminets en particuliere woningen. Maar er moet nog veel gebouwd worden , wil de lange kade bewoonbaar heeten. De Waterpoort (B IV) is weder opgebouwd en staat er met vernieuwden glans. Men vergunne mij echter hier de volgende schets over te nemen , welke eenige maanden geleden een correspondent van het Han delsblad van zijn bevinding opstelde en die den toestand zoo juist maalt , dat ik geen kans zie er iets bij te voegen of iets er in te verbeteren. « Den grootsten omkeer vindt men voorbij het station « van den spoorweg van het Land van Waes, alwaar nu « eene onafzienbare reeks ijzeren loodsen de stapelpro « ducten bergt, welke de zeegevaarten daar aan den wal « lossen , indien althans de honderden goederenwagens, « die hier gereed staan , ze niet onmiddellijk in ontvangst ze pijlsnel naar Zuid- of Midden -Europa « over te brengen. Het ijzeren net , dat ons geheele we « relddeel verbindt, staat hier in onmiddellijke gemeen schap met de zeekasteelen uit Amerika , Australië en « elders, zoodat Antwerpen de grootste schepen onmiddel lijk uit zee aan hare kade ontvangt en hunne lading « in den gereedstaanden spoorwagen overbrengt. Zoover « het oog reikt , zet zich die reeks loodsen voort tot aan « het onmetelijk goederenstation . Achter die loodsen be « vindt zich de Vlaamsche kade , waar de zeil- en beurt « schepen binnenkomen , om de goederen over te nemen, « die per scheepsgelegenheid verder moeten. Waar eenmaal « het door Alva gebouwde en door Chassé verdedigde « kasteel van Antwerpen lag , verrijst nu eene nieuwe stad , van welke de Vlaamsche kade de voornaamste « en meest bewoonde buurt is. Het krioelt er van schepen, « en moge alles ook nog te nieuw en te pas gebouwd « nemen om ( > < De nieuwe stad. 211 < paar < k zijn , om dat schilderachtige voorkomen te vertoonen , « dat slechts met medewerking van den tijd verkregen « wordt , toch hebben die huizen in vlaamschen renaissance stijl karakter, en is die Vlaamsche kade bestemd om « een middenpunt van het drukke handelsverkeer in deze « wereldstad te worden. Verderop strekt zich de stad in « wording uit. De straten zijn aangegeven , de grond is een vooraf goed beraamd plan verdeeld , maar « natuurlijk is alles nog niet geheel gevuld. Op sommige punten heeft de bouwlust reeds groote vorderingen * gemaakt en zijn halve straten volgebouwd. « In het midden dezer uitgestrekte vlakte , waar de hier « en daar verrijzende huizen u voorposten van een machtig leger toeschijnen , zijn tal van arbeiders met schop en spade bezig aan de fundamenten van het nieuwe museum . « Hier zal het nieuwe schilderijenmuseum verrijzen , waar « van men het model in het voorportaal van het tegen « woordige kan aanschouwen of liever bewonderen ; want « naar mijne bescheiden meening zal deze klassieke kunst * tempel hier uitmuntend op zijne plaats zijn .» In die schoone , nieuwe vlaamsche stad , wordt ook de wereldtentoonstelling (A. B. VI) gehouden , waarvan een afdeeling voor machineriën met een dok ter beschikking van de inzenders , de groote eigenaardigheid zal wezen . De duizenden , die ter bezichtiging der tentoonstelling naar Antwerpen komen , en met verbazing de reuzenwerken dezer wereldstad aanschouwen , zullen ongetwijfeld een eerbiedige hulde brengen aan de regeering van gemeente, provincie en land , die zulke reuzenwerken tot stand wist te brengen , en de Scheldestad van haar prachtige ligging zoo goed partij hebben weten te doen trekken . ' t Is die natuurlijke ligging , gepaard aan de arbeidzaam heid en vlijt, geestkracht en schranderheid harer bewoners , die van haar de bloeiende stad heeft gemaakt , welke als een parel fonkelt aan België's kroon . IV. Maar hoe belangrijk ook uit het oogpunt van haar 212 De stad der kunst. geschiedenis en hare ontwikkeling als handelsstad , niet minder schittert zij op een ander terrein , dat der kunst. Hare bouwkundigen , beeldhouwers en schilders hebben de koningin der Schelde tot de zon van Belgič ook op dit gebied verheven, en voor haar een kroon gesmeed, wier glans nooit zal tanen. En met recht mag zij er fier op zijn , dat de kunstenaars , die iets hebben bijgedragen tot haar verfraaiing en luister , zonder onderscheid tot den kring harer eigen zonen behooren , wier roem zich buiten hare muren verbreidde en die scholen vormden , zoodat , wanneer zij ter eere van een hunner een standbeeld doet verrijzen , men uit alle oorden der wereld toestroomt om diens nagedachtenis eene eerbiedige hulde te brengen . Dit dubbel karakter van handelsgrootheid en kunstroem maakt van Antwerpen een geheel eigenaardige stad. Dat zij een betrekkelijk nieuwe stad is , blijkt uit de ontstentenis van sporen van een bouwtrant, die ouder dan de gothische is. Zelfs in het alleroudste gedeelte. Toch kan men geen stap doen of men staat verbaasd over de heerlijke gewrochten van bouwkunst en de schat ten , waarmede deze prijken en die door den tijd en de rampen welke de stad troffen , zijn gespaard. Ik behoef ze niet op te sommen. Men vindt ze beschreven in alle reisgidsen . Een enkele opmerking slechts vergunne men mij. Tot drie verschillende tijdperken kan men die gebouwen terugbrengen , het Gothische, het Spaansche, - getuige van Antwerpens heerlijkheid en verval — en den nieuweren tijd , die van 1794 tot den huidigen dag loopt. Het tijdperk der oostenrijksche heerschappij levert een gaping , een leemte , veel grooter dan in eenige andere stad wordt aangetroffen. Het was het tijdperk , gedurende hetwelk de schepen , voor Antwerpen bestemd, zonder de grens van het hollandsch vaarwater te overschrijden , hun lading in platboomde schuiten overbrachten , die ze zoo verder moesten vervoeren. Het eerste gebouw , naar hetwelk de bezoeker zijn schreden richt, is de Kathedraal , aan de H. Maagd ge wijd en Onze Lieve Vrouw geheeten (B. III). > > De Kathedraal. 213 > van In de dertiende eeuw begonnen , is zij bijzonder rijk aan kunstschatten , wier opsomming overbodig is , na al wat men daarover heeft geschreven. Wat echter bij een bezoek dier kerk en van andere kerken ook opvalt , is de ontstentenis van de kostbaar heden , die haar oudtijdsversierden . Heeft zij haar oor spronkelijk bevallig uiterlijk voorkomen behouden, niets wat bij haar stichting tot tooi werd aangebracht , vindt men er meer. Beelden, graven , kruisen , altaren , zilveren lampen en reliekenschrijnen , alles verdween . De verklaring van dit verschijnsel ligt voor de hand. ' t Is de beeldenstorm , die dit vandalisme heeft gepleegd. Inwendig is zij toen geheel verwoest. In den smaak des nieuweren tijds heeft men haar hersteld. Ten gevolge daarvan treft u de scherpe tegenstelling tusschen wat in het heiligdom wordt aanschouwd en den veel ouderen bouwtrant. Behalve de indrukwekkende Gothische 0. L. V. , -wier toren men een heerlijk vergezicht heeft en bij helder weder den loop der Schelde tot Vlissingen kan volgen en de torens van Bergen op Zoom , Breda , Mechelen en Brus sel bespeurt , verdient de St. Paulus , die uit de 16de eeuw dagteekent en aan het einde der 17de eeuw hersteld is (B. III ) , de aandacht. Hoe eenvoudig het uiterlijk dier voormalige kapel van het Dominikanerklooster zij, de meesters der oude vlaam sche schilderschool en voortreffelijke beeldhouwers hebben het hunne bijgedragen tot hare inwendige versiering. Merk waardig is bovenal een Kruisberg bij den ingang : een kunstmatig heuveltje, versierd met een aantal levensgroote standbeelden van heiligen , aartsvaders en engelen. Op den .top is de kruisiging afgebeeld , terwijl in een grot het lijk van Christus ligt , en aan weerszijden van die grot in gesneden gekleurd hout, het vagevuur is voorgesteld, waarin de zielen door daivelen worden gemarteld. Het geheel is evenwel hoogst smakeloos en onverklaar baar op een plek , waar de kunstzin zich op zoo treffende wijze openbaart. . 214 Andere kerken. van marmer > De St. Jacobskerk (C. III) , de eenige kerk behalve 0. L. V., in gothischen stijl, gelijkt een museum . Zij dagteekent uit de 15de eeuw en maakt , als men haar betreedt, een overweldigenden indruk door den overvloed en den rijkdom van marmeren ornamenten en het groote aantal gedenkteekens en beelden en andere kunstschat ten , die zij bezit . In de dusgenaamde kapel van Rubens aanschouwt men het grafgesteente van den grooten vorst van het penseel, wiens beeld u overal in Antwerpen voor den geest zweeft. Het altaarstuk , dat haar versiert wordt voor een der uitnemendste scheppingen van dien prins der schilders gehouden . Het stelt de H. Maagd voor met het kindeke, door tal van heiligen omgeven, in wie men de portretten der leden van zijne familie herkent. De moderne Jezuïeten-kerk (B III) , aan den H. Karel Boromeüs gewijd en in 1614 gesticht, biedt een overvloed en goud aan , en draagt het karakter van weelde, dat de schoonste en rijkste Jezuïetenkerken eigen aardig kenmerkt en het gemoed zoo weinig stemt tot over . peinzing en aanbidding . Doch zij bezit schilderstukken en beeldhouwwerk , die tot een bezoek uitlokken . Onder de merkwaardige gewrochten van ongewijde bouw kunst mogen wij niet onvermeld laten het Stadhuis (B III) op degroote markt , vlak bij de 0. L. V. In 1564 voltooid, bij de Spaansche furie in 1576 ver brand en later in den Italiaanschen renaissance-stijl opge trokken , verkreeg het in 1581 zijn tegenwoordige gedaante. ' t Is een indrukwekkend, uitgestrekt, vierkant gebouw , dat tal van kunstschatten bezit , waaronder in de trouw kamer , een prachtig gebeeldhouwden schoorsteen , af kom stig uit de voormalige abdij van Tongerloo. De markt, waarop hetraadhuis zichverheft, heeft haar oorspronkelijk karakter, dat haar van de markten van de meeste belgische steden onderscheidt , behouden , ook door de verschillende gevels der gildehuizen uit de 16de eeuw , die haareen schilderachtigvoorkomen geven . Zij heeft iets vriendelijks, en altoos is het er levendig en druk. Het vier kante plein loopt uit op een steeds enger wordende straat. 9 Ongewijde gebouwen. 215 Het Hessenhuis , door de kooplieden uit Hessenland in 1566 gebouwd , en dat later als kavalleriekazerne dienst deed doch nu ledig staat ; de Scheldepoort (B IV ), de eenige der voormalige poorten van Antwerpen , die nog bestaat , in 1624 ter eere van Philips IV volgens het ontwerp van Rubens gesticht, bij den aanleg der haven werken afgebroken doch nu weder geheel hersteld ; de woning van den ongelukkigen , op last van Alva onthoof den burgemeester van Straalen , tegenwoordig tot bij zondere woningen en winkels ingericht (St. Jacobsmarkt, C III) ; het reeds genoemde huis van Rubens ; het paleis des Konings uit de 17de eeuw , door de gemeente aange kocht onder het eerste keizerrijk om Napoleon bij zijn bezoek te huisvesten ; de bevallige Beurs ( C III) in 1531 gebouwd in 1581 afgebrand, en later in haar oorspronkelijken vorm hersteld , op nieuw door de vlammen in 1858 verteerd , maar in 1882 nagenoeg geheel naar de plannen van 1531 herrezen en die de bewondering van elken bezoeker wekt ; het Slagershuis of de Vleeschhal (B III) met zijn acht hoekige torens uit de eerste jaren der 16de eeuw , in de buurt van het stadhuis ; het indrukwekkende museum Plantijn -Moretus ( B IV) , de beroemde drukkerij, door de stad in 1873 voor 1200 000 franken van de familie Moretus aangekocht, en geheel in den ouden staat teruggebracht, onder de bekwame leiding en door de zorgen van de HH. Rossels en Max Rooses , met winkels , werkplaatsen , manu cripten , de persen metde vormen er op, de letterkasten met de letters er in, de zetterij, teekeningen en schetsen van Rubens , bibliotheek , archief , tin- en koperplaten , familierelieken , woonkamers , binnenplaats met den reusachtigen wijngaard ; het huis van Liere (C III Prinsenstraat), door Albert Dürer in het verhaal zijner nederlandsche reis, in 1521 gedaan , zoo hoog geprezen en sedert 1794 tot militair hospitaal ingericht, en enkele brokstukken van malige aanzienlijke woningen en van kapellen , ziedaar wat op het gebied van vlaamschen bouwtrant vooral de aan dacht trekt. Verder verdient het , onmetelijk Hansehuis ( B II) of huis der Oosterlingen uit de 16de eeuw , de aandacht. voor 216 Schilderachtige straatjes. Het was bestemd tot het huisvesten der kooplieden van het in 1164 opgerichte Hanse of het verbond , tusschen de zeeplaatsen van Duitschland gesloten ter bescherming van den handel en scheepvaart tegen de zeeroovers, die de noordzee onveilig maakten en tegen de roofzucht der burchtheeren , en waartoe Brugge , Antwerpen en andere nederlandsche steden zich haastten toe te treden. Het verbond vestigde een zijner hoofdkantoren eerst te Brugge en later te Antwerpen en liet dat merkwaardige huis van 1561–1568 bouwen , hetwelk een lengte heeft van 250 voeten en een breedte van 200 voeten en 300 kamers bevatte. De kosten werden bestreden door de bijdragen van 176 steden . Thans is slechts het geraamte er van over, dat tot bergplaats van granen dient. Doch dat is nog niet alles wat van het oude Antwerpen over is. Geen stad heeft misschien meer haar vroeger spaansch karakter behouden. In sommige wijken wordt het oog aangenaam getroffen door een groep huizen , wier uiterlijk in de laatste drie eeuwen geen verandering heeft ondergaan, voornamelijk in de nabijheid van de Schelde en van het stadhuis. Er zijn daar straatjes, zoo nauw dat de zon op zijn best een uur daags er doordringt. Vele houten geveltjes boeien er den blik onwederstaanbaar. Hoe onaangenaam de geur is , die u te gemoet stroomt uit de sombere, bekrompen winkeltjes , gij hebt daar kijkjes, die gij nooit vergeet , vooral als de avondzon met haar onbeschrijfelijk kleurenspel van licht en schaduw in de dwarssteegjes valt. En werpt ge een steelschen blik door de halfge opende deuren in de lage voorhuizen , ge verplaatst u met uw verbeelding onwillekeurig een drietal eeuwen terug , toen spaansche soedeniers zich er met het bak spel vermaakten en de tinnen kroezen met bier goed lieten smaken. In vroegere jaren werden die straten , naar gelang men de Schelde naderde , al bochtiger en nauwer, en Het Steen. 217 vormden een waar labyrint. Zij moesten verdwijnen bij den aanleg der haven- en kadewerken. Slechts enkelen zijn er thans nog over, die zich vooral groepeeren om het merkwaardige en beruchte , door mij reeds vermelde « Steen . » van ? Dit overblijfsel van den voormaligen Burght , voorheen de staatsgevangenis, in wier onderaardsche gewelven de hertogen van Brabant en Bourgondië de misdadigers op sloten , en die Karel V en Filips II , door den hertog van Alva vertegenwoordigd, diende tot bewaring van ketters , beeldstormers en alle Rome en Spanje vijandige patriotten , ligt thans geheel afgezonderd. In de dagen van het bloedig schrikbewind werden binnen zijn muren, de grootste gruwelen gepleegd. In die holen , waar nauwelijks genoeg lucht en licht door de smalle openingen , in de met dikke ijzeren platen bekleede muren aangebracht, konden binnendringen om het adem halen mogelijk te maken , weêrklonk het gejammer der on schuldige gevangenen , die op de pijnbank gelegd , vaak zich zelven om maar aan hun onlijdelijke smarten een einde te maken , van denkbeeldige misdaden beschuldigden . Een rilling overvalt u , wanneer ge op die plek u met de gedachten in dat verleden verplaatst. Voor weinige jaren zag men op de muren nog de sporen van roode vlek ken en ontmoette men oud ijzer, bruin gekleurd door het bloed evengoed als door den roest . Op de plaats vindt men nog palen , kettingen , hals banden , waaraan de veroordeelden werden vastgeketend om de voorlezing van het, over hen uitgesproken vonnis aan te hooren, en andere strafwerktuigen. Het inwendige van het gebouw is nu ingericht tot een museum van oudheden , dat jaarlijks in belangrijkheid toeneemt. De hoofdingang is allerbevalligst, en niemand die binnentreedt en met het verleden van het Steen on bekend is, zou op het denkbeeld komen van de gruwelen aldaar gepleegd , maar veeleer zich voorstellen dat daar binnen een vorstelijke woning zich vroeger uitstrekte , waar vreugde en vrede gewoond hebben en de vroolijke > > 218 De Put van Quinten Metsijs. > > > kinderlach weêrklonk . Doch de geschiedenis laat haar stem niet smoren. Zij bewaart de herinnering van het verleden . En die herinnering wordt verlevendigd , als gij , straks op de straat eenige schreden verder, een crucifix en altaar ziet verrijzen , voor hetwelk de ter dood ver oordeelden , die in plechtstatigen optocht naar de markt geleid werden om op houtmijt of schavot of aan de galg ontzield te worden , hun laatste gebeden ten hemel moesten opzenden. De moker heeft dat gebouw, hetwelk in Antwerpens geschiedenis zulk een belangrijke rol speelde, gespaard . Het staat daar nog altoos vooruitspringende op de kade en verbreekt de rooilijn. Maar dit juist wettigt de vrees, dat ook zijn dagen geteld zullen zijn , wanneer het het vrije verkeer in den weg staat en daarvoor zal moeten wijken . Dat zou te bejammeren wezen . Doch de schrandere en kunstlievende regeering zal , naar wij hopen , wel een middel weten te vinden om het merkwaardige gedenk teeken , zoo geheel eenig in zijn soort , te behouden. > > Bij den ingang der kathedraal vertoont zich nog een andere proeve van vlaamsche kunst. Het is de zoogenaamde put van Quinten Metsijs, te wiens eere ook aan den buitenkant van den muur , aan den voet des torens een gemetselde grafsteen is aangebracht. En vlak daarover, als om de schoone dagen der jeugd en het somber doods uur te vereenigen , verrijst die put, waaraan een treffende liefdesgeschiedenis is verbonden. Het kunstig bewerkte ijzeren bovenstel , dat een metalen boeket gelijkt met het beeld van den legendarischen Salvius Brabo er op , zou naar luid der overlevering , door den schilder, toen nog smid , met den hamer geslagen zijn , om aldus de hand te verwerven der schoone, die hij liefhad , maar wier vader zijn dochter niet aan een gewonen ijzerpletter wilde geven , doch wel aan een kunstenaar. Het oude Antwerpen heeft tal van schilderachtige gedenkteekens, doch die alle bij lange na niet de waarde hebben van dien put . Het zijn meerendeels altaren , door > Teun Koekeloer en de Melkvrouw. 219 kladschilders geverfd ,> in de inspringende hoeken der straten opgericht; groote crucifixen tegen oude muren geplaatst ; heiligen met legendarische attributen in nissen, of wel de Moedermaagd, gekleed in een lange japon met stijve plooien , het kindeken op haar arm met onbe schrijfelijke teederheid aanziende en met kunstbloemen aan haar voet. Des avonds worden de lantaarns voor die beelden , die in hooge vereering staan bij het volk, aan gestoken. Weggevaagd door den adem der hervorming of vernield bij gelegenheid van een plundering der kerken , zijn die beelden weder onder het oostenrijksch staatsbestuur ver schenen en vermenigvuldigden zich, toen het Catholicisme met onbeperkte macht op tijdelijk en geestelijk gebied den heerschersstaf voerde. Sedert konden vrij omwentelingen elkander opvolgen en staatkundige , maatschappelijke en godsdienstige her vormingen tot stand komen , revolutionnaire benden aan den voet van die, in de hoogte prijkende voorwerpen van vrome vereering voorbij trekken , zelve bleven zij ongerept. Elders op den hoek der Eiermarkt ( B. IIIen IV) , wordt de blik getrokken door een allerbelachelijkst beeld , voor stellende een taankleurigen boer , met borsteligen baard , gehuld in een groven , blauwen mantel , neergezeten met een mand eieren onder zijn stoel en een andere mand op zijn schoot. ' t Is Teun Koekeloer , de eierboer , die te Antwerpen de rol van Pasquino te Rome vervult. Zijn geboorte dag teekent uit 1667. Zulk een oud burger mag zich wel eens vrijheden veroorloven en aanmerkingen maken. Teun liet zich dan ook niet onbetuigd . Wanneer een of ander druk besproken feit plaats had, gaf hij zijn oordeel op hoogst eigenaardigen trant, in ruwe , ongezoute, hekel achtige taal te kennen . Eenige jaren geleden wisselde hij nog herhaaldelijk van gedachten over de gebeurtenissen van den dag met een ander beeld van soortgelijk allooi, de kleine Melkvrouw op de melkmarkt , die een jaar ouder was dan hij. De geslepen boerin gaf haar bescheid in niet minder 220 Nieuwe gebouwen. nomen gezouten en gepeperden , platten vorm . Tean heeft dit genoegen niet meer. Men heeft hem zijn kameraad ont en het alleen -spreken moede geworden, zwijgt hij thans. Voor het overige heeft men rondom hem Ant werpen geheel veranderd en onherkenbaar gemaakt. Mis schien is hij daarover ontstemd en mokt hij. Als Mannekenpis te Brussel , waren Teun en de melk vrouw bij kermissen en blijde intochten der soevereinen op het schoonste uitgedost. En hierdoor in een goede luim gebracht, wonden zij geen doekjes om hetgeen zij op het hart hadden. Hun snaaksche invallen wisselden hun gekruide bijtende spotternijen af.Een verzameling vanhun spreuken en rijmpjes, die dikwijls raak waren en striem den en geeselden zonder aanzien des persoons, zoude de volksgeschiedenis van die dagen in herinneringkunnen brengen . V. Maar Antwerpen prijkt ook met een aantal fraaie , nieuwe gebouwen in verschillenden stijl opgetrokken en ook met eenige standbeelden. Wij hebben hier het oog op het paleis van Justitie (CV), in 1874 uit rooden baksteen , met blauw arduin afgezet, in een indrukwekkenden stijl opgetrokken ; den Vlaamschen schouwburg ( C III) , die een Griekschen tempel gelijkt; de nationale Bank , ( CV) in den vlaamschen stijl der 16de eeuw ; het nieuwe Athe naeum (D III ) ; den koninklijke schouwburg (C IV ) , in 1834 gebouwd , in 1870 belangrijk vergroot ; zieken huizen en liefdadigheidsgestichten ; het paleis der familie Moretus van de Quinten Metsijslei bij het Park (D IV) , welks gevel in vlaamschen stijl opgetrokken , prijkt met een aantal gebeeldhouwde medaillons , de borstbeelden bevattende der leden van het geslacht Plantijn ; de ste delijke Boekerij (B III) , zoo wel voorzien en zoo uitne mend ingericht en bestuurd door den dienstvaardigen bibliothecaris, Dr. Hansen, en andere particuliere huizingen. Een groot aantal standbeelden in marmer of brons , op verschillende punten verrezen ,> getuigt van de piëteit, waar Standbeelden. 221 > mede Antwerpende gedachtenis van haar groote mannen in eere houdt. Wij noemen slechts die van Rubens ( BIV) , Van Dijck ( B III), Teniers ( C III) , Th. v. Rijsewijck ( BIV) , Leys (CIV), het ruiterbeeld van Leopold I (CIV , V ), de groep van Boduognatius ( D V) , den belgischen held , die langen tijd een wanhopenden wederstand bood aan de Romeinsche overweldigers en over wien Caesar met bewon dering spreekt ; het monument ter herinnering aan de Vrij verklaring der Schelde op het Marnixplein (B V) ; dat in het Park opgericht ter eere van den burgemeester Loos ( D V) , onder wiens bestuur die heugelijke gebeurtenis plaats had ; het beeld van Gilbertus van Schoonbeke ( D V) , den ingenieur en architect, die ten tijde van Karel V zooveel tot verfraaiing der stad en de verbetering en gezondheid bijdroeg , en belasterd door degenen die hij had rijk ge maakt , met ondank door zijn medeburgers bejegend , van verdriet op jeugdigen leeftijd stierf , hoewel Karel V be proefd had hem te troosten door hem tot raadsheer der finan ciën ( men zou thans zeggen lid der rekenkamer) te be noemen ; en andere monumenten , wier beschrijving in de ge wone gidsen is te vinden . Dit is niet het geval met de beide jongste gedenkteekenen , waarmee Antwerpen is verrijkt. Het eerste dier twee is wat ter eere van Conscience verrees vlak voor den ingang van de stedelijke boekerij, over de Jezuiëtenkerk ( B III). Bij dit schoone beeld ver toefde ik geruimen tijd. Het stelt den schrijver voor, gezeten op een stoel met de pen in de hand. Ontworpen door den Heer Joris , werd het uitgevoerd op stadskosten , en den 13den Augus tus 1883 onthuld . Uitnemend heeft Jan van Beers in zijn door mij reeds aangehaalde inwijdingsrede, de hooge beteekenis geschetst van die zeldzame eer, door de gemeente aan den beroem den man bij diens leven nog bewezen , toen hij aldus sprak : « Hier op den drempel dezer Halle , tot een schatkamer der letterkunde en der wetenschap aller tijden en aller natiën gewijd, zit gij als de goede genius uws volks en roept het vriendelijk wenkend toe : « Zonen van Antwerpen ! In alle wijken uwer stad deed 222 Het jongste gedenkteken. & een Vaderlijk Bestuur ruime en prachtige scholen ver rijzen , waar u de weg tot verstandsontwikkeling en « gemoedsveredeling kosteloos werd ontsloten ; ik strooide « mede de vruchtbare zaden van schoonheidszin en deugd « en vaderlandsliefde in uwe ziel. Komt , treedt hier « binnen en voltooit door eigen inspanning het werk « door ons zoo gelukkig aangelegd. Geniet hier in zijn « gansche volheid den zonneschijn van kennis en kunst! « Volmaakt u zelven hier tot mensch !.... Zonen van « Antwerpen ! treedt binnen ! Ik , de schrijver , dien gij « boven allen liefhebt, noodig u er toe uit ! » « En daar zult gij tevens zitten , Conscience ! als de * verheerlijking van dat heilig streven, waarvoor gij uwe « beste levenskrachten veil hadt : de herstelling van de « taal uws volks in hare volle nationale en natuurlijke « rechten . Daar zult gij zitten , Hoofdleider der Vlaamsche « beweging ! door uwe erkentelijke vaderstad in brons ge « goten , en terwijl de laatste golven der miskenning en « verbastering machteloos op uwe bronzen voeten ver < spatten komen , zult gij den lande verkondigen :

  • « Het Vlaamsch herleeft! het Vlaamsch herbloeit ! Het Vlaamsch zegepraalt in Vlaanderen ! » »

Het andere gedeukteeken , hetwelk ik bedoelde en dat pas dezer dagen is onthuld , prijkt op de Gemeenteplaats over den vlaainschen schouwburg ( C III . ) Veilig mag men het een der schoonste noemen , die Antwerpen bezit. Waar de in 1869 gesloopte Kipdorppoort stond , een zegeboog ten jare 1688 opgericht ter herinnering aan de zoogenaamde Fransche furie , welke een eeuw vroeger te dier plaatse tot staan gebracht werd, heeft de gemeente raad aan de vereeuwiging dezer gebeurtenis dit monument gewijd , dat een allerbevalligste vereeniging van brons. blauwen steen en gepolijst schotsch graniet aanbiedt. Het bestaat uit het bronzen beeld van Antwerpens stedemaagd, wier hoofd met lauweren is gekroond en die in fiere houding in de eene hand een banier omhoog heft en met de andere een lauwerkrans viireikt. Het voetstuk van gepolijst rood schotsch graniet , rustende op een > Het museum, 223 onderstel van blauwen steen , prijkt aan de vier zijden met bronzen basreliefs en platen met opschriften en de namen der 78 burgers, die bij het terugdrijven der in dringers sneefden en wier verlies door den dood van 1500 aanranders zou zijn gewroken. Alle hulde komt zijn ontwerpers , Geefs, den jongeren beeldhouwer en v. Dijck , bouwmeester , toe , aan wier smaak en talent men het te danken heeft. Een allergelukkigste tegenstelling vormt dit gedenk teeken, ook in dit opzicht met alle anderen , welke men te Antwerpen aanschouwt, dat dezen slechts vijf of zes maan den in het jaar zichtbaar zijn en den overigen tijd door groote houten kasten voor het oog verborgen blijven , uit vrees dat zij zouden bevriezen. Wordt de bezoeker bij zijn wandeling in de stad ge troffen door de blijken van den smaak en den kunstzin , die Antwerpen bezielen , door de piëteit , waarmede zij de nagedachtenis van hare groote mannen in eere houdt en door de erkentelijke hulde gebracht aan haar zonen , in wie de vlaamsche kunst haar veelzijdige uitdrukking gevonden heeft , van haar liefde voor die kunst ge tuigt vooral ook bet kostbaar stedelijk museum (C III), dat de plaats waardig is , waar Teniers , Rubens , van Dijck , Jordaens , de Craeyer, Zegers , Neefs en zoovele andere groote meesters leefden en werkten . Nog minder dan bij de kerken , kunnen wij omtrent die verzameling in bijzonderheden afdalen , of zal men van mij een beschrij ving der meesterstukken, die het bevat, verwachten mogen. Er bestaat trouwens een beredeneerde , zeer goed saam gestelde catalogus , die als model kan voorgesteld worden voor dergelijke geschriften. Men heeft dien noodig , doch met een vriendelijke voor komendheid is ten gerieve der bezoekers, die ook op elke schilderij den naam van den maker , met de opgaaf van diens geboorte- en sterf jaar geschreven vinden , op een keurig gebeeldhouwden lessenaar een exemplaar in fran schen en nederlandschen tekst neêrgelegd , waardoor zij , > 224 De kunstacademie. > wiers middelen hun niet veroorloven het boekdeel te koopen, hun weetgierigheid kunnen bevredigen . Gelijk ik opmerkte, zal in de nieuwe stad het museum een waardige plaats verkrijgen ( BV) . Om echter een denkbeeld van zijn kostbaarheid te geven , voeg ik hier bij , dat er een vijftien -tal doeken van Rubens, waaronder twaalf van buitengewone schoonheid , en de beste doeken van Van Dijck , Memeling , de beide van Eyck's, Quinten Metsijs, Lucas van Leiden , Holbein , Jordaens en Lucas Cranach te bewonderen zijn , terwijl ook Rembrandt en Titiaan vertegenwoordigd worden. Ook de kunstacademie Museumplein C III) , die de beste resultaten oplevert en de voortzetting is der oude Academie van St. Lucas, ter aanmoediging der schilderkunst om streeks het midden der 15de eeuw , door Philips den Goede gesticht, geeft Antwerpen een aanspraak te meer op den schoonen eerenaam van zetel der kunst. Zij is het middel punt van een uitgebreiden kunsthandel en maakt de stad tot de groote markt van schilderijen , van waar jaarlijks tal van stukken , op de ateliers der aldaar gevestigde schilders, vervaardigd , de zee oversteken en geruild wor den tegen amerikaansche dollars of engelsche banknoten. Niet zonder invloed ' is dit op het kunstonderwijs, door de stedelijke overheid met milde hand verstrekt , en dat wel dadig werkt op den algemeenen smaak en den kunstzin der bevolking , bij wie de traditie van hare groote mannen voortleeft, vooral van Rubens. Mijn bestek veroorlooft mij niet uit te weiden over de kunstschatten , die Antwerpen in bijzondere verzame lingen bezit, en gunt mij slechts in het voorbijgaan te wijzen op den Kunstkring (C. IV) , wiens groote vergader zaal een waar museum is , en die in verschillende afdee lingen gesplitst : toonkunst , schilderkunst en letterkunde, de laatste wederom met een vlaamsche en een fransche sectie – veel tot ontwikkeling van den smaak toebrengt. Evenzoo kan ik slechts aanstippen , hoe niet alleen door de overheid de stoffelijke belangen der bevolking wor den behartigd , maar ook op uitnemende wijze in haar > Onderwijs in Liefdadigheid. 225 geestelijke en zedelijke behoeften wordt voorzien door het ver strekken van goed onderwijs, en met welk een ijver men zich aangordt tot verlichting van den nood der hulpbehoevenden . Inderdaad , wanneer men nagaat wat er ook op dit dubbel gebied in de twaalf laatste jaren door Antwerpen is tot stand gebracht , kan men aan de wakkere stede voogden en hun uitnemend hoofd , burgemeester Leopold de Wael, zijne bewondering niet ontzeggen. Zij stichtten benevens het nieuwe athenaeum , tal van nieuwe monu mentale gemeentescholen en al de betalende scholen voor jongens en meisjes ; het middelbaar onderwijs voor meisjes en de Fröbelscholen werden ingericht ; het kunstonder wijs hervormd met medewerking van den Staat ; de lokalen voor de hoogere leergangen der academie gebouwd ; het museum Plantijn Moretus geopend ; de cellulaire ge vangenis (B. IV en V) wier buitengevel een kasteel uit de vijftiende eeuw voorstelt , en het nieuwe gasthuis , het nieuwe vondelingen- en weezenhuis opgetrokken ; Waarlijk het klinkt fabelachtig wat er voor groots en nuttigs in zoo korten tijd is verricht. Wanneer ik nu nog herinner aan de schoone wande lingen , die de boulevards , waarop vele groote steden naijverig mogen zijn , aanbieden ; aan het Park ( D IV) , dat twaalf hectaren beslaat en verrijst ter plaatse, waar vroeger de Lunet Herenthals stond , op de door dubbele rijen boomen beschaduwde fraaie Groenplaats ( BIV) met het beeld van Rubens in het midden , en die de weke lijksche bloemmarkt in een werkelijken bloemhof herschept; aan de Warande, ( Pepinière) ( D VI), waar de fraaie gebouwen van de « Harmonie » verrijzen ; den botanischen hof (CIV ), en den schilderachtig aangelegden Zoologischen tuin ( D III en IV) , dan blijkt het genoeg dat België , hetwelk steden bezit als Antwerpen en een provincie als die welke wij geschetst hebben , geenszins tot de landen behoort , wier hoofdstad alleen de belangstelling van den vreemdeling wekken kan. Brussel onderscheidt zich van hare groote zustersteden, met name Antwerpen , die gerust met haar om den voorrang kunnen dingen, alleen hierin, dat zij de zetel der regeering en de woonplaats is van tal van leegloopers. 15 226 Politi.eke verdeeldheid. V. > vt won steeds vens bur Mijn schets zou echter on volledig zijn , wanneer ik in gebreke bleef omtrent de Antwerpenaren zelven eenige bijzonderheden medete deelen , uit a'en aard der zaak kunnen dit slechts vluchtige op ,erkinge.? zijn. Dat Antwerpen ook den strijd kent, die hetland be roort en in twee vijandelijke kan pen vera eelt, in den boezem der familien de zaden van v Irwijdering en twist strooit en tot op de maatschappelijke betrekking zijn invloed uitstrekt, weet ieder. Het voor uitstrevende, vrij zinnige element, schijnbaar verstikt op . het einde der 16de eeuw door den rook , die van de houtmi ' iten opsteeg , of verdronken in de stroomen bloeds , die 'rgoten werden, bleek te veel levenskracht te bezitten om onder te gaan . Het bleef bestaan tot de groote staatsomw 'enteling van 1789 den dag der vrijheid van geweten deed aanbreken. Onvervaard look het toen weder op en veld. Verreweg de meerderheid van Antwer) gerij is liberaal. dt over Dat zij bij de verkiezingen voor de kamers wor stemd, ligt aan de eigenaardige samenstelling v. kiesdistrict, waartoe ook plattelandsgemeenten , die eheel eg Doch aan den leiband der geestelijkheid loopen , behooren . I che hoe zou Antwerpen zelf bij de frissche cosmopolitis lucht, die men er inademt , iets anders kunnen zijn d. 1 een vrijzinnige stad ? Het behoud zoekt te vergeefs heu en steun , daar waar de fabrieksschoorsteenen rooken en schepen af- en aanvaren. De geestelijkheid , die met onbeperkte macht de plat telandsgemeenten regeert en de boeren drilt en geen vrijheid van geweten en onderwijs eerlijk en openlijk duldt, evenmin als zij ooit toegeven zal , dat de verschillende be lijdenissen gelijke rechten moeten hebben voor de wet of dat de burgerlijke macht onafhankelijk kan zijn van de kerkelijke, poogt haar gezag ook in de stad uit te breideni Of het haar lukken zal ? Haar invloed is ongetwijfeld an het un De strijd. 227 groot op sommigen van de lagere volksklassen en velen, die hun godsdienstige behoeften niet hebben kunnen smo ren en den godsdienst in geen anderen vorm kennen dan die van het Roomsch - Catholicisme gaan met hen mee. Warm is dan ook bij elke verkiezing de strijd. De leus is : wie liberaal zich noemt, kan niet Roomsch - Catholiek zijn en wie Roomsch- Catholiek is , niet liberaal. Hartstochtelijk betwisten steeds de partijen elkander de zege. Er bestaat hierdoor een opgewekt politiek leven , vurige belangstelling in de openbare zaak , trouwe behar tiging der algemeene belangen , wel wat koortsachtig soms , maar die toch gunstig afsteken bij de lauwheid , waaraan de Noord-nederlander over het geheel zich schul dig maakt bij de traagheid , waarmede hij zich begeeft naar de plaats, waar de publieke aangelegenheden worden besproken en bij zijn zucht om in den strijd tusschen de verschillende meeningen te veel op zich zelf te blijven staan. Ieder is er op zijn post , gereed tot den strijd en doet het zijne uit vrije beweging , zonder te behoeven opgepord of opgetrommeld te worden , zonder dat men de toetsen van het klavier der volksconscientie heeft aan te slaan . Onwaar is de beschuldiging , als zouden de Vlamingen heulen met de clericalen en met dezen gemeenezaak maken ter wille van het doel , dat zij beoogen : de zegepraal hunner taal in hun vaderland. Kussen de gemeente naren in de Kempen en in Vlaanderen ' s pastoors roede met ootmoed en geven zij zich gewillig aan diens leiding over , de uitnemendste , thans nog levende Flaminganten , die van Antwerpen een brandpunt der beweging maken en wier namen ik mij noode weerhoud te vermelden, dichters , prozaschrijvers, toonkunstenaars, op wier bezit hun stad trotsch is , mogen wij als banierdragers van de vrijzinnige richting begroeten. De gemeenteraad is liberaal , en in zijne zittingen worden op een enkele uitzondering na , de beraadslagingen door alle leden in het nederlandsch gevoerd. En welk een liefde en belangstelling de vrijzinnige stedelijke overheid voor de vlaamsche taal en letterkunde koestert, blijkt uit de > 228 Het Protestantisme. hulde , die zij Conscience op zijn jubilé te Brussel bij monde van het raadslid Jan van Beers bracht, en uit de stichting van het standbeeld, dat zij ter eere van dien geliefden schrijver deed verrijzen. zaam waren. Dat in zulk een stad het protestantisme, zoodra het daartoe de vrijheid kreeg , zijn vleugelen weder ontplooide, na eeuwen lange onderdrukking , begrijpt men . Met den terugkeer der stad onder het spaansche juk was over de hervorming te Antwerpen , dat een oogenblik geheel Geus was, het doodvonnis geveld. Ir. 1648 bij den vrede van Munster werd de vrijheid van geweten wel toegestaan. Maar welk een vrijheid ! Oogluikend vergunde men de prediking der evangelische belijdenis, ter wille der in de stad gevestigde Duitschers en Hollanders. Het waren vooral duitsche predikanten, die er werk Onder het oostenrijksch bestuur veranderde die zooge naamde vrijheid in stille plagerij, tegenwerking en belem mering. Maar nu bemoeiden de Staten van Zeeland zich met de zaak , die zich in zekeren zin als patroons der protestanten in de Zuidelijke nederlanden opwierpen. Zij dreigden met weêrwraak tegen hun roomsche onderdanen in Zeeuwsch - Vlaanderen, wanneer men te Antwerpen de pro testanten niet met vrede liet. Dit hielp dan een poos. Maar de gemeente bleef een kwijnend bestaan voortslepen , 200 dat, toen met Jozef II een tijdperk van vrijheid aanbrak , de levenskiemen in haar schenen uitgedoofd. In 1815 , na de restauratie en de vereeniging van Noord- en Zuid - Nederland tot het koninkrijk der Neder landen , kreeg de gemeente een nieuwen toevoer van krachten vooral door het talrijk garnizoen , te Antwerpen gelegerd. Twee predikanten bedienden haar, die in het nederlandsch, fransch en duitsch het woord der waarheid verkondigden . Ook werd er een engelsche gemeente gesticht, die in1821 de voormalige kapel der leertouwers , in 1794 tot militair hospitaal ingericht en in tempel der Rede door de Jaco bijnen veranderd, voor haar eeredienst verkreeg. In het zelfde jaar werd ook een Protestantsche kerk geopend , Tegenwoordige toestand der Protestantsche gemeente 229 > > in de voormalige kapel van het klooster van Maria Bood schap (C III) . Vooral in de jaren tusschen 1826 tot de revo lutie , toen mijn eerwaardige ambtgenoot, de heer Mounier , thans emeritus-predikant te Amsterdam , het predikambt er bekleedde en eerst in het fransch en nederlandsch , later alleen in eerstgenoemde taal het evangelie verkondigde, terwijl twee ambtgenooten , de heeren Marcus en van Laak hem toegevoegd werden om zich met de holland sche prediking te belasten , steeg de gemeente tot een hoogen trap van bloei. Zelfs werd plan gevormd om op de Meir een nieuwe kerk te stichten , daar de oude te klein was geworden. Het uitbarsten der revolutie was evenwel voor de protestantsche gemeente een gevoelige slag. Het nederlandsche element scheen allengs geheel zich op te lossen in het fransche en duitsche. In 1847 kwam er echter weder een predikant , de Heer Stoop , die zoowel in het fransch als in het nederlandsch moest prediken. Thans wordt de protestansche gemeente door twee predikanten bediend , een hoogduitsche, de heer Seitz de heer Wagener ' voor de hollandsche-fransche afdeeling. Het geheele getal leden is moeielijk op te geven. Het zielental bedraagt ongeveer 10.000 (Duitschers, Hollanders , Franschen Vlamingen). De godsdienstoefe ningen worden geregeld bijgewoond. Aan de gemeente (Holl. Fransche afd .) is een Zondagschool verbonden , door 270 à 280 kinderen bezocht. Thans is men bezig gelden in te zamelen voor een protestantsch oude mannen- en vrouwenhuis , weeshuis voor jongens en een ziekenzaal te stichten. De duitsche afdeeling bezit een Mädchen -Heim en een Asyl voor zeelieden. Onder de duitsche protestanten zijn vele bemiddelde personen. Van de andere afdeeling be hooren echter drie vierden tot den werkenden stand. Verder is er nog te Antwerpen een engelsche en een scandinavische kerk , een vrije duitsche gemeente en een vrije hollandsch – vlaamsche gemeente , door de te Brussel gevestigde Société Evangélique gesticht. Het protestantisme breidt zich echter onder de be en en een 3 230 Onkerkelijkheid der liberalen. wanneer schaafde Antwerpenaren niet uit , zooals men had mogen verwachten , men den afkeer in aanmerking neemt , die zoovelen hunner van de roomsche kerk kregen tengevolge van het drijven der pastoors. De vormen van het protestantisme schijnen voor hun levendigen , artis tieken aard te koud , te dor, te zuiver verstandelijk . Misschien ook moet hier in rekening worden gebracht, dat dit , in de laatste jaren ten minste, toen bij velen de breuk met het catholicisme tot stand kwam , uit sluitend vertegenwoordigd werd door predikanten , be hoorende tot de orthodoxe richting , wier opvatting van het evangelie hen niet aantrekken kan. Bij velen is zeker ook bet « onbekend maakt onbemind » , op het protestan tisme van toepassing. Doch tengevolge van dezen stand van zaken , bevinden zich tal van ontwikkelde Antwerpsche liberalen buiten alle kerkverband. Die afzondering moet ook onvermij delijk nadeelig werken op hun godsdienstig leven. Want dit heeft behoefte aan voedsel en opwekking , wil het niet kwijnen , ja versterven . Velen hunner, die zich vrij denkers noemen en met bet catholicisme hebben gebroken, en het oog sluiten voor de godsdienstige behoeften der menschelijke natuur, eerbiedigen echter, tenminste in schijn , zijn praktijken . En hoewel te pas of te onpas uitvarende tegen hetgeen zij grof bijgeloof noemen , en luide van de daken verkondigende datde roomscbe kerk het einde van haar macht tegemoet gaat, doen zij toch hun echtverbindtenis door de kerk wijden en hun kinderen doopen , plaatsen hunne dochters op kloosterscholen en hun zonen , zoo zij ben al niet zonder godsdienst opgroeien laten , bij de goede frères , en vinden het heel natuurlijk dat hun vrouw ter biecht gaat en haar communie doet. Al te veel vergeten zij, dat alleen een vrije en gezonde, in het volk levende opvatting van de godsdienst, die de bron is van de ware vrijheid op elk gebied , het Christendom van Jezus van Nazareth , de zegepraal van het ultramontanisme kan voorkomen . En dat zij dezen alleen door de kracht van het voorbeeld ingang kunnen doen vinden . De vroomheid der volksklasse. 231 VII. Bij de meerderheid der bevolking onder de lagere klassen leeft een echte , kerkelijk traditioneele, hoewel zeer oppervlakkige vroomheid , zooals men opmerken kan uit de aanwezigheid der talrijke kapellen , heilige beelden en crucifixen op de hoeken der straten , maar ook uit iets anders nog. Wij bedoelen de jaarlijksche bedevaarten naar Scher penheuvel , waar een wonderdoend Mariabeeld zich moet bevinden.

In de provincie Antwerpen bestaan in bijna alle kerken broederschappen van Onze Lieve Vrouw van Scherpen heuvel met een geestelijke aan het hoofd. Hem worden de bijdragen der leden gebracht. Voor dit geld leest hij jaarlijks een mis en vergezelt hij de bedevaartgangers op hun tocht naar Scherpenheuvel.

De vereenigingen werven onder de allerlaagste klassen der bevolking haar leden. De bedevaart heeft altoos in den zomer plaats en bij voorkeur op Pinksteren. Uit Ant werpen zelve trekt men met groote drommen op. Desmor gens om vier of vijf uur gaat de karavaan , grootendeels be staande uit vrouwen , op reis. Biddende en zingende volgen zij den grooten rijweg naar het bestemmingsoord over Lier , elk gewapend met een mandje proviand en een paar klompen of schoenen ter verwisseling. In sommige herbergen , waar zij langs trekken, rusten zij wat uit en bestellen bier of koffie bij het meegebracht eten. Te Scherpenheuvel aangekomen , begeven zij zich regelrecht naar de kerk. Wie er niet binnen kan , ( en dat is met velen het geval) knielt , en bidt en zingt buiten de kerk . Hier , ziet men er zich van hun schoeisel ontdoen en aldus barrevoets rond het heiligdom gaan , zoo menig maal als zij zich dit voorgenomen hebben. Wat verder aanschouwt men menige vrouw of moeder , die op de bloote knieën rond den tenipel kruipt om krachtens die goede werken , genezing en anderegunsten van « Ons-lief-vrouw ken » te bekomen ! Wanneer de gebeden geëindigd zijn , > > 232 Jaarlijksche Bedevaart v trekken de pelgrims een voor een voorbij het beeldeken, kussen het en werpen hun offerpenning aan den voet des altaars. Die penningen , grootendeels koperen centen , wor den daarna door de kerkbedienden letterlijk met een schop in manden geschept en weggevoerd. Het is dan al laat in den middag geworden , en men gaat huisvesting zoeken. De meestvermogenden vinden bij de lieden in het dorp zelf een minder of meer geschikt onderkomen. De groote hoop nochtans neemt haar ver blijf in schuren, daartoe opzettelijk langs den weg buiten het dorp opgeslagen. De legersteden bestaan enkel uit bossen stroo, over den grond gespreid . Als men nu nagaat dat menschen van beiderlei kunne , groot en klein , oud en jong daar vermengd liggen , kan men zich een flauw denkbeeld vormen van wat daar zoo al gebeurt : stelen , vechten , enz. En dat midden in den zomer ! Na zulk een verkwikkende rust keeren de bedevaartgangers des morgens vroeg naar de kerk terug , scharen zich daarna weer in processie en trekken zoo tot Lier, waar zij eene lange rustpooze houden. Daar worden de bakkerswinkels bestormd om « vlaaikens > te koopen voor de thuisgebleven betrekkingen. Een ooggetuige heeft mij verhaald , dat men bij één bakker tienduizend vlaaikens in gereedheid had gebracht, in pakjes van 6 en 12 , en er in den tijd van eenpaar uren geen enkelmeer over gebleven was. En in Lier zijn heel wat bakkers! Een weinig Loven Berchem een der voorsteden van Antwerpen aangekomen , worden de bedevaartgangers met kruisen en vanen ontvangen. Op den langen rechten steenweg ziet ze van verre opdagen. Eerst ontwaart men slechts één stofwolk ; dan komen allengs daaruit te voorschijn de vermoeide en hinkende voetgangers, allen met het onont beerlijke papieren vaantjen, waarop 0. L. V. van Scherpen heuvel zeer grovelijk met bonte verfkladden afgebeeld is , met een gedrukte aanhaling van allerlei mirakelen aldaar geschied. Ook op de huiven der karren en op den kop der paarden zijn vaantjens aangebracht. Het meest opgeschikt zijn de overgroote , vuile rijtuigen (Janpleziers) gevuld met pelgrims, ledige eetkorven , men naar Scherpenheuvel. 233 schoeisels – dit alles een geur verspreidend om nooit te vergeten . Men kan het er gerust voor houden , dat bij zulke lieden , de pret van toch ook eens uit te zijn , bij de vervulling van dien godsdienstplicht ( ?) een gewichtige plaats bekleedt. Velen zijn er fier op te kunnen vertellen , hoeveel maal zij reeds te Scherpenheuvel geweest zijn . Toch is in den laatsten tijd de ijver voor die bede vaarten verflauwd. Zij schijnen haar grootste aantrekke heid verloren te hebben sedert de opening der spoorweglijn naar Sichem , dicht bij Scherpenheuvel . Voor het groote publiek der pelgrims was de voetreis , het rijden in boe renkarren of ander onhebbelijk voertuig de groote drijf veer. Men begrijpt dat het belachelijk is op de oude wijze een reis te ondernemen , die men in het achtste deel van den tijd en veel gemakkelijker kan volbrengen. Fatsoenlijke burgerlieden gaan nog wel ter bedevaart naar Scherpenheuvel, maar met den spoorweg , op een halven dagheen en terug. Degroote toeloop neemt even wel met elk jaar af. En zal Scberpenheuvel jaren lang door buitenlui en dwepers bezocht blijven , toch zullen de bedevaarten daarheen , wie weet hoe spoedig tot de geschiedenis behooren. Juist daarom achtte ik het niet onbelangrijk ze te dezer plaatse te vermelden. Op den huidigen dag sparen de lieden uit de volks klasse ook wel geld bijeen , maar het is om gezamenlijk naar Brussel te gaan , of ook bij de dweepzieken om ge bruik te maken van de gelegenheid , hun aangeboden ' om tegen verminderd tarief naar Lourdes te trekken . VIII. Een zeer eigenaardige trek van den beschaafden Ant werpenaar is zijn zucht naar praal en pronk. Dit verklaart ook eenigszins hoe hij , die vroeger de ijselijkheden van het Steen en de werktuigen van Cosijnske - kleine neef zooals men den beul noemde , trotseerde ter wille zijner overtuiging , later gedwee in den schoot der Moe > 234 Een eigenaardige karaktertrek der Antwerpenaren, derkerk terugkeerde. Want ongetwijfeld zal de omstandig heid hiertoe hebben medegewerkt dat hij in de praktijken van het Catholicisme een gebied vond, waarop hij aan die zucht kon botvieren. Aan die geheimzinnige en on veranderlijke neiging moet men de talrijkheid en de pracht der kerken en den luister der processiën enommegangen toeschrijven : en ook de gewoonten der gilden , die niet tevreden met het stichten hunner gildehuizen opde markt, de hoofdkerk op haar kosten versierden met altaren en kapellen , overladen met marmer en beeldhouwwerk en schilderijen. De behoefte aan eigenverheerlijking paarde zich aan het verlangen om eengodsdienstig monument te stichten. Niets was in de dagen hunner grootheid den Antwerpenaren te duur voor hun zucht om vertooning te maken . In dit opzicht wedijverden zij en poogden zij el kander te overschaduwen. Dat dit streven zich ook bij hun feesten en bij de samenstelling hunner schilderachtige optochten openbaarde, is bekend. Welke veranderingen de stad ook onderging ,het tegen woordige geslacht, dat allengs echter voor een goed deel met het Catholicisme, gelijk wij zagen , brak , is daarin zijn vaderen gelijk gebleven. Zoowel in het bijzondere leven als op hun vierdagen. Dezen onderscheiden zich door beteren aanleg en onbegrensder geestdrift van die ten onzent. Er is geen rijk burger , geen vermogend koopman, die niet zijne gebeeldhouwde kasten en in vlaamschen stijl gemeubeldeeetkamer heeft en zijne met zilver- en glaswerk beladen buffetten en die niet met ingenomenheid den bezoeker zijne schilderijen laat zien. Zelfs de kleine bur-. ger is er op gesteld de wanden van zijn woonvertrek te versieren met platen en doeken. Geen openbare vermakelijkheid is er , geen optocht , waarin niet goden en prinsen optreden ; geen historische ommegang zonder hellebardiers met standaards, vaandels, en groote heeren versierd met het Guldenvlies , of aanzien lijke dames op hare telgangers gezeten , door pages gevolgd en met klatergoud behangen. ' t Is niet zonder zekeren trots >, dat de Antwerpenaar Vermakelijkheden. 235 zich oudtijds liet voorstaan op den titel van Signoor , door de spaansche soedeniers hem gegeven . Zijn naneven zijn « grands Seigneurs» gebleven krachtens den rijkdom , de kunstschatten en den ouderdom van hun stad. Geen sjouwer zelfs aan de haven , die niet het bewustzijn heeft van de rol, welke hij in de handelsbeweging der koningin van de Schelde vervult. Dit gevoel van eigenwaarde, die ijdelheid , zou ik haast zeggen , gaat gepaard met een zeker soort van fiere terughouding, die het eerste oogenblik zich door een ontmoedigende koelheid openbaart. Niet spoedig knoopt de Antwerpenaar vriendschapsbetrekkingen aan . Hij laat zich niet zoo makkelijk door den schijn bedriegen . Maar is het ijs eens gebroken , dan wordt hij een trouw vriend, op wien men volkomen zich kan verlaten , wel willend en dienstvaardig. De roep van zelfzucht, waarin hij staat , en dien hij heeft gekregen door een leelijke woordspeling : « de bewoner van Antwerpen is goed voor zich zelt » ( l'Habitant d'Anvers of l’Anversois est un bon envers soi) is ten eenemale onverdiend , evenals het ver wijt, dat de kunst bij hem een middel zou zijn om te poseeren en te bluffen en niet bij machte , hem met geestdrift te vervullen noch tot zijn hart te spreken. Zijn muzikale festivals , zijn schilderijtentoonstellingen , zijn vlaamsche letterkundige kringen en rederijkerskamers zijn daar om die beschuldiging te weêrleggen . Hij is vroolijk , opgewekt. En zijn gemoedsstemming uit zich vooral bij openbare vermakelijkheden. Men moet de kermissen , cavalcades , ommegangen hebben bijgewoond , om den ernstigen , beredeneerden , koelen koopman te zien veranderen in een joligen pret maker. Maar aan de andere zijde is het hem ernst met zijn dagelijksch werk. De stad lijkt van den vroegen ochtend tot den avond een bijenkorf, vooral op de kade, in wier nabijbeid de meeste kantoren zich bevinden . Tot den avond is de Antwerpenaar de man van zaken en van het geld. Hij is altoos gehaast en zal, als hij u ontmoet , te nauwernood groeten . Hij herkent zijn vrienden 236 Uitspanningslokalen. vindt ge > niet dan tegen het etensuur , verdeelt de menschen in koopers en verkoopers, beziet alles uit het oogpunt van vraag en aanbod , winst en verlies , en staakt geen oogen blik den arbeid , gunt zich schier den tijd niet voor zijn tweede ontbijt en neemt alleen een kwartiertje verpoozing na de beurs . Maar te zes uur of wat later, in hem den man der wereld. In den schoot zijns gezins , in den kring zijner vrienden ontspant hij zich ; de rimpels, die zijn voorhoofd plooien , verdwijnen en hij geeft zich met opgewekten geest over aan de geneugten van een goede tafel, van het gezellig verkeer of van de kunst in hare verschillende vertak kingen . De schouwburg , vooral de opera is zeer in trek en de bier- en koffiehuizen worden druk bezocht . Tal van cafés-chantants verrezen er in de laatste jaren het een al schitterender dan het andere. Wij noemen slechts het Eldorado , Scala , Alhambra , Café Eden , Palais des nuits , Bardo. Een nieuw , dat alle andere in pracht moet overtreffen , het Trocadéro zal eerlang verrijzen aan de overzijde der Schelde. Het gebouw, door tuinen om geven heeft 40 meters breedte en 30 meters diepte. Die inrichtingen zijn altoos des avonds druk bezocht, vooral door de jongelingsschap. Te betreuren is dit feit. Bij het jonge Antwerpen openbaart zich een geest van wuftheid eneen gebrek aan ernst, die den ijver en de liefde voor de beoefening van kunst en letterkunde, welke het voorheen bezielde, geheel uitdooft. Vroeger waren er te Antwerpen tal van letterkundige zang- en tooneelkringen , die zich in een bijzonderen bloei mochten verheugen en gunstigen invloed oefenden op den algemeenen geest der bevolking. De zucht naar afleiding en vermaken heeft een einde aan hun bestaan gemaakt. Slechts één vereeniging , de aloude Rederijkerskamer « de Olijftak » toont nog altoos zich haar schoon verleden waardig. Zij heeft eenigen tijd geleden , toen het woord « geus » door de clericalen als een scheldwoord , dat al wat leelijk en gemeen is moest beteekenen , hun politieken tegenstanders werd toe gevoegd , een merkwaardigen , historischen optocht inge > > Optochten . 237 richt,> waarin de groote geuzen , Willem van Oranje , Marnix van St. Aldegonde enz. optraden. In verschillende wijken liet zij voordrachten houden , waarin de betee kenis dier personen werd geschetst. Datzelfde deed zij ook door strooibiljetten. De zucht naar ontspanning trouwens bestaat bij alle klassen. Twintig jaren geleden had elke wijk haar pa rochiekermis. Deze gewoonte is afgeschaft. Er is thans een algemeene, groote stedelijke kermis , omstreeks half Augustus , die eenige dagen duurt en tal van vreem delingen naar de stad doet stroomen . Bij die gelegenheid en bij openbare vierdagen heeft men ook optochten en groote ommegangen met tentoonstellingen vande legenda rische personen , die zich aan de goede stad vertoonen , en het eigendom der gemeente zijn. Voor die plechtigheid worden de oude coquetten geschilderd , geblanket en opge schikt om een jeugdig, frisch voorkomen te hebben. Oogverblindend zijn de kleuren van de hoofdfiguren , de reus Antigon Druoon , de reuzin , de schepen en sloepen , de zegewagens, den beroemden walvisch,, den niet minder beroemden dolphijn , die tegelijk optreden. Die reus verscheen het eerst ten tooneele in 1549 bij den plechtigen intocht van Karel V eu zijn zoon Phi lips II. Op een stoel , in het kostuum van een romeinschen im perator gezeten , heeft hij een lengte van negen meters ; een inwendig mechanisme veroorlooft hem het boofd te draaien en een woesten blik om zich heen te werpen op de omstanders. Hij heeft achtereenvolgens elk staatsbestuur zien voorbij trekken , dat der Spanjaarden , Oostenrijkers , Patriotten , republiek , Franschen , Hollanders en zelfs elks kleuren gedragen . In de vorige eeuw werd den beeldhouwer Herreyns opgedragen den reus een gezellin te geven , en eenige kleine reuzen tot telgen . Mevrouw Druon is uitgedost als een oude Minerva. Maar terwijl zij vroeger innemend de toejuichingen der schare beantwoordde, heeft zij door 238 De ommegang. het gestadig draaien , haar hoofd verloren. Een ijzeren band is onder het dikke paarlen -snoer om haar hals ge klonken en geeft haar het trotsche , echt aristocratische uiterlijk van een groote dame. Op het republikeinsche feest in 1796 zwom de oude walvisch bij den optocht vooraan ; dan volgden een groot zeeschip op karren , de Neptunuswagen en de reuzen. In het volgende jaar trokken de reuzen naar den Tempel der Rede , zooals zij vroeger op den Sacramentsdag of Onze Lieve Vrouwendag aan de kerkelijke processiền deelnamen. Ook voor Napoleon I in 1803 en 1810, traden de reuzen op. Bij de geboorte van den Koning van Rome in 1811 , baadden walvisch , zeeschip en reuzen zich in een zee van verrukking. In 1816 hield de laatste tot den Prins van Oranje een toespraak. Het reuzenlied , dat bij zulk een gelegenheid werd gezongen door het volk en met eenige wijzigingen , zelfs in vlaamsch Frankrijk , namelijk te Duinkerken , waar jaarlijks een reus rondtrok , algemeen bekend is , luidt aldus : Al die daar zegt : De reus die kom De reus, die kom Zij liegen daerom Keere weêrom , Reusken , Reusken Keere weêrom Reuzegom (*) . > > Sa >, moeder , zet den pot op ' t vier Den pot op ' t vier De Reus is hier. Keere weêrom , Reusken , Reusken Keere weêrom Reuzegom. ( *) Reuzegom , ook Reuzenblom . Gom is hetzelfde woord als in bruidegom en beduidt « man» . Het reuzenlied is hier afgeschreven zooals het bij Willems en Snellaert voorkomt. Het eerste couplet wordt weinig gehoord. In het tweede zegt men te Antwerpen meestal pap voor pot. In het vijfde « Zet den tap op het vat i in Het reuzenlied. 239 Sa , moeder , snijd mén boterham Mén boterham De Reus is gram . Keere weêrom , Reusken Reusken Keere weêrom Reuzegom . Sa , moeder, tap van ' t beste bier Van 't beste bier De Reus is hier. Keere weêrom , Reusken , Reusken Keere weêrom Reuzegom . Sa , moeder , stop nu maar het vat Nu maar het vat De Reus is zat. Keere weérom , Reusken , Reusken Keere weêrom Reuzegom . Den avond voor den optocht zingt de straatjeugd het volgende lied : Morgen rijdt de Reuzenwagen Reuzenwagen Kinderen blij ! En dan draag'n we hooge kragen Hooge kragen En kleeren van zij. Keer u eens om , Reusken , Reusken Keer u eens om , Reuzenblom . Het terugke'erend refrein , « Keer u eens om » is een 'uitnoodiging aan . de schare om te dansen of het lichaam om te draaien . plaats van . « Stop nu mu'ar het vat » In alle « Keer u eens oni » in plaats van ( Keere wec en zelfs : « Draai u eens om . ) Het tweede lied schijnt een ommegangslied te zijn. Men hoort echter nooit meer, dan het eerste couplet. ron ) 240 Het Carnaval. • > Tegenwoordig is het de walvisch , die den optocht opent en ruim baan maakt met de waterstralen, welke een jongen, die als Cupido uitgedost, op het zeemonster rijdt , laat uitspuiter en handig neêrkomen op de in zondagsgewaad gekleede buitenlieden , de nieuwe hoeden der burgerlieden en de linten en strikken der juffers , of ook op de jonge meisjes, die op het balkon zich in het luisterrijk schouwspel staan te vermeien. Doch geen oploopen , geen twistpartijen komen er voor. Zelfs de man van het volk is altijd beleefd tegenover vrouwen en in tramwagens zal hij haar steeds zijn plaats inruimen . In de optochten ontmoet men verder nog gelegenheids wagens , waarvan die van Rubens de voornaamste is. Deze werd naar het ontwerp van den grooten schilder vervaardigd voor de feesten van 1840 en sinds heeft hij zoovele veranderingen ondergaan , dat het wenschelijk wordt hem in zijn oorspronkelijken toestand terug te brengen. Ook te Borgerhout houdt men half Augustus een op tocht met kleine reuzen . Duizenden vrouwen en kinderen stroomen dan uit Antwerpen naar de voorstad . Het is daar dan een onbeschrijfelijk gedrang , waarbij zelden echter ongelukken plaats grijpen. Zooals van zelf spreekt lokt het carnaval evenzeer uit tot een ongeveinsde, dolle uiting der volksvreugd. Dan wemelen de straten yan menschen en rijtuigen , gemas kerde personen en optochten en zijn zij wel eenshet tooneel ware saturnaliën. Wederkeerig steenigden tot voor korten tijd de voorbijgangers elkander met pepernoten. Men woonde vaak homerische gevechten met die wapens bij, tusschen jongelieden , die op straat zich bevonden , en de dames, die voor de open vensters stonden , tot groot vermaak der straatjeugd, welke om de projectielen grabbelde en over den grond duikelde en elkander bij de haren trok om den buit te bemachtigen en op te peuzelen. Ook deftige, in rijtuigen gezeten personen kon men dan zien mededoen. Die pepernoten -gevechten , die van Zondagsviering. 241 langzamerhand ontaardden in gevaarlijke schermutselingen, waarbij sinaasappelen , ballen van gips of steenen in koekdeeg gewikkeld en dergelijke voorwerpen , de peper noten vervingen en gevaarlijke wonden toebrachten , zijn thans door de overheid verboden . Het Antwerpsche karnaval begint daardoor zich zelf te overleven , ondanks de gemaskerde bals, die er gegeven worden en een zekere vermaardheid hebben gekregen . De zondag is de ware uitspanningsdag. Dan gaan velen naar buiten en brengen den dag te Temsch en elders door in de vrije lucht. Tal van dienst- en winkel meisjes begeven zich naar Borgerhout om in de taveer nen te dansen . De dans blijft een zeer gezochte uitspanning , evenals bet varen in hooge eere is . Talrijk zijn de eigen jachten , center boats en werries, welke dien dag de Schelde doorklieven. De lust voor zeil. en roeiwedstrijden is groot en sterk is de belangstelling daarvoor bij deAntwerpsche bevolking. Gymnastiek- en schermvereenigingen , zwemclubs en dergelijke geven velen voorts gelegenheid tot een flinke lichaamsoefening, die gunstig werkt op de gezondheid. Dat Antwerpen een gezonde stad is, bewijst het type der stevig gebouwde sjouwers en werklieden aan de ka den en de frissche kleur der Antwerpsche meisjes. Van de Antwerpsche vrouwen nog iets goeds te zeggen , kan volkomen overtollig worden geacht. De roep van haar schoonheid en bevalligheid is te goed gevestigd . IX. Met mijn bezoek aan haar hoofdstad besloot ik mijne wandelingen door de provincie Antwerpen , waarvan mij een aangename herinnering zal bijblijven . Ik heb een streek leeren kennen , belangwekkend om haar verleden , rijk aan eigenaardig natuurschoon en merkwaardigheden op het gebied van de kunst ; een streek , waar een groote vrijheid bestaat, en twee partijen elkaar bestrijden , twee verschillende rassen leven , en twee 16 242 Besluit. talen gesproken worden , doch waar toch in een hoogere staatseenheid het individualisme of particularisme of antagonisme zich oplost; een streek , waar de vrede, spijt de opgewondenheid , die in de hitte van den strijd de gemoederen vervult , niet duurzaam wordt verstoord, de welvaart toeneemt , de handel bloeit , de nijverheid zich ontwikkelt en steeds nieuwe akkers en velden wor den veroverd op een onvruchtbaren , dorren bodem. Mijn indrukken schreef ik neder en mijn denkbeelden sprak ik onverholen uit, zonder mij af te vragen of men in het kamp van Liberalen of Clericalen , Vlamin gers of Walen er mede ingenomen zou zijn. Alleen de waarheid huldigende , gaf ik zoo oppartijdig mogelijk weer wat ik gemeend heb op te merken. Doch hoe men ook over mijne schetsen oordeele , al mijn lezers zullen gewis zich gaarne vereenigen met den hartelijken , welgemeenden wensch , waarmee ik ze besluit : Moge de wereldtentoonstelling Antwerpens bloei en roem verboogen, en een nadere kennismaking met de hoofdplaats en de geheele provincie , de sympathie voor beiden doen toenemen. Amsterdam , Mei 1885 . n ythout Jobint Goor massalacte Schoten Ncompa Liez Caduffel WavreS'Cati Pa ECHELEN

I N HOU D. Hoofdst. co . >> >> I. Inleiding . bladz. 3 II . Ter verkenning van het terrein . 10 III . De Kempen bij Calmpthout en Brasschaet 20 IV. Het Trappistenklooster te Westmalle 36 V. Hoogstraten en het « Dépôt de Mendicité » ( *) 68 VI. Turnhout en de abdij van Postel . 80 VII. De krankzinnigen- kolonie Gheel en de abdij van Tongerloo . 112 VIII. Herenthals en Lier . 138 IX. Het Belgische Rome 158 X. Aan den Scheldezoom 180 XI. De Hoofdstad . 193 . >> • >> De officieele benaming « Dépôt de Mendicité » is sinds korten tijd vervangen door die van « Colonie Agricole. » Het volk spreekt echter nooit anders dan van het Gesticht of het Kasteel. DRUKFOUTEN. Bladz. 9 r . >> >> >> >> V. >> 64 » >> >> >> >> >> > 5 v . b. staat belfroods lees belfrooden . 21 » 13 » Campanië » Campania. 25 » 19 » 0 . voerde » voerden . 26 » 13 v. 0. moet « ware » wegvallen. 37 » 5 b. staat reist lees rijdt. 62 » 19 » » moet « terug » wegvallen . 8 » K zich » 70 » 12 v. 0. staat rechtsche lees oostelijke. 72 » 1 » » komt » kwam . 82 » 12 » 87 » 15 » bagijnhof begijnhof 150 » 2 » 122 » 12 » Schoenmaeckear » Schoemaeckers 7 Leonardos > Leonardo. 135 > 13 v . b. bezat » had . zorgen zorg. 4 v. b. 8 » Bouchont » Bouchout. » 11 » 7 V. 0. 9 v. b. >> >> >> >> >> 128 » >> >> >> 152 » 4 v.o. >> 157 » >> >> >> >> >> >> >> 1 220 » >> van de >> aan de 2 .

See also




Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Wandelingen door de provincie Antwerpen" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools