Dutch Civilisation in the Seventeenth Century  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Onze historische blik heeft moeite,in dat beeld andere dan de nuchtere, droge, al te burgerlijke trekken waar te nemen. Zelfs het feit, dat het de tijd is van Boerhaave en 's Gravesande kan ons van dennoode aanvaarden indruk van een beschavingsverval niet bevrijden. Ook aan de eenige groote staatkundige figuur van die dagen, Simon van Slingelandt, kleeft iets verdrietigs : de man, die niet tot stand kon brengen, wat hij als noodig voor den Staat zoo duidelijk zag, en die zijn klare en overtuigende Cassandra-wijs-heid wegborg, om eerst openbaar te worden, toen het te laat was.In zulke algemeene historische appreciaties van een tijdperk in zijn geheel steekt bijna altijd een stuk over-drijving en vergissing. Wij kunnen maar niet laten, de achttiende eeuw te willen meten met den maatstaf der zeventiende, terwijl zij toch naar eigen maatstaf wil ge-meten worden. Wie de achttiende eeuw wil beoordeelen,om het even of het Nederland geldt of een ander land,moet beginnen met de waarde te erkennen van haar groote en onvergankelijke winsten, ook al dragen zij namen, die hem nu, in zijn bevangenheid in het troebele hedendaagsche, als nagalmen klinken van een tijdperk,dat thans ver achter ons ligt. Hij moet het vlakke rationalisme, de al te nuchtere verstandelijkheid van het ge-slacht van I 7oo niet schatten met het verfijnd aestheticisme of het opgeblazen philosophisme van zijn eigenwaan, maar het verstaan in de positieve, historische onontbeerlijkheid, die het heeft gehad voor hen, die nog in de verwarrende onklaarheid van het denken der zeventiende eeuw geboren waren. Hij zal dan wellicht wat zachter oordeelen over die inzinking, die voor onzenblik een fibers trekt over Rembrandt's eeuw. Een zestig jaar geleden spraken onderwijs en letter-kunde beide gaarne en met overtuiging van onze gouden eeuw. Toen P. L. Muller in 1897 zijn hoogst verdienstelijke en nog altijd niet vervangen beschrijving van De Republiek der Vereenigde Nederlanden in haar bloeitijd in het licht gaf, moest het boek naar den wensch van den uitgever Onze Gouden Eeuw heeten. Die titel echter werd, zooals Colenbrander later in zijn levensbericht van Muller zou opmerken, eigenlijk door het werk zelf weerlegd. Want hier werden achtereenvolgens de staatsinrichting, de land- en zeemacht, de Kerk, de handel, nijverheid en zeevaart, de vestiging der kolonien, en daarna de toestanden en huishouding in elk der provincien afzonderlijk, mitsgaders de staatsgeschiedenis zelf, tenslotte de maatschappij, de letterkunde en de kunst, op voor-treffelijke en zakelijke, weliswaar wat al te droge wijze behandeld, zonder dat er van eenigen goudglans sprake kon zijn. Het is de naam Gouden eeuw zelf, die niet deugt. Hij smaakt naar die aurea aetas, dat mythologische Luilekkerland, dat ons bij Ovidius reeds als scholieren lichtelijk embeteerde. Als ons bloeitijdperk een naam moet hebben, laat het dan zijn naar hout en staal, pik en teer, verf en inkt, durf en vroomheid, geest en fantazie. Gouden eeuw zou beter passen bij de achttiende eeuw, toen het goud gemunt in de geldkisten lag. Wij Nederlanders weten, dat van het beste wat onzen Staat en ons yolk in de zeventiende eeuw groot heeft gemaakt, de kracht, de wil tot daden, het besef voor rechten redelijkheid, de barmhartigheid, de vroomheid en het Godsvertrouwen, ook nu en voor de komende tijden nog niets verloren is."--Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw (1941) Johan Huizinga

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

Dutch civilisation in the seventeenth century (Dutch: Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw) is a book published in Dutch by the Dutch historian Johan Huizinga in 1941.

Content

Huizinga's work analyses the causes, content and consequences of the seventeenth century in the Netherlands, a period that can be broadly subsumed under the title and concept of the Dutch Golden Age. In his view, the efflorescence of art, literature and economic activity that characterised that period was driven by certain key factors: the idea that Dutch society was differentiated from other countries in Europe, for instance, by being fundamentally middle-class. The involvement of the middle-class in public life led to a 'discussion culture' which helped foment new ideas and inventions. Religion was also an important factor here, according to Huizinga, particularly given the virtues of Calvinism (such as "simplicity, thrift and cleanliness') and the two factors were related, for Calvinism had an inherently anti-aristocratic element to it which helped ensure its success amongst people from relatively modest and bourgeois backgrounds.

As with the rest of his oeuvre, Huizinga is concerned with a synthesis of historical analysis that incorporates art and culture as well as political, economic and social factors. He focuses upon a number of key artistic and cultural figures and developments in the Netherlands of the 17th century, including Frans Hals, Rembrandt, Hercules Seghers and Joost van den Vondel (as well as scientists such as Christiaan Huygens).

Translations

It was first translated into English by Arnold Pomerans in 1968 and published by the Frederick Ungar Publishing Company. It was edited by Peter Geyl and F.W.N. Hugenholtz.

Full Dutch text[1]

Page 1 J. HUIZINGANEDERLAND'SBESCHAVING IN DEZEVENTIENDEEEUWEEN SCHETSH. D. TJEENK WII.LINK & ZOQN N.V. HAARLEM Page 2 Page 3 NEDERLAND'S BESCHAVING IN DEZEVENTIENDE EEUW Page 4 Page 5 NEDERLAND'S BESCHAVINGIN DEZEVENTIENDE EEUWEEN SCHETSDOORJ. HUIZINGA1 941H. D. TJEENK WILLINK & ZOON N.V. - HAARLEM Page 6 Page 7 VOORREDEIn Januari 1932 hield ik te Keulen voor het Duitsch-Nederlandsche Instituut aldaar drie voordrachten overonze beschaving der zeventiende eeuw. Zij werden vanwege het Instituut uitgegeven onder den titel Hoiiin-dische Kultur des siebzehnten Jahrhunderts, Ihre sozialen Grund-lagen and nationale Eigenart ( Jena, Eugen Diederichs Ver-lag, 1933). Sindsdien is mij bij herhaling gevraagd, of hetboekje ook in het Nederlandsch zou verschijnen, maarik heb steeds geantwoord: de voordrachten zijn voor eenDuitsch publiek geschreven; voor onze landgenootenbevatten zij te veel bekends, te weinig nieuws. Bijzondereomstandigheden brachten mij dit voorjaar tot bet be-sluit, aan een nieuwe aansporing om het geschrift voorden Nederlandschen lezer te bewerken, gehoor te geven.Bij die bewerking volgde ik weliswaar den oorspronke-lijken tekst op den voet, maar maakte toch, door hieriets weg te laten, wat al te bekend was, daar iets toe tevoegen, wat tot verduidelijking of aanvulling dienenkon, overal te streven naar nieuwe en betere uitdrukking,er iets geheel nieuws van, dat bijna den dubbelen om-yang kreeg van mijn werk van 1932, al wilde ik het latenblijven, wat steeds de bedoeling was geweest: een korteV Page 8 schets, meer niet. Wie vergelijken wilde, zou slechts hieren daar een zin regelrecht vertaald vinden. Mochthij ook wel eens een opvatting of meening verschoven ofveranderd vinden, des te beter.De titel baarde eenige moeilijkheid. Verving ik, zooalsvoor de hand lag, „Hollandische" door „Nederlandsche",dan zou mijn wensch om slechts te spreken van de be-schaving, zooals zij gebloeid heeft in de Republiek derVereenigde Gewesten, niet duidelijk genoeg blijken, enzou men mij met recht verwijten, Brabant en Vlaanderennauwelijks genoemd te hebben. Om misverstand te voor-komen koos ik daarom den titel, zooals hij hier staat.Sprekende van de zeventiende eeuw sluit men met„Nederlanden" en met „Nederlandsch" Noord en Zuidte zamen in, maar in „Nederland" zal niemand ietsanders verstaan dan ons vaderland in den engeren zin,de Republiek glorieuzer gedachtenis, die als op de lijk-baar van den Vader des Vaderlands in de vrijheid ge-grondvest was, een staatsgewrocht met vele gebreken,dat in dien vorm slechts ruim tweehonderd jaar geschie-denis heeft beleefd, maar een geschiedenis, die in be-langrijkheid uitgaat boven die van meer dan een rijk,dat zijn bestaan bij vele eeuwen telt.VI Page 9 INHOUDHOOFDSTUK IHoe kon dit land het terrein worden van een beschaving, dieterstond na de geboorte van staat en natie culmineerde ? Pastdie beschaving in het begrip barok ? Grondslagen van en voor-waarden voor den bloei. Liggingenbodemgesteldheid. Beperkt-heid van het gebied. Ongelijkmatig aandeel der gewestenin het cultuurproces. De factor van de zeevaart en van debinnenwateren. Overwicht van het stedelijk element. Betrek-kelijk gering grootgrondbezit. Boeren en edelen. De geestelijk-heid als stand niet sterk geworteld. De koophandel bovenaan.Van handelsstand tot patriciaat. De oorlog tegen Spanje nieteen belemmerende factor voor den groei van den handel. Dedenkbeelden over volkshuishouding ouderwetsch, ja middel-eeuwsch. De bedrijfsorganisatie eer verouderd dan progressief.Het mercantilisme overgesprongen. Opbloei der nijverheidten spijt van het gildestelsel. Het overwicht aan Holland. Ont-breken en mislukken van centralisatie. — De Republiek staat-kundig conservatief. Gezags- en bestuurseenheden in engenkring. De scheuring tusschen Noord en Zuid. De Unie vanUtrecht. Provinciale souvereiniteit. Het stadhouderschap. DeStaten. De raadpensionaris. Welvaarts- en vredespolitiek.Oranje. Voorsprong der Republiek op de andere landen vanEuropa. Einde van die positie.HOOFDSTUK II53Het sociale type der natie. Weinig militair ondanks de langeen vele oorlogen. In het leger de vreemdelingen talrijk. De dienstter zee werkt sociaal amalgameerend. Land- en zeeoorlogweerspiegeld in de kunst. Hofleven rondom den stadhouder.Oranje en de stedelijke aristocratic. De landadel. Leven vanhet patriciaat. Amsterdam. Verlies van stedenschoon. Steden-VII Page 10 macht en stedentrots. Geen scherpe standsgrenzen. De regentblijft burgerlijk. Consumenten en producenten van beschaving.Verlies van oude volksbeschaving. Schutterij en rederijkers-kamer. Het klassicisme als levensverfraaiing. ConstantijnHuygens als maatschappelijk type. Schilders en dichters. Hetoverwicht van schilderkunst en graphiek gegrond in de beschei-den sociale verhoudingen. Het schilderij overal verspreid.HOOFDSTUK III75Het kerkelijk leven wischt standsgrenzen eenigermate uit. Depredikanten en de openbare meening. Aandeel van het Calvi-nisme in onze beschaving. Het Calvinisme niet staatskerk. Uit-breiding der Hervormig. De Katholieken en de overige pro-testantsche gezindten. De Doopsgezinden. De Joden. De zegeder Contraremonstranten sociaal en cultureel slechts een corn-prornis. Vergelijking met Engeland. De Kerk en de Hoogeschool.De Kerk en de volksbeschaving. Het Calvinisme en de kunst.HOOFDSTUK IV99De menschen en de dingen. Eenvoud en rust. De zindelijk-heid. Weerspiegeling van het dagelijksch leven in de letter-kunde. Constantijn Huygens. Jacob Cats. Brederoo. Hooft.Vondel. Hugo de Groot. Beteekenis en functie der Letteren.De opkomst der natuurwetenschap. Christiaan Huygens.HOOFDSTUK V . .... 127Wat zocht en wat zag men in de schilderkunst? De denk-beelden over kunst nog primitief. De vreugde aan kleur en lijn.Belang van de afbeelding op zich zelf. Belang van het onder-werp. Bestemming van het schilderstuk. De verzameling. Nietin de eerste plaats de meester gezocht, maar het sujet. Aardvan het schoonheidsgevoel. Natuurgetrouwheid. Zinrijkheidvan het onderwerp. De functie van het schilderij beperkt maten,fantazie en onderwerp. Bijbelsche voorstellingen. Realisme ? —Frans Hals. Vermeer. Het landschap. De opleiding tot hetschildersvak. — De prentkunst. De etser het meest vrij vanstifi en conventie. — De grenzen van Rembrandt's genie. ZijnVIII Page 11 fantazie. De etsen. Rembrandt en het barok. De beeldhouw-kunst. — De bouwkunst. Het gevelhuis. Kerkbouw. Raadhuizenenz. De torens. Het stadsgezicht. Het vreemde voorbeeld wint.HOOFDSTUK VI163Het einde van het bloeitijdperk. Wat veroorzaakt de dalingvan de hooge qualiteit der beschaving ? De imitatie vanFrankrijk? Nogmaals: Nederland en de tijdsstijl. Het klassi-cisme. Verzwakking van smaak en kunnen. De groote inzin-king. Het proza. Geestelijke verandering. Verdorring van hetgeloof. De groote rust. Het buitenleven. De rentenier. Desluimer der achttiende eeuw. De waarde van de achttiende-eeuwsche beschavingswinsten veelal onderschat. — Goudeneeuw?IX Page 12 Page 13 IWanneer men den gemiddelden hedendaagschenNederlander van eenige ontwikkeling en historischebelangstelling zou willen beproeven op zijn kennis vanonze beschaving in de zeventiende eeuw, dan kon het weleens blijken, dat zijn voorraad van positieve voorstellin-gen daaromtrent voor een overmatig deel bestond uit in-drukken van de schilderkunst. Zeker, deze zou in Vondelen gene in Hooft belezen blijken, een derde zelfs inSpinoza, alien zouden aan de groote namen van deprinsen en de staatslieden, de zeehelden en de dienarender Compagnie zekere herinneringen uit schooltijd oflectuur verbinden, maar een begrip van den aard derstaatsinstellingen of een ordelijk geheugenbeeld van denloop der gebeurtenissen zou waarschijnlijk zwak en vaagblijken. En wat er aan rijkdom en precisie van de alge-meene voorstelling ontbrak, dat zou in veel gevallenslechts kwalijk opgewogen worden door een zekere ver-trouwdheid met de schilderkunst. Zeer bepaaldelijk metde schilderkunst, en uit den aard der zaak slechts met eenzeker aantal der beroemdste meesters. Zelfs die kostelijkeschat van kunst en historie tegelijk: de teekening en degravure, zou een vrijwel afgesloten domein van de spe-cialisten blijken.II Page 14 Ging men nu vervolgens met zijn proef in gedachteneen eeuw terug, tot in de dagen van Potgieter en vanJacob van Lennep, dan zou zij ongetwijfeld geheelanders uitvallen. De kennis van 's lands geschiedenis, inden voor de hand liggenden, politieken zin, is ongetwij-feld in de geesten van 184o grooter en stelliger geweestdan bij de nu levende generaties. Ook van de letterkundewaren althans enkele hoofdstukken hun ongetwijfeld beterbekend. Het geheel van het vaderlandsch verleden, metzijn figuren en gebeurtenissen, stond hun destijds nognader dan het ons doet. In die geschiedvoorstelling vaneen eeuw geleden nam daarentegen het element beel-dende kunst nog een zeer ondergeschikte plaats in. Menheeft hier te doen met het zeer algemeene verschijnselvan een geestelijke verschuiving, die de gansche werelden de gansche geschiedenis geldt: de geest heeft vanlieverlede zoo veel stof en gelegenheid tot de loutervisueele apperceptie van het verleden gekregen, dat hijhet lezen er over en het denken er over dreigt te gaanverwaarloozen. Wij willen hier trachten, zoowel deneenzijdig aesthetischen kijk van nu als den eenzijdig po-litieken kijk van vroeger te vermijden, door als ons onder-werp te stellen de beschaving in een ruimen zin deswoords.Nederland's beschaving in de zeventiende eeuw, datis een verleden werkelijkheid, dat wil zeggen een abstrac-te werkelijkheid, maar niettemin zoo vol leven en ge-12 Page 15 daante, dat de voorstelling nauwelijks als abstract aan-doet. Om zulk een werkelijkheid scherp in het oog tevatten kiest men het best zijn uitgangspunt daar, waaralle weten ontspruit, dat is in de verbazing over het feit,dat al dit leven eenmaal werkelijkheid was. Die verba-zing is in ons geval van zeer onmiddellijken aard. Hoeis het mogelijk geweest, vraagt men zich terstond, dateen zoo klein en tamelijk afgelegen gebied als Nederlandin het Europa der zeventiende eeuw was, als staat, als han-delsmacht en als bron van beschaving zoo vooraan heeftkunnen staan als de jonge Republiek het heeft gedaan ?Het komt ons min of meer begrijpelijk voor, dat aanAthene en aan Florence, aan Rome en aan Parijs zulkeen eereplaats als centrum van uitstraling der bescha-ving ten deel is gevallen; maar hoe kon zulk een centralefunctie een tijdlang terechtkomen in het kleine water-landje, dat maar van Eems en Vlie tot Maas en Scheldereikt ?In het feit op zich zelf is het wonder nog niet uitgeput.Want op den voet volgt een tweede vraag: waar is eenander voorbeeld van een nationale beschaving, die ter-stond na de geboorte van staat en yolk zelve haat top-punt bereikt ? — Vergeten wij het toch geen oogenblik:honderd, ja vijftig jaar vacir Rembrandt's geboorte be -stond er nog geen Nederlandsch yolk in den zin, waarinwij het bier verstaan. Terwiji het hartstochtelijk besefvan een eigen yolk te zijn opbruist in de Geuzenliederen,zoekt Oranje nog moeizaam en schier zonder uitzicht op1 3 Page 16 welslagen naar den vorm, waarin een staat der Neder-landen, hoe dan ook, zich zal kunnen handhaven. Hijbeleeft diens geboorte niet, en niemand ziet nog in diebange jaren van 1584 tot 1588, wat het lot aan dezelanden brengen zal. En dan staat daar opeens die jonge,nieuwe staat, gebrekkig, gegrondvest op de Unie vanUtrecht, een torso van het rijke gebied der Lage Landen,zooals de Bourgondiers het hadden saamgesmeed enKarel V het bezeten had.Nog heeft dat jonge gemeenebest de meest dringendeen oogenschijnlijk bijna hopelooze taak van militairebevrijding voor zich. Nog jaar op jaar hangen zijn levens-kansen of van de inneming van kleine steden, eenvoor een : Breda, Delfzijl, Geertruidenberg, Nijmegen,Zutfen, Groningen. En onderwiji vaart men al tot in depoolstreken en naar Indie, en groeit de handel vanAmsterdam en de scheepvaart der Zuiderzeesteden metden dag, en krijgen staat en yolk hun vasten, sterkenvorm. Hun al te engen vorm, ja, als men zich ver-stouten wil, met de historie in het geding te treden ! Dathet luisterrijke Brabant en het felle Vlaanderen aan deRepubliek niet meer hebben mogen geven dan eerst hetver sacrum van de volkskracht der uitwijkelingen, en later,veel later, de brokken gebied, die de Republiek hun doorverovering afscheurde, — het blijft een beschikking van's lands lot, die wij kunnen beklagen, begrijpen, voor-zoover men het lot begrijpt, maar niet veranderen. Staaten yolk der Republiek werden een staat en een yolk op14 Page 17 zich zelf. En in dat enge gebied dringen zich nu, onmid-dellijk na het wordingsproces, de groote daden en degroote figuren samen in een tijdsverloop van nog geeneeuw, de staatslieden, de veldheeren, de zeehelden, deschilders, de dichters en de geleerden, de stichters vanden wereldhandel en van de macht in Oost en West.Valt er eenig ander yolk te noemen, bij hetwelk denationale beschaving zoo spoedig na zijn opkomst cul-mineert ?Onze verbazing over dit feit zou misschien ietwat ge-ringer zijn, indien wij tevens bevonden, dat de Neder-landsche beschaving van dien tijd de volledigste en zui-verste uitdrukking is geweest van het algemeen karakterder zeventiende eeuw over geheel Europa. Welbe-schouwd echter is zij dat niet. Integendeel, temidden vanFrankrijk, Duitschland, Engeland, om bier Italie enSpanje ter zij de te laten, vertegenwoordigt het land vanonze vaderen veeleer een afwijking van den algemeenenaard der destijdsche beschaving, een uitzonderings-geval in tal van opzichten, dan een voorbeeld bij uitstek.Het is meer en meer gewoonte geworden, den bescha-vingsvorm die Europa in het algemeen in de zeventiendeeeuw eigen was, met den term „barok" te bestempelen.Bestempelen is bier het rechte woord, en het ongeluk-kige is, dat zulke stempels er zoo moeilijk weer afgaan. Inden grond der zaak is het met „renaissance", „gothiek"(dat ik altijd opzettelijk met th blijf schrijven, om te doenuitkomen, dat het woord met het yolk der Goten niets1 5 Page 18 wezenlijks te maken heeft), „romantiek", geen haarbeter. Het zijn altegader goedkoope kunstmiddelen, omonder den schijn van het zinrijke en pregnante een ge-brek aan exact inzicht te verbergen. De termen tooverenons den waan voor van een sluitend begrip voor densamenhang en de eenheid van een ganschen tijd, waarinalle verschijnselen van het tijdperk verbonden zijn, ter-wijl wij in werkelijkheid zulk een eenheid slechts vaagvermoeden. Evenwel, men kan ze niet meer missen, dietermen, zij zijn algemeen geldig geestelijk betaalmiddelgeworden, al blijft het steeds de vraag, wat dat betaal-middel werkelijk waard is. Het woord barok in zijnheden ten dage gebruikelijken, zeer algemeenen zin iseigenlijk een testimonium paupertatis van den geest,en met die gedachte willen wij het dan ditmaal voor hetgemak ook gebruiken, toegevende dat zelfs het vaagbesef van zekere cultuureenheid eenige waarde heeft.Welke voorstellingen wekt nu dat woord barok, waar-in men den ganschen stijl, het geheele wezen van dezeventiende eeuw wil begrijpen ? Dat hangt er van af,of men meer aan het begin of aan het besluit van diestijlperiode denkt. Is het in het eerdere tijdperk nogvooral de ongebonden weligheid van vormen en ge-dachten, de bonte levensvolheid, die uit een gravure vanGoltzius of uit een blijspel van Brederoo of van BenJonson spreekt, kortom die eigenschappen, waarmee destijl nog onmiddellijk aansluit bij de Renaissance, waaruithij zonder scherpe afgrenzing volgt, zijn yolk beteeke-16 Page 19 nis en kracht verwerft de term barok eerst, naarmate detegenstelling tot Renaissance duidelijker gaat spreken.De zeventiende eeuw, als contrast tot de zestiende, datbeduidt terugkeer tot de strakke, exclusieve formule,tot strengheidvan lijn en vorm, de beperking van het alto weelderige detail terwille van eenheid en dwingendgezag. Een van de sterkste impulsen van de zeventiendeeeuw is de behoefte aan een algemeene conformiteit aande gestelde normen, hetzij van leer, heerschappij, plas-tiek of prosodic. Pracht en waardigheid, het theatralegebaar, de strenge regel en het gesloten leerstelsel heer-schen, gehoorzame eerbied voor kerk en staat is hetideaal. De monarchic wordt als staatsvorm vergodde-lijkt, tegelijk huldigen de staten elk voor zich den grond-regel van een onbeperkt nationaal egoisme en eigen-gerechtigheid. Het geheele openbare leven beweegt zichin de vormen van een hoogdravende welsprekendheid,die voor volmaakten ernst wit gehouden worden. Pronken parade, met pompeuze vorrnelijkheid, vieren hoogtij.Het hernieuwde geloof drukt zich plastisch uit in luidschallende, triomfantelijke verbeeldingen: Rubens, deSpaansche schilders, Bernini.In zulk een schema van het barok, onvolledig als hetzijn mag, zouden onze voorstellingen van het pauselijkeen Venetiaansche Italie, van het Engeland van WilliamLaud en van de Cavaliers, van Frankrijk bij het beginvan zijn „grand siecle" eenigermate passen. Past echterdaarin ook ons beeld van Nederland's beschaving derI 72 Page 20 zeventiende eeuw ? Slechts zeer ten deele. — Ja, er iseen figuur, die er bijna volkomen in past, dat is Vondel.Doch voor schier al de overige uitingen of figuren steektons beeld van de eigen beschaving in dien tijd verras-send sterk af bij dit schema van het barok. Een land-schap van Ruisdael of Van Goyen, een genrestuk vanJan Steen, een schuttersstuk van Frans Hals of Van derHeist, en ook al het meest wezenlijke van Rembrandt,het ademt alles een geheel anderen geest, het klinkt ineen anderen toon. Dit Nederland van die dagen ver-toont in zijn meest sprekende trekken slechts een beperk-te gelijkenis met het gelijktijdige Frankrijk, Italie ofDuitschland. Noch de strenge stijl, noch het groote ge-baar en de majestueuze waardigheid zijn voor dit landkarakteristiek.Hier ligt voor ons doel: een schets van Nederland'sbeschaving in de zeventiende eeuw, een belangrijkevraag. Indien dat verschil in beschaving inderdaad heeftbestaan, dan moet het zijn voortgevloeid uit de mate-rieele, sociale en ethische voorwaarden, waaronder bierde beschaving is opgegroeid. Het uit die voorwaardenvolledig te willen verklaren zal bij niemand opkomen.Men verklaart nu eenmaal geen historische verschijn-selen, zooals men een natuurproces verklaren kan. Opzijn hoogst leert men ze min of meer als geheel begrijpen.De eigenlijkste aard van een verschijnsel zal zich altijdblijven onttrekken aan onze pogingen, het uit sociale,economische, staatkundige of geestelijke oorzaken af te8 Page 21 leiden. De geschiedvorscher kent tenslotte nauwelijksoorzaken, enkel voorwaarden, om er zijn inzicht uit tevormen en er zijn conclusion op te bouwen. Van dezegrondvoorwaarden der Nederlandsche beschaving willenwij thans eenige vluchtig in oogenschouw nemen.De meest fundamenteele, in den letterlijksten zin vanhet woord, is dan natuurlijk de aardrijkskundige ligging,structuur en bodemgesteldheid van het land. Weerspreekt terstond die nog onverzwakte verwondering:hoe heeft een zoo klein gebied, — dat niet eens een vanouds gegeven geografische eenheid vormde, verscheidenals het was met zijn weide, heide, water en akkerlandhoe heeft het zich in een spanne tijds tot een staat ver-heven, tegelijk een natie voortgebracht, die eerst in hetkader van dien nieuwen staat tot vollen wasdom kwam,en daarbij nog een beschavingsvorm ontplooid, welkssterk gemarkeerde eigen aard over een groot deel vanEuropa heeft uitgestraald, en die een zeer gewichtig typevan den tijdgeest heeft vertegenwoordigd ?Om zich van den uiterst kleinen omvang van dit be-langrijke beschavingsgebied een juist denkbeeld te vor-men, moet men in het oog houden, dat aan het grootecultuurproces, dat er gaande was, het geheele grond-gebied der Republiek lang niet in gelijke mate heeftdeelgenomen. De Generaliteitslanden,6 in Brabant,Staats-Vlaanderen, Maastricht en het land van Over-maze, deden het ternauwernood. Ms wingewesten zon-der plaats of stem in de Unie van den Haag uit be-1 9 Page 22 stuurd, door het geloofsverschil van het kerngebied ge-scheiden en vervreemd, leefden zij hun schrale landelijkebestaan in een voortschrijdend isolement verder. Alstonden zij dan iets nader dan het Noorden in aanrakingmet het Spaansch gebleven Zuiden, het was hun een ge-ringe bate: zij hadden, buiten de gemeenschappelijketaal, zoo goed als geen aandeel in het bloeiende yolks-en staatsbesef der Republiek, noch in de voordeelen vanhandel en nijverheid.Maar nog meer: zelfs de Zeven Provinci en der Uniestonden in dat cultuurproces onderling volstrekt niet opdezelfde lijn. Om niet to spreken van Drente, zonderlingaanhangsel, dat noch lid van den Staat noch wingewestwas, wat hebben de provinci en buiten Holland, Zeelanden Utrecht, in vergelijking met Holland, tot die bescha-ving, die grootheid en dien roem van het oude Neder-land bijgedragen ? In vergelijking met Holland, menversta het wel. Want wij zonen van het land zelf, die inal zijn streken onze gehechtheden, onze herinneringen,onze verwantschappen, onze bewonderingen hebben,wij zouden niet gaarne vergeten, wat er in die tijden alaan schoons en goeds uit het onvergelijkelijke Frieslandgekomen is, uit het edele Gelderland, uit de Yselstedenvan middeleeuwsche faam van handelsbloei en vanvroomheid. Doch dit verandert niet aan het feit dat, vanHolland uit gezien, de Republiek er uitzag als een ijlweefsel met een druk en kleurig middenpatroon. DeHollander en de Zeeuw kenden niet veel van al die oos-20 Page 23 telijke en noordelijke neven. Friesland stond hun wel-licht nog het naast, vooral door het stadhouderlijke hof,dat daar den glans van het Huis van Oranje helder deedschijnen. Het breede Groningen met zijn vette en zijnvenige Ommelanden, was ondanks zijn hoogeschoolvoor den Hollander een ver en vreemd achterland, datnaar den Overlander zweemde. Ten Zuiden van Staden Lande trok eerst de onafzienbare Drentsche hei,door de eeuwen nauwelijks aangeraakt, dan het een-zame, arme Overijsel, enkel rijk aan landadel, dan deVeluwe en ten slotte het Gooi een lange breede grens-strook, die al die deelen van het hart des lands scheidde.En zelfs Utrecht en Zeeland deden op verre na niet meein dezelfde verhouding als het overrijke, overmachtigeHolland. Waarlijk, Nederland's beschaving in Rem-brandt's tijd heeft zich, zoowel receptief als productief,geconcentreerd op een gebied van niet veel meer danhonderd kilometer in het vierkant. Het verwonderlijkevan die concentratie van hoogen opbloei, juist hier entoen,Wij zijn gewoon, als den eersten en voornaamstenfactor van de buitengewone ontplooiing van dit gebiedde scheepvaart en de zee to noemen. En terecht. Van dentijd af, dat deze streken in de geschiedbronnen verschij-nen, is er ook sprake van zeevaart van hun bevolking.Nog vroeger dan de Friezen zijn ons als zeevaarders be-kend die vrienden uit onzen schooltijd, de Cannenefaten,wier naam wij toch naar alle waarschijnlijklrid in den2 1 Page 24 vorm Kennemerland nog altijd bij ons hebben. Kortna 130o reeds beteekent het graafschap Holland en Zee-land een scheepsmacht, die den koning van Engelandgoede diensten kon doen. Een eeuw later, wanneer in-middels de handelsmacht der Hollandsche en Zeeuwschesteden steeds gestegen is, krijgt die scheepsmacht denruggesteun van een sterke staatsmacht, die der Bour-gondische hertogen, en beginnen deze gewesten nietzonder succes de zeeheerschappij van de Duitsche Hanzeterug te dringen. Het is onnoodig, den groei van die zee-vaart nader te verklaren; hij volgt uit de ligging dezerlanden zelf: tegenover Engeland, dicht bij Noord-Duitschland en bij Frankrijk beide. Alleen bedenke men,dat tot de opkomst van die zeevaart in de latere Middel-eeuwen de Zuiderzee zeker evenveel heeft bijgedragenals de Noordzee. De waterweg van Noord-Duitschlandnaar Vlaanderen volgde uit Holland een nauwkeurigvoorgeschreven net van binnenvaarten, zonder deNoordzee te raken.Men kan zelfs twijfelen, of niet in het algemeen voorde opkomst van ons land de binnenwateren een nog ge-wichtiger functie hebben gehad dan de zee. Waar eldersvond men zulk een natuurlijk verkeerssysteem, een netvan aderen in een lichaam, als in dit land ? Van degroote rivieren tot de kleine weteringen, ja tot de slootentoe, alle onderling communiceerend door hun talloozevertakkingen, voer men hier het gansche land door, metroeiriem, zeil, jaaglijn of boom, gemakkelijk, veilig, en,22 Page 25 waar het paard het maximum van trekkracht en snel-held vertegenwoordigde, en de landwegen slecht warenof zelfs ontbraken snel bovendien. Deze hydrografi-sche structuur van het land had tot zekere hoogte eendemocratische structuur der bevolking tot gevolg. Eenwaterland als dit kan niet zonder zelfbestuur in engenkring, en het is een gunst van het lot, dat bij alle ver-nieuwing of verlies van onze oude ambtstitels, alsschepen, drost enz. juist de veelbeteekenende van heem-raden gebleven is. De kleinste boer of visscher kon hierreizen als elders de groote heer, in zijn eigen kleineschuit, met altijd wel een omweg om een tol of een ver-sperring te ontgaan. De man te paard, de ridder, kongaan jagen op de hei, maar een figuur in het verkeerbeteekende hij hier niet, en het sociale gewicht van denadel bleef reeds om die reden hier geringer dan in an-dere landen. Nederland was door zijn ligging aan driezeegebieden: Waddenzee, Zuiderzee en Noordzee, enals delta van drie groote rivieren: Rijn, Maas en Schelde,voorbeschikt om een land van schippers, visschers,kooplui en boeren te worden en te blijven._ Land vanscheepvaart en handel nu wit zeggen land van stedelijkLeven. Er waren hier belangrijke handelsplaatsen ge-weest nog eer de middeleeuwsche steden opkwamen:Dorestad in den Karolingischen tijd, Tie! omstreekshet jaar moo, maar hun bloei was lang verloopen, toende groote ontwikkeling zich baan brak, die aan Vlaan-deren Brugge, Gent en Yperen schonk, aan Duitschland23 Page 26 de bloeiende en beroemde steden aan den Rijn en inWestfalen, am het even, of die plaatsen zich op een over-oude stedelijke basis verhieven, zooals het reeds Ro-meinsche Keulen, of uit onaanzienlijke beginselen vanlateren oorsprong voortkwamen. In de twaalfde eeuw,toen Brugge en Gent, Leuven en Luik, reeds machtigestedelijke eenheden waren, beteekende in de Noorde-lijke Nederlanden de wasdom der steden nog niets, be-halve voor Utrecht, de eenige bisschopstad in dat ge-bied. Eerst in de dertiende eeuw werden Dordrecht,Middelburg, Haarlem, Leiden stedelijke centra vaneenig gewicht. Langen tijd bleven zij, doordat zij zoodicht bijeen gelegen waren, maar toch elk met eigenwaterwegen en eigen achterland, samen een min Of meergesloten verkeers- en bedrijfsgebied vormen, en in denvoortdurenden naijver, die alle middeleeuwsche stedenkenmerkte, elk haar bijzonder karakter handhaven.Wanneer tegen het einde der Middeleeuwen de jongstevan de groep, Amsterdam, al de anderen overvleugelt,dan geschiedt dit onder economische omstandigheden,die niet meer die der dertiende eeuw zij n. En ook dannog doet Amsterdam's voorrang geen der andere tot nie-tigheid en verlies van welvaart zinken, ja, een groep vande allerkleinste steden, vooral in het Noorderkwartier,gaat zelfs haar bloei nog tegemoet. Holland was al in devijftiende eeuw overwegend een stedenland geworden,Zeeland en Utrecht werden het, zoo in zwakkeren graad,ook, en naarmate handel en nijverheid de hoofdbronnen24 Page 27 der welvaart werden, nam de geheele beschaving meeren meer het type aan van een stedelijke cultuur. Deeconomische gedaante van het land in zijn voornaamstedeel was die van een veelheid van kleine steden, binnenenge grenzen bijeen, wat natuurlijk niet wegneemt, datverreweg het grootste oppervlak van het gebied nog doorwater, heide, bouw- en grasland werd ingenomen.Bepaalde aldus de bodemgesteldheid zelf, ten opzichtevan de steden, een zekere gelijkmatigheid van krachten-verdeeling, ook agrarisch is Nederland voor de euvelenvan een overmatig grootgrondbezit gevrijwaard geweest.Ook in de landprovincien, waar grootgrondbezit over-heerschte, was het toch in den regel een betrekkelijk be-scheiden grootgrondbezit, dat niet haalde bij de druk-kende ongelijkheid in de omringende landen. Het is be-kend genoeg, dat hier to lande, buiten Gelderland enOverijsel, de resten van hoorigheid der boeren reedstegen het eind der Middeleeuwen zoo goed als geheelverdwenen waren. De overwegende agrarische rechts-verhouding was die van een vrije pacht. In de FriescheOmmelanden van Groningen en in Friesland zelf wasoveroude eigendom van den bodem in handen derboeren niet zeldzaam. Aileen in deze beide provincienwaren de boeren als stand in de Staten vertegenwoor-digd, dank zij het niet doord.ringen van het leenstelsel,dat elders den bodem als ambachtsheerlijkheden inhanden der heeren onder het leenrecht had gebracht, en25 Page 28 daarmede den boer als publiek persoon grootendeels eruitgedrongen had. Die terugdringing als stand beteeken-de echter voor den boer niet noodzakelijk ook een econo-mische verdrukking. Daar waar de bodem rijk was, ende mogelijkheid tot winning of ontginning van nieuwland openstond, was de verwerving van een matig pacht-bezit niet al te moeilijk. Is het te optimistisch om tezeggen, dat Ostade met eenig recht den boer als eenvergenoegden dikzak voorstelt ?De oude landadel was voor het overgroote deel een-voudig en patriarchaal van zeden, en betrekkelijk schraalvan inkomsten gebleven. Hij was evenals de oude Duit-sche adel ongetiteld: men was „beer van" ; zelfs bet „van"was geen noodzakelijk deel van den naam, getuige deSchimmelpenninck's, Torck's, de Cocq's en zooveelandere geslachten. Jonker en baron was niet veel meer.dan een sporadisch spraakgebruik, niet een officieelerangorde. Graventitels zijn aan Nederlandsche ge-slachten, op een enkele uitzondering na, eerst na1700 door den Keizer te Weenen verleend. Met de aan-zienlijkste en oudste huizen in bet graafschap Hollandwas het eigenaardig gegaan. Terwijl de Arkel's vroeg-tijdig uitstierven, verwierf een tak der Egmond's dehertogelijke waardigheid in Gelre, om tijdens Karel Vtegelijk met de zelfstandigheid van het hertogdom zelfte verdwijnen. Een andere tak Egmond, door denBourgondischen hofdienst naar bet Zuiden getrokken,kwam daar tot de hoogste waardigheid, terwijl weer26 Page 29 andere linies van het huis zich zoo vertakten, dat zij weerin de Hollandsche ridderschap opgingen, of zelfs dienrang verloren. De Brederode's bleven de eersten in Hol-land, totdat hun wapenschild in,1653 to Vianen over hetgraf van Johan Wolfert, den laatste van het geslacht,gebroken werd. De Wassenaar's tenslotte bleven even-eens inheemsch en vertakten zich tot den huidigen dag.De Borselen's in Zeeland waren mooi op weg naar eenlandsheerlijke positie door Bourgondische gunst, toenhun geslacht nog voor 15oo uitstierf; ook van de minderaanzienlijke Zeeuwsche geslachten bleef reeds omstreeksI boo niets meer over.Zoo bleef, aangezien het op Holland en Zeeland aan-kwam, ondanks de talrijk.heid der Geldersche, Utrecht-sche en Overijselsche heeren, het gewicht van den adelals stand in de Republiek betrekkelijk gering. De geeste-lijkheid als stand was met de zegepraal van het hervormdegeloof geheel verdwenen. Tot de snelle zegepraal vanhet Calvinisme heeft ongetwijfeld bet feit bijgedragen,dat de geestelijkheid bier van ouds als stand betrekkelijkzwak geworteld is geweest. Laat gekerstend en sterkafzijds gelegen van de middelpunten van staatsgezag enhierarchie, had het Noord-Nederlandsche gebied, insterke tegenstelling met de Luiksche, Brabantsche,Vlaamsche en Henegouwsche streken in het Zuiden,nooit het terrein opgeleverd voor een hooge geestelijk-heid met macht, rijkdom en aanzien. Van Frieslandof tot Maas en Schelde toe vormde het gansche gebied27 Page 30 slechts een bisdom, dat van Utrecht. De talrijkeFriesche kloosters mochten geestelijk en economischvan groot gewicht zij n, getuige een Emo en Mencoin de dertiende eeuw of de geleerdheid in Aduard in devijftiende, een typische hooge geestelijkheid leverdenzij met al hun abten niet op. Er ontstonden eigenlijk inde Utrechtsche diocees slechts twee rijke oude kloosters:Egmond en Middelburg, waarvan alleen het laatstetegen het eind der middeleeuwen ook een staatkundigefunctie verwierf. De steden kregen op hun tijd tal-looze conventen, de Yselsteden brachten de Fraterhui-zen en de congregatie van Windesheim voort, maar datalles is laat-middeleeuwsch gewas geweest, dat de geeste-lijkheid als stand, als geleding der gemeenschap, nietmeer ten goede kwam. Ware het anders geweest, dan hadzelfs een zoo machtig vorst als Karel V niet kunnenovergaan tot dien bijkans ongehoorden maatregel van1528, de opheffing der wereldlijke macht van het his-dom Utrecht. Zoo stuitte dus eerst de Hervorming endaarna de opstand hier niet meer op een hechte kerke-lijke organisatie van veel rijke abdijen en hooge pre-laten, zooals andere landen die bezaten, en de Kerkals geestelijke macht had te veel van haar houvastin de volksziel verloren, om de instrooming van dennieuwen geloofsvorm, hetzij in Luthersche, doopersche,spiritualistische of Calvinistische gedaante te kunnenkeeren.Dientengevolge bleef als economisch sterke en geeste-28 Page 31 lijk mondige bovenlaag eigenlijk slechts de koopmans-stand over. Hij was nog niet buitensporig rijk, maar hijwas zeer talrijk en tamelijk gelijkmatig verspreid overeen groot aantal steden, voornamelijk in Holland enZeeland. Naarmate de macht van den adel verzwakte,en toen die van de oude Kerk geheel verdween, moestde eerste plaats, die de koopmansstand in het bedrijf in-nam, ook den voorrang in het politieke en het socialeleven meebrengen. Uit de bovenste laag van den koop-mansstand groeide gaandeweg, zonder zich van denbodem van het bedrijf geheel of te scheiden, een magis-tratenstand. Het is niet gemakkelijk, zich van dat groei-proces een duidelijke voorstelling te vormen. Men spreektwel eens wat al te vaardig en te vroeg van een stand van.regenten. Hoe leefden, en hoe dachten die schepenge-slachten in Dordrecht, Haarlem of Leiden, die al kortna 140o als „vroescip ende rycheit" het personeel vanhet „gerecht" plachten te leveren ? Eerst in den loop derzestiende eeuw ziet men hun figuren wat meer omlijnd,dikwijls van een vrij hoog beschavingsgehalte, dat zijputten deels uit de rederijkerij, deels uit de scholen dermoderne devotie en het daar ontkiemde humanisme:een Pompejus Occo, later een Spieghel, een RoemerVisscher. Patricisch kan men die oude klasse, waaruit„de wet" gerecruteerd werd, noemen, een regenten-stand nog niet. Daartoe bleefhet nog fang te gemakkelijk,om tot den kring van „de souvereine heeren Hans Mulderen Hans Kaaskooper", zooals Leicester's aanhang smaal-29 Page 32 de, door te dringen, ook nog in den tijd, toen het stads-patriciaat zich door het koopen van heerlijkheden eenquasi-adeldom begon te verschaffen. Het zou de moeitewaard zijn, uit te rekenen, welk percentage der bestaandeambachtsheerlijkheden op een bepaald tijdstip der ze-ventiende eeuw in deze of gene provincie in handen vande hoogere burgerij was geraakt. Een erkenden adeldomontleende zij aan zulk bezit niet, ook al schoof hetspraakgebruik van die „upper ten" zelfgaarne den naamder heerlijkheid in de plaats van den ouden familienaam.Op den duur heeft bij wat er voortleeft van die geslach-ten, ook nadat zij door het Koninkrijk in de negentiendeeeuw officieel geadeld waren, de familienaam het in denregel weer van de heerlijkheid gewonnen: de Zuidpols-broek's gingen weer De Graeff heeten en de Hillegom'sof Vromade's Six.Op het eerste gezicht kan het vreemd schijnen, datNederland juist tijdens en gedurende die lange crisis-periode van zijn vrijheidsstrijd den verbazingwekkendenhandelsbloei heeft kunnen ontplooien, die den mate-rieelen grondslag vormde van zijn hooge beschaving.Twee overwegingen kunnen die bevreemding temperen:in de eerste plaats het feit, dat voor een goed deel vandien bloei de vooruitgang reeds van een paar eeuwenher dateerde. De vrachtvaart op de Oostzee en op Noor-wegen, de vaart op Frankrijk en Spanje waren al in delatere Middeleeuwen hoofdbronnen van welvaart ge-30 Page 33 weest. Als nieuwe bronnen van steeds stijgende handels-macht kwamen daar tegen het eind der zestiende eeuwde vaart op de Levant en op Indie bij, waarbij spoedigweer die op Perzie en het verre Oosten aansloot. Voortswas de oorlogstoestand lang niet in alle opzichten eenbelemmerende factor. De oorlogvoering zelf geschieddesteeds met groote tusschenpoozen; zij was altijd tot eenklein deel van het terrein beperkt, en de middelen vanhet geweld bleven, bij al hun verschrikking, gering vanuitwerking. Het geheele bedrijfsleven werd er eigenlijknooit volstrekt door ontwricht of zelfs maar ernstig ge-stoord. Na 1575 zag de provincie Holland nauwelijksmeer den vijand op zijn grondgebied. De felle bestrijdingvan onze zeevaart door Spanjaarden en Portugeezenbracht den handel zeker evenveel voordeel als gevaren.Welbeschouwd is het dus niet zoo vreemd, dat juist tus-schen de eerste jaren van, den opstand en de sluiting vanhet Twaalfjarig Bestand de vooruitgang op het ganschegebied van bedrijf en verkeer zijn hooge vlucht genomenheeft. Reeds in 1596, wanneer de nieuwe staatsvormeerst een jaar of acht heeft bestaan, en Prins Maurits nogbezig is, dien door veldtocht op veldtocht te bevestigenen de grenzen te verzekeren, kan Amsterdam in een briefaan de Staten-Generaal verklaren, dat het land in han-delsomzet en in aantal schepen Engeland en Frankrijkver achter zich laat. En toch was de handelsmacht derRepubliek toen nog eerst in Naar opkomst.Misschien zou iemand willen aannemen, dat het31 Page 34 vaderland zijn hooge economische positie te dankenheeft gehad aan een bijzondere, vroegrijpe ontwikke-ling van zijn ideeen over volkshuishouding, die hetmogelijk maakte, andere landen door nieuwe, beter uit-gedachte methoden voorbij te streven. Dit is volstrektniet het geval. De welvaart van het land is ontstaanbinnen de beperkingen van een bedrijfssysteem, dat menveeleer verouderd zou moeten noemen, en dat in de om-ringende landen bezig was, plaats te maken voor strak-kere en meer moderne vormen van organisatie. Het stel-sel waarin Nederland zijn grootheid verworven heeft,was in feite nog het laat-middeleeuwsche, praemercanti-listische bedrijfssysteem. Het beginsel, waaraan men metalle kracht wenschte vast te houden, was in den grondder zaak dat van de middeleeuwsche stedelijke vrijheid,ale vrijheid ten bate van de engste groep van gemeen-schap en ten koste van alle anderen.De eerste proeven van het latere mercantilisme, diemen in de krachtige monarchieen Frankrijk en Enge -land reeds tegen het einde der Middeleeuwen kan waar-nemen, werden zoo zeer beheerscht door fiscale gezichts-punten en belangen, dat handel en verkeer er bijna even-zeer door belemmerd als bevorderd werden. In het af-gelegen kustgebied van de Noordzee daarentegen, waarhet zwakke Rijksgezag van den Duitschen Keizer zichnauwelijks meer liet gelden, was voor zulke van bovenof regelende neigingen van een centrale macht geenplaats geweest. Scheepvaart en handel hadden zich er32 Page 35 ontwikkeld, zooals de gelegenheid het toeliet, en die ge-legenheid was eigenlijk doorloopend gunstig geweest,onder andere door het langdurig conflict tusschen Enge-land en Frankrijk, dat van omstreeks 1330 tot na 1450 inbeide lanclen den economischen groei belemmerde.Toen nu van de Nederlanden het eene gewest voor,het andere na, tusschen 1384 en 1428 in de macht derhertogen van Bourgondie geraakte, en zij daarmee voorhet eerst onder een gezag kwamen, dat weliswaar geens-zins centraai mocht heeten, maar wel op centraliseeringbedacht was, ontging het den nieuwen heerschers niet,dat er bij een zoo rijken en voor hun eigen heerschappijzoo voordeeligen stand van een bedrijfsleven, dat in vrij-heid was opgegroeid, weinig aanleiding bestond voor eeningrijpen van hoogerhand. Eerst de Oostenrijksche re-geering, veel meer dan de Bourgondiers bezield met be-wuste inzichten over handelspolitiek, meent ook hiercentraal-fiscale doeleinden te moeten nastreven, tenkoste van de inheemsche economische vrijheid, betergezegd locale en regionale zelfstandigheid, die inwendigmeer dwang dan vrijheid beduidde. Zoo beproeft sedert1505 de regeering te Brussel, den graanhandel van Hol-land aan een belasting te onderwerpen. Amsterdamechter, in zijn snelle opkomst als handelscentrum, heeftvoor den graanhandel vrijheid en bovenal regelmaatnoodig. Op het herhaald protest der Hollandsche stedenonder beroep op haar pxivilegien, ziet de regeering meerdan eens van haar plannen af, en laat het bij het oude.333 Page 36 Het behoeft bier niet uiteengezet of beoordeeld te wor-den, welk aandeel Alva's belastingplannen in het uit-breken van den opstand hebben gehad. De oude econo-mische vrijheid lag het yolk als een dierbaar erfdeel dervaderen na aan het hart. Toen de groote strijd tegen denvreemden heerscher gewonnen was, bleef het oude sys-teem van economische decentralisatie onverkort be-waard. In die rijke Republiek der Zeven Provincien, omhaar wereldhandel door alle andere staten benijd, be-stond geen gezag, dat orde en regel gaf aan den naar allekanten overvloeienden drang tot onderneming en bedrijf.De Staten Generaal hadden geenerlei bevoegdheid, hetbedrijfsleven te leiden, tenzij dan, dat zij, als hoogstepublieke orgaan, octrooi en statuten verleenden aan debeide groote Compagnie en op Oost en West.Het was derhalve wel verre van een voorsprong op hetgebied van handelsorganisatie en economische theorie,wat de Nederlanders in staat heeft gesteld, zich van denwereldhandel meester te maken. Veeleer is juist het ont-breken van staatsbemoeiing hun daarbij ten goede ge-komen. Ter zijde gelaten het feit, dat de Oost-IndischeCompagnie een belangrijke schrede heeft beteekend inde' opkomst van de maatschappij op aandeelen, is hetniet systeem en organisatie geweest, wat Nederland grootheeft gemaakt, maar veeleer het ontbreken daarvan, ofmisschien beter gezegd, het blijven steken van de orga-nisatie in die uiterst beperkte vormen, die men in deMiddeleeuwen vrijheid noemde, d.w.z. elke kleine een-34 Page 37 heid zelfstandig voor zich, strenge verboden binnen deneigen kring, belemmering van buitenstaanders, zooveelmen kon, maar geen beperkingen„ opgelegd door eencentraal gezag. Uit deze ouderwetsche opvatting dervrijheid als een volstrekt prohibitief recht tegenover an-deren vloeit nog regelrecht de bestendiging van de slui-cing der Schelde voort, zooals zij in 1648 tot een hoek-steen van ons staatsrecht werd gemaakt. In 1585 was zij,als een worgende oorlogsmaatregel tegen het voortaanSpaansche Antwerpen, gerechtvaardigd geweest. Am-sterdam was er groot bij geworden. In 1609, bij hetsluiten van het Bestand, had het nog zin, dat men denvijand geen twaalf jaar gelegenheid wilde geven, weerop krachten te komen. Sedert 1635 had de veroveringvan Antwerpen militair voor de hand gelegen. Men hadhaar verzuimd, niet uitsluitend door de tegenkantingvan Amsterdam; de buitenlandsche politiek van de Uniewas een zeer delicate zaak geworden door het bondge-nootschap met Frankrijk. De gesloten Schelde was in-middels voor Nederland zoozeer eervkprstuk geworden,dat men er in 1648 niet aan denken kon, haar prijs tegeven.Afwezigheid of ontstentenis van concurrenten is eenvan de voornaamste oorzaken van den onvergelijke-lijken handelsbloei der Republiek geweest. Het geheeletijdperk van haar materieele opkomst is gekenmerktdoor een uitzonderlijke economische passiviteit van demeeste landen van Europa. Hoe had Amsterdam, dat in35 Page 38 den graanhandel zijn hartader had, zoo hoog kunnenstijgen, indien hetzij Polen, hetzij Zweden of Dene-marken de Oostzee zoo krachtig hadden beheerscht, alsligging en middelen hun veroorloofden ? — Amsterdamwas met recht voor vrijen handel, niet uit hoofde vaneen theorie, want die bestond nog niet, maar omdat haarmeest tastbare belang hier met het middeleeuwsch-con-servatieve herkomen strookte. Toen nu de rijkdom, inden wereldhandel gewonnen, weer het opkomen vanden geldhandel met zich bracht, en deze laatste in depraktijk vroegtijdig de oogen opende voor de onhoud-baarheid van de mercantilistische beginselen, die juistoveral elders veld wonnen, werd Amsterdam inderdaadde bakermat van progressieve economische denkbeelden,zoo dan ook nog niet van wetenschappelijke theorie en.De Republiek had als 't ware het mercantilisme over-gesprongen.Van den rijken bloei der nijverheid geldt in hoofdzaakhetzelfde, wat van den handel werd gezegd. Ook voordeze is het ontbreken van een centraal regelend gezaggunstig geweest. Aan den eenen kant kon daardoor inhet kader van het oude en veelszins verouderde gilden-systeem het industrieele leven zich over de veelheid vansteden op natuurlijke wijze verdeelen, zonder dat deknellende verbodsbepalingen van de eene stad de wel-vaart van de andere in den weg stonden. Aan den an-deren kant konden bij het ontbreken van ingrijpen door36 Page 39 een centraal orgaan, overal op elk terrein, dat door destedelijke verboden niet bestreken werd, of dat niet inbet oude gildenstelsel begrepen was, _nieuwe takken vannijverheid vrijelijk opkomen en zich ontplooien. Juisteen aantal van die industrieen, welke in het nauwsteverband stonden tot handel en scheepvaart, was niet aanden ouden gildendwang onderworpen, all daar zijn debereiding van azijn, brandewijn, meekrap, zout, zeep,teer, touw, suiker, tabak, de haringvangst, de bewerkingvan hout, steen, ijzer en andere delfstoffen. Er was voort-durend ruim gelegenheid tot belegging van industrieelewinst en tot gebruik van werkkrachten, zonder dateenige centrale regeling de lijnen voorschreef. Bovendienontbrak het nooit aan die bij uitstek zuivere en gezondebron van welvaart, de verbetering van den bodem zelfdoor indijking en droogmaking, waarnaast de ontgin-ning van woeste gronden nog een bescheiden plaats in-nam. Door landwinning steeg de bruikbare oppervlaktevan het grondgebied voortdurend in omvang. Zelfs deaard van het klimaat heeft tot de welvaart bijgedragen,want zonder den overheerschenden Westenwind zouNederland niet het land van de windmolens gewordenzijn, van de windmolens, die meer water dan korenmaalder, en die tot voor kort den stempel op ons land-schap drukten. Levendig herinner ik mij, hoe in 188omijn vader mij wees, hoe men, dicht bij Amsterdam uitden trein den Zaankant uit kijkende, wel honderd mo-lens kon zien. Zonder den windmolen had niet alleen37 Page 40 Holland niet het land der polders kunnen zijn, maar wasook de beweegkracht van het oude handwerk en eengroot deel der nijverheid niet aan te wenden geweest.Er is eigenlijk weinig reden, om aan de verklaringvan Nederland's economisch hoogtepeil in de zeven-tiende eeuw, buiten de voor de hand liggende oorzaken,ook nog hypothetische begrippen als kapitalistische geest,of zelfs calvinistische bedrijfslust te pas te brengen, zooalszij een dertig jaar geleden aan de orde waren. Allesneemt immers zoo natuurlijk uit de middeleeuwschestrekkingen zijn loop. Er is nimmer sprake geweest vaneen wending der tijden, waarbij men bewust van hetoude afscheid nam en nieuwe banen insloeg.Bij alles wat de ontwikkeling van handel, nijverheiden verkeer betreft, valt, zooals iedereen weet, in de eersteplaats aan de provincie Holland te denken. Zelfs Zee-land maakt slechts enkele kanten van het proces mee.De overige provincial blijven bij de twee zee - provincienverre achter. Zij hebben alle wel eenig deel in dengrooten opbloei gehad, maar hoe Bering in vergelijkingmet de twee bevoorrechte zusters. Zij waren minderdicht bevolkt, hun stedelijk karakter overwoog mindersterk, de meeste waren daarbij ook over het geheel min-der vruchtbaar. De Republiek vertoont strikt geogra-fisch beschouwd een zonderling patroon. Van een cen-traal gebied en een buitenkant kan men eigenlijk nietspreken. Holland lag niet centraal en Zeeland nogminder. Zuiver plaatselijk middelpunt zou dan nog eer38 Page 41 Utrecht zijn geweest, maar ook dat gaat nauwelijks op.Het was de Zuiderzee, met de Waddeneilanden tenNoorden en de Maas- en Scheldemondingen ten Zuiden,die aan de Zeven Provincien elke gesloten geografischefiguur ontnam. Zij bleven, ook in haar vereeniging, eenconglomeraat, dat door de aanwinst der generaliteits-landen een nog onregelmatiger gedaante verkreeg. Dekaart van Nederland ziet, als men zich even kan los-maken van zijn vertrouwdheid met die dierbare vormen,er uit als een fantazie, als een gril der geschiedenis. Zijspreekt luider dan eenige andere kaart van het feit, datonze oude Europeesche wereld niet als de nieuwe statenvan het verre Westen in Amerika met passer en lineaalhaar landgrenzen kreeg, maar dat tweeduizend jaar vanlotgeval en omstandigheden in dat onregelmatig patroonzijn bezonken.Wat van de economische structuur der Republiekgeldt, geldt van de staatkundige bijna nog onvoorwaar-delijker. Ook de Staat was ter dege conservatief, op oudherkomen gebouwd, vasthoudend aan traditie en ouderechten. De vrijheidszin was levendig, maar het denk-beeld vrijheid was dat der Middeleeuwen: vrilheidopgevat als een samenstel van vrijheden, en vrijhedengelijkbeteekenend met een aantal regelen, elk geldigbinnen beperkt terrein, regelen van: ik mag doen,watgij niet doen moogt. Vrijheden waren vrijdommen, vrij-stellingen, op grond van privilegien, d.w.z. uitzonde-39 Page 42 ringen, ontheffingen van de algemeene wet. Eerst inden tijd van den opstand, wanneer het begrip patria,vaderland, en ook het woord Nederland zelf, zulk eenklank krijgen van klokken en trompetten, welft zich bovendat enge middeleeuwsche vrijheidsbegrip een idee vansamen streven en samen lijden, een idee die beperk-ter en gebondener was dan de vrijheidsidee der acht-tiende eeuw, maar zeker niet minder zuiver, noch mindereffectief.Ook ten opzichte van den Staat der Vereenigde Pro-vincien gaat eigenlijk de tegenstelling van centralisatieen decentralisatie maar in geringe mate op. Gecentrali-seerd was het bestuur zeer zeker niet, maar zulk eensysteem als de provincien vormden, elk voor zich metde aanspraak op souvereiniteit,, elk afzonderlijk methaar geleding in standen of staten, kon toch ook niet eentype van decentralisatie heeten. Er valt niet te decen-traliseeren, als er om te beginnen geen centrum is. Endat was er niet. Wil men het beginsel van de staatsordeder Republiek een naam geven, dan past verbijzonde-ring, of als men het liever hoort, particularising (als felt,niet als streven) beter dan decentralisatie.De verdeeldheid in tal van kleine gezags - en bestuurs-kringen bracht een behoudende gezindheid van zelvemee. Trouwens de zestiende en zeventiende eeuw ken-nen, behoudens de buitensporigheden van radicalegeestdrijvers of fantasten als de Wederdoopers in hunMunstersche episode of de Levellers in Cromwell's tijd,40 Page 43 nog geen andere houding ten opzichte van den Staatdanden wensch om te behouden en te bewaren. De opstandtegen het Spaansche bestuur was een conservatieve revolutie, en kon niet anders zij n. De bewuste vernieuwers,hervormers, verjongers en omverwerpers ziin in lienniet de rebellen maar de wettige regeeringen. De nieuwepolitieke krachten van het tijdvak, die ook op de Neder-landen gericht waren, kwamen voort uit het vorstelijkecentralisme en absolutisme, zooals het in Frankrijk,Spanje, Engeland of reeds gewonnen had, of bezig waszich te versterken ten koste van de standenregeeringender latere Middeleeuwen. Toen omstreeks 1400 de Bour-gondische hertogen in de Nederlanden meester werden,was dat bewuste streven naar samenvatting en volkomenexploiteering van alle staatsmacht nog slechts in op-komst.yoor de vorsten van Philips den Stoute tot Karelden Stoute lag het werk nog in de eerste plaats in detaak, in de gewesten elk voor zich het bestuur op ietwatvasteren voet te vestigen, zooals zij het in Holland dedendoor 's graven ouden, primitieven raad te reorgani-seeren tot een Hof van Holland, dat eveneens nog geens-zins een modern rechtscollege was. Tot het scheppen vancentrale organen voor al de Bourgondische Nederlandensamen was de tijd toen nog nauwelijks rijp geweest:het Parlement van Mechelen en de enkele dagvaarten vanAlgemeene Staten waren schuchtere pogingen, meer niet.Heel anders werd het, toen Karel V gebood over eencomplex Nederlanden, met Friesland, Groningen, het41 Page 44 Sticht Utrecht en Gelre vermeerderd. Nu vierde denieuwe staatskunst van centraal organiseeren hoogtij : inde oprichting van de drie raden van 153i en anderszins.Vervolgens echter heeft Karel's al te Spaansche zoonniet begrepen, dat dit gewichtige, rijke gebied, dat vanLuxemburg tot Friesland strekte, en dat als geheel nogsteeds het best bekend was onder den naam Bourgondie,alleen dan naar de nieuwere beginselen van staatkundete regeeren viel, wanneer men het als nieuwe, zelfstan-dige eenheid in de Westelijke statenwereld erkende, enop die zelfstandigheid zijn beleid baseerde. Zoo lets konhet Madrid van Philips II onmogelijk inzien. Het gevolgwas de opstand. De Spaansche regeering waagde zichmet den tienden penning aan financieele experimenten,zonder ook maar eenigszins te onderzoeken, of demaatregelen bij de economische structuur der Neder-landen pasten. Zij beproefde daarnaast op zich zelfuiterst nuttige hervormingen als de unificatie van hetstrafrecht, maar zonder te bedenken, hoe zeer in deNederlanden het geheele begrip recht en wet nogvastzat aan dat middeleeuwsche begrip privilegie, dattegen elke centraliseering, hoe gewenscht zij mocht zijn,streed.Het is niet noodig, hier over den opstand zelf uit-voerig te spreken, noch mogelijk, het aandeel of te meten,dat daarin hetzij de zaak des geloofs, hetzij de per-soon van Prins Willem van Oranje heeft gehad. Slechtsdit eene punt zij nog eens met nadruk herhaald. Wat42 Page 45 er ook, van de veertiende eeuw of of nog vroeger maghebben bestaan aan diepgaand onderscheid tusschenZuid en Noord, tusschen Vlamingen en Brabanderseenerzijd.s tegenover Hollanders, Gelderslui en FriezenBinds, het resultaat, dat Noord en Zuid sedert 1579 uit-eengingen, en dat het tot dusver armere Noordelijke deel,van minder roem en traditie dan Vlaanderen, Brabanten Henegouwen, die kernlanden waren geweest vanridderschap en stedenbloei, deze zou gaan overtreffen inmacht en aanzien, dat resultaat is niet voortgekomen niteen soort van ethnische voorbeschikking, die naar volks-aard verdeelde wat naar volksaard verschilde, maar uitde onherleidbare aaneenschakeling van de bijzonderegebeurtenissen.De overwinning beteekende voor de Vereenigde Pro-vincien behalve de oppermacht van het protestantschegeloof ook het behoud, tegen de politieke strooming vanden tijd in, van de stedelijke autonomie en het provin-ciaal bestuur naar het oude beginsel der standen, be-nevens het voortduren van het veelszins verouderde be-drijfssysteem, dat met de genoemde politieke verhou-dingen ten nauwste verbonden was. De Unie van Utrechtwas in beginsel slechts een krijgsverbond ad hoc, om denstrijd tot een bevredigend einde met gezamenlijke krach-ten voort to zetten. Alleen het eerste artikel, dat de Uniepermanent verklaart, spreekt van verder strekkende be-doelingen. Maar hoeveel bonden en pacten hebben zichniet voor en na eeuwig verklaard, die in het geheel geen43 Page 46 stand hielden ! Het was met de Unie niet uitdrukkelijkom staatkundige vrijheid en zelfstandigheid te doen, laatstaan dat zij van aanvang of ontworpen zou zijn als eenconstitutie van een vrijen staat. Eerst de omstandighedenhebben haar daartoe gemaakt, en het kon niet uitblijven,dat in de praktijk haar ontoereikendheid, om tot zulk eengroot doel te dienen, in het licht trad. De grondslag,waarop men zich vereenigd had, was die van een middel-eeuwsch vrijheidsbegrip, dat te kort schoot, om er eennieuwen staat op te bouwen. De eenparigheid van stem-men, voor bijna alle gewichtige besluiten vereischt, waseen eisch die stamde uit den tijd, eer het meerderheidsbe-ginsel algemeen toepassing vond. In de vroegere Middel-eeuwen werden immers inderdaad gewichtige keuzen enbesluiten beheerscht door de veronderstelling, of als menwil, de fictie, dat de beraadslagenden het met elkandereens werden, en dat tenslotte de Heilige Geest de rechtekeuze ingaf. In de praktijk van modern staatsbeleid even-wel beduidde de eisch, van eenparigheid enkel belemme-ring voor een werkelijk centraal uitvoerend gezag. Nogbedenkelijker werkte op den duur het ontbreken van elkmiddel om over het doode punt van tegengestelde mee-ningen heen te komen, of om een minderheid te dwingen,zich naar de meerderheid te voegen. Geen wonder, bijzulk een gebrekkig staatsinstrument, dat juist die ar-tikelen der Unie, die op werkelijke eenheid van bestuurgericht waren, zooals het voorschrift van een algemeenebelasting, nooit tot uitvoering kwamen.44 Page 47 De `Republiek, kan men zeggen, was een staatsge-wrocht, dat in zijn oorsprong niet als een nieuwe staatbedoeld was, in 1579 had men immers den koning nogniet afgezworen dat, toen onverwacht de omstandig-heden, in 1587, eischten, dat het zich als staat zou gaangedragen, in geheel onvoltooide gedaante plotseling be-vestigd werd, en dat, wat zijn bouw betreft, op verouder-de grondslagen rustte, en van geen enkel bewust staats-beginsel uitging. Het merkwaardigste teeken van dieyolstrekte anomalie van onzen ouden, roemrijken staatligt, zooals iedereen weet, in het feit, dat men den sou-verein afzwoer en zijn gedelegeerde den stadhouder be-Meld, en wel in een positie, waarin hij, zonder de attri-buten der souvereiniteit to bezitten, toch enkele van haarrechten, als dat van gratie, uitoefende, en waarin hijtegenover de Staten een macht vertegenwoordigde, dienoch overheidsgezag boven deze, noch ambtelijke dienst-baarheid onder deze kon heeten. Overigens was hetstadhouderschap niet het eenige staatsrechtelijke mon-strum in den Staat. Het ambt van den raadpensionarisvan Holland was het tenminste evenzeer. De titel, diena 's lands treurspel van 1618 dien van landsadvocaatverving, was reeds eerder in Zeeland in gebruik geweest.Uit den rechtsgeleerden raadsman van de Staten vanHolland was door den drang der kritieke omstandig-heden een ambtenaar gegroeid, die feitelijk in die Statentegelijk president en secretaris was, en bovendien in deStaten Generaal den hoogst mogelijken invloed had. Het45 Page 48 was de raadpensionaris van Holland, die met de vreemdegezanten voortdurend in overleg stond, zoodat de buiten-landsche regeeringen hem voor een eersten minister vanden ganschen staat aanzagen. Bovendien nog was hij deman, die het best vertrouwd placht te zijn met de finan-cien van Holland, en dientengevolge Nook met die dergeheele Unie.En alsof het behoud van een stadhouder, die niemandsstedehouder meer was, nog niet vreemd genoeg was, ge-raakte dit stadhouderschap, in wezen een louter geweste-lijke aangelegenheid, door incidenteele omstandighedengeheel van zijn oorspronkelijke basis af. Nog tot 1589zijn er afzonderlijke stadhouders van Gelderland, Over-ijsel en Utrecht geweest ; eerst daarna werd Maurits ookin deze provincien met die waardigheid bekleed, en zookwam deze geheel te berusten in de twee takken van hethuis Oranje-Nassau, totdat de Friesche tak met denHollandschen samensmolt, en er nog gedurende eenhalve eeuw plaats was voor een stadhouder der geheeleUnie.Waarlijk, het staatsrecht der Republiek was wel eenzonderling bouwsel. Misschien was het er niet minderom, dat het van geen enkele staatstheorie was uitgegaan.Misschien was het zelfs een voordeel, dat de strijdvraagover den aard der souvereiniteit nooit in alle finesses isopgelost. De souvereiniteit, daar was na 1587 geen twijfelmeer aan, berustte bij de Staten van elk gewest voorzich. De theorie, zooals die door Hugo de Groot in zijn46 Page 49 Tractaet van de Oudtheyt van de Batavische nu HollandscheRepublique) was uiteengezet, ging uit van de voorstel-ling, als zouden reeds in overouden tijd de standen deslands aan een graaf of aan een hertog het hoogste over-heidsgezag hebben opgedragen. In werkelijkheid warenhier in de Noordelijke Nederlanden de standen als offi-cieel lichaam, dus als staten of stenden, eerst laat opge-komen en onvolkomen ontwikkeld, in elk gewest ver-schillend, gelijk voor de hand ligt. Trouwens, oak delandsheerlijkheid zelf was in de Noordelijke gewestenvan betrekkelijk jonge opkomst. De zwakheid van degeestelijkheid als stand, waarvan bier boven reeds sprakewas, komt in het staatsbestuur duidelijk uit. In de meesteprovincien was zij op de dagvaarten in het geheel nietvertegenwoordigd geweest. In Zeeland verdween de abtvan Middelburg met den opstand, in Utrecht had men inhet lid der Geeligeerden nog een flauwen nagalm van depositie der kapittels in het Sticht van voorheen. Aangeziende boeren alleen vertegenwoordigd waren in Frieslanden in Stad en Ommelanden, was derhalve in het grootstedeel van den Staat in de hoogste regeeringscolleges hetwoord aan slechts twee klassen: het stedelijk patriciaat enden landadel. De laatste overwoog in de Staten van Gelder-land en Overijsel, maar noch het hertogdom, ofschoonde eerste der provincien in rang, noch het oude Over-1 De Nederlandsche vertaling „bij den autheur oversien", ver-scheen in hetzelfde jaar als de Latijnsche tekst, 16 1o. Let wel, indeze benaming worden de provincien buiten Holland grif genegeerd.47 Page 50 sticht, had doorgaans in de zaken der Unie veel positievemacht. De ridderschap van Holland genoot wel een zeerbijzonder aanzien, maar zij was niet talrijk, en kontegenover de steden zelden gewicht in de schaal leggen.Het type van de Republiek was en bleef: een op zich zelfzwak centraal gezag, dat dreef op het gemeenschappelijkbelang van de stedelijke oligarchie en. Hoe gebrekkig deStaat als geheel bewerktuigd was, spreekt wel het sterkstuit het ontbreken van een algemeen hoogste gerechtshof.Om Oldenbarnevelt en zijn medestanders te berechtenmoesten de Staten Generaal, zonder al te veel formeelrecht daartoe, de speciale rechtbank der vierentwintiginstellen, die zouden oordeelen, om door de historie ge-oordeeld te worden.Voegt men bij het relaas der onvolkomenheden vande Unie nog het feit, dat de Raad van State, aan wienoorspronkelijk de centrale leiding in den zin van hetBourgondisch-Oostenrijksche regeeringssysteem was toe-gedacht, naast de machtige Staten Provinciaal verdordetot een orgaan van financieele controle, dan is het bewijsgeleverd, dat niet de volmaaktheid van den staatsvormhet welzijn van een staat waarborgt, en tevens het tegen-bewijs, dat niet enkel in het absolutisme de geest van dentijd sprak. Want die zonderlinge staat heeft twee eeuwenlang niet alleen geprospereerd, maar ook met al zijngebreken beter en heilzamer een land en een yolk be-stuurd, dan ergens elders in Europa de geschiedenis diereeuwen te aanschouwen geeft. Dat traag en omslachtig48 Page 51 werkende instrument van Staten Provinciaal en Gene-raal, met zijn ernstige leemten en verlammingen, heeftniettemin aan de staatkunde der Republiek een in den.grond constante, zoo ook naar omstandigheden wisse-lende richting kunnen geven, die bij de avontuurlijke envaak roekelooze politieke experimenten van Stuart's,Wasa's en Bourbon's gunstig afsteekt. De vreemdelingzag in de politiek der Vereenigde Provincien nooit eenandere drijfveer dan winzucht van een hebzuchtigenkoophandel. En inderdaad, die drijfveer was sterk ge-noeg, doch het ontbrak den vreemden tijdgenoot aan hetvermogen en aan den goeden wil om die politiek tevensto zien als een nationale welvaartspolitiek, die heel watmeer wijsheid en zorg voor het algemeen welzijn bevattedan de dynastieke veroverings- en intriguepolitiek, waar-in de meeste monarchieen van Europa nog opgingen.Een bewuste en consequente welvaartspolitiek is inzich zelf tevens vredes- en verzoeningspolitiek. Vrede isvan het ontstaan der Republiek of haar doel en haarideaal geweest. Zij was immers in oorlog geboren, metde wapenen in de hand en met een nog onafzienbaaroorlogstijdperk voor zich. Naarmate het kwaad van dendertigjarigen oorlog in Duitschland zelf en rondomsteeds dieper in en verder voortvrat, werd vrede het al-gemeen Europeesche ideaal. „'t Idol en 't hongerigh Euro-pe — aldus Vondel in zijn Vredezang —, hijght met smerteen open mont Naer 't gemeene vreeverbont." Die prin-cipieele vredespolitiek was echter, — wij weten het, —494 Page 52 niet een pacifistische in den nieuweren zin des woords.Waar zij niet bevredigen of verzoenen kon, heeft de Re--publiek nimmer geschroomd, de wapens weer op tevatten.De heilzame werking van den gebrekkigen staatstoestelis alleen mogelijk geweest door die grootste anomalie vanalle, de positie van het Huis Oranje. Vorst en toch nietsouverein, bekleed met een aanzien, dat aan majesteitgrensde, telkens weer in persoon werkzaam als opper-bevelhebber te velde, had de Prins een onzichtbaremacht achter zich in de liefde in de harten van het yolk,een liefde, die op dankbaarheid aan den Vader des Vader-lands gegrond was, en die, als de nood aan den mankwam, steeds sterker bleek dan de wil van de regeerendearistocratie.Het feit, dat de kleine en jonge staat zich tijdelijk inEuropa zoo onevenredig hoog heeft kunnen verheffen,kwam slechts ten deele voort uit de inwendige krachtenvan die beperkte gemeenschap. Het waren de omstan-digheden der Europeesche politiek, die Nederland ver-oorloofd hebben, de nieuwe vrijheid en de bestaandekrachten tot het uiterste te benutten. Het lot wilde,dat destijds bijna alle andere staten door kritiekeverhoudingen niet in de gelegenheid waren, hun vollegewicht in de Europeesche staatkunde te doen Belden.Het Duitsche Rijk raakte verstrikt in den Dertig-jarigen Oorlog, Frankrijk, eerst kort den godsdienst-50 Page 53 oorlogen te boven gekomen, staat na Hendrik IV nogvoor de taak van afweer der Habsburgsche macht rond-om zijn eigen grenzen. Engeland's krachten gaan naElizabeth steeds meer op in den langzaam opkomendenstrijd om het eigen staatsbestel, het machtige Spanje kanzijn plaag van den Nederlandschen oorlog niet meer debaas worden. Om kort te gaan, de laatste decennien derzestiende en de eerste der zeventiende eeuw vertoonenhet beeld van een bijna algemeene krachteloosheid derbuitenlandsche politiek. Van dien toestand trekt de Re-publiek der Zeven Provincien het voile profijt, niet alleenstaatkundig, maar ook economisch. Want de zwakheidder buitenlandsche politiek rondom liet hier ook aan dekrachten van bedrijf en verkeer vrij spel. Men was noggedurende ruim een halve eeuw niet geplaagd met ta-rievenpolitiek der buren. Van Duitsche handel en zee-vaart had men geen concurrentie meer te duchten ; deHanze was een antiquiteit geworden. Spanje en Portu-gal waren voor den handel van subject tot object ge-worden, Frankrijk wacht nog op Colbert, Engeland ismen, voor een kort tijdperk, nog voor.Al die politieke en economische voorsprong was reedssedert 166o wankel geworden of ten einde gekomen. Dochhet verlies van een voorsprong beteekent nog niet dalingvan bloei. De latere jaren der zeventiende eeuw zijn voorde Republiek, zoowel politiek als economisch, het hoogte-punt geweest. Eerst na t 700, in den Spaanschen Succes-sie-oorlog, volgt de onafwendbare tragedie van onzen51 Page 54 Staat. Genoodzaakt om als groote mogendheid aan hetEuropeesche conflict deel te nemen, speelt de Republiekhaar rol met eere, doch ten koste van die positie zelf. Inhet vernieuwde Europa na '713, waarin Engeland eersteis, waarin Oostenrijk nog steeds hooger stijgt, en waarinPruisen en Rusland hun plaats op het Europeesche too-neel reeds hebben ingenomen, is de Republiek, achterhet bordpapieren decor van haar barriere, in haarzoeten sluimer gezonken, en droomt van ongestoordenvrede en klinkende dukaten. Een inzinking, ongetwij_feld, op bijna alle gebied. — En toch schijnt het mijaltijd weer, dat wij tegenover dat achttiende-eeuwscheHolland onbillijk, te hooghartig, te geringschattenddoen. De diepere historie van ons land in dien tijd isnooit geschreven. Wij komen hier aan het slot van ditgeschrift op terug.52 Page 55 IIHet sociale type van de nieuwe, vrije natie, die methet ontstaan der Republiek zelf Naar vollen wasdom be-reikte, op de grondslagen van een eigen volksleven, diede vroegere eeuwen hadden gelegd, moet uit den aardder zaak uit die grondslagen begrepen worden, voor-zoover althans ooit het wezen van een yolk waarlijk tebegrijpen valt. Inderdaad is veel wat ons yolk kenmerkt,uit die natuurlijke, economische en staatkundige voor-waarden van zijn oudere geschiedenis te verstaan.Dit geldt om te beginnen van het weinig militairekarakter van het. Nederlandsche yolk. Het kan op deneersten blik bevreemden, dat de lange oorlog, dien hetland met kracht en met eere doorstond, de Nederlandersniet tot een krijgersvolk gemaakt heeft. Er schijnt op ditpunt een contrast tusschen de Nederlanders en de Zwit-sers, en ook tusschen de Nederlanders onderling, te landen ter zee. Bij eenig nader toezien lost zich dat contrastgrootendeels op. Wat de Zwitsers aangaat staat het aldus.Tusschen 1300 en I5oo had een telkens weer noodzakelijkestrijd voor hun vrijheid het Alpenvolk tot het soudeniers-volk van Europa gemaakt. Zij hadden steeds in hunoude, enge gemeenschappen, de kantons, de „Orte" opzijn Zwitsersch, moeten opkomen voor een zaak, die ten-53 Page 56 slotte die van alien was. Die twee eeuwen van strijdwaren geeindigd met een bij uitstek militair tijdperk, datna 1515 bij na plotseling was besloten met het behoudvan hun vrijheid en een waarborg van vrede voor de toe-komst. Hun militair karakter gold eigenlijk slechts voordie klasse, die door armoede tot het krijgsberoep ge-dwongen was. Arm aan mogelijkheden van handel enbedrijf, en niet, als Nederland, in staat, zijn bodem zelfuit te breiden, had Zwitserland voor zijn overschot aanbevolking geen anderen uitweg dan den krijgsdienst alshuurlingen in vreemde legers. Deze onzuivere bronvan welvaart was slechts middel van macht en van winstvoor een enge aristocratie, die binnen elk kanton op zichzelf als opgesloten bleef in oude, kleine verhoudingen.De bezittende klasse was er niet veel meer militair danzij elders was; boeren, geestelijken en stedelijke magi-straten vormden samen het nationale type.Indien dus zelfs het Eedgenootschap geen eigenlijkmilitarisme had opgeleverd, hoogstens een algemeenegeoefendheid, waarmee onze schutterijen zeker niet kon-den wedijveren, hoe zou dan de Tachtigjarige Oorloghier te lande een militairen volksgeest hebben kunnenkweeken ? — Zelfs in de jaren 1568 tot 1597, toen deoorlog telkens weer opvlamde en tijdelijk verdoofde,waren het slechts bij hooge uitzondering 's lands eigenzonen geweest, die de wapens gevoerd hadden. De Ne-derlander had meer geleden dan gestreden; het krijgs-handwerk was voor de grootendeels uit vreemden ge-54 Page 57 recruteerde vendels: meest Duitschers en Walen. Zoo ishet ook gebleven in de latere periode van den oorlog,toen Frederik Hendrik jaar op jaar to velde trok. HetNederlandsche landvolk had geen reden, het Zwitserschevoorbeeld te volgen: het land was grootendeels vrucht-baar, de handel en de nijverheid, het polderwerk, descheepvaart en de vischvangst vroegen altijd krachten,kortom er was gelegenheid genoeg om de volkskrachtaan andere dingen te besteden dan aan het krijgshand-werk, dat destijds als eerzaam beroep nauwelijks ergensin tel was. Men zal een yolk niet den moed ontzeggen,.wanneer het de voortdurende gevaren van het zeelevenverkozen heeft boven de van tijd tot tijd wederkeerendevan het soldatenleven.Het was dus niets opmerkelijks, dat in de legers vande jonge Republiek van aanvang of het element vreem-delingen sterk op den voorgrond is getreden. De land-adel, met name de katholiek gebleven geslachten, lietzijn zonen gaarne de militaire loopbaan kiezen, maarook in de officiersrangen was toch steeds het aantalvreemdelingen aanzienlijk: Duitschers, Franschen, Zwit-sers, Engelschen en Schotten, veelal van adellijkenbloede. Meer dan een vreemd geslacht is langs dozenweg in de Nederlandsche aristocratie opgenomen. Metde zeemacht stond het eenigszins anders. Weliswaar ont-brak ook onder het zeevolk het vreemde element, metname Noren, niet geheel, maar het was toch overwegendyolk van den eigen bodem, dat daar diende, en dat aan55 Page 58 de zeemacht een veel meer typisch nationaal karakterverleende dan het landleger ooit bezeten heeft. Onderde hoogere rangen ter zee zijn zeer weinig vreemdelingenaan te wijzen. De dienst ter zee heeft niet alleen sterknatievormend gewerkt, maar ook sociaal-amalgamee-rend, als men het zoo noemen mag. Onze vlootvoogden,wij weten het van onze schooljaren of kwamenvoort uit alle klassen der bevolking: zeemanskinderen alsPiet Hein, Tromp en de Ruyter, de Evertsen's, telgenvan den adel als Van Ghent, de drie Van Brakel's, Was-senaer-Obdam. Een zekere democratiseerende invloedop de Nederlandsche samenleving als geheel is van dezegemeenschap van alle lagen der bevolking op de vlootongetwijfeld uitgegaan.De sterk verschillende beteekenis van land- en zee-oorlog in het volksbewustzijn weerspiegelt op een zeerdirecte wijze de beeldende kunst. Van de beroemdewapenfeiten te land zijn ternauwernood belangrijkeschilderijen tot ons gekomen, noch van de veroveringenvan zoovele steden, noch van den slag bij Nieuwpoort ofandere ontmoetingen te velde. Nu ligt dit in meer daneen opzicht in den aard der zaak. De intieme blik of welhet fijne schildersoog van onze kunstenaars zocht beteresujetten dan een volkomen onschilderbare belegering ofeen voor negen tiende gefingeerd, verward veldslagtafe-reel. Zelfs in het ruitergevecht gaven een Wouwermanof een Meulener toch eigenlijk minder schoons, en min-der waars, dan een Hollandsch schilder waardig was. En56 Page 59 tot het glorieuze gedicht in verf van Velazquez' Lansenreikte bier niemands talent. Om kort te gaan, de veld-slag „lag" onzen schilders evenmin als onzen veld-oversten. Dat wil niet zeggen, dat de kunst zich niet metden soldaat zou hebben beziggehouden. Wij kennen zealien, die soldatentafereelen, maar het is de soldaat alsrooker, als drinker, als vrijer, op bezoek, als opsnijder,die voorgesteld wordt, half argwanend aangegluurd doorhet gezelschap. Het hoort alles thuis in de genreschil-dering.Stel daartegenover nu den zeestrijd in onze kunst. Vanieder treffen ter zee hebben wij schilderijen van deneersten rang: van Vroom, De Vliegher, Willem van derVelde en wie men meer noemen wil. Zeker, ook dit zijnaltijd composities, maar met hoeveel van het beste vanonze kunst daarin neergelegd, met welke onbegrensdemogelijkheden van het picturaal effect, en met hoeveelliefde geschilderd ! — De admiraal bracht het bier nietalleen tot tal van goede conterfeitsels van zijn wezens-trekken, in schilderij en gravure, maar zelfs in meer daneen geval tot een beeltenis in steen.In de meeste historietijdperken is de sociale sfeer vanhet militaire eng verbonden geweest met den luister vaneen vorstelijk hof. Ook bier te lande concentreerde zichwat er aan militair gezelschapsleven was rondom hetstadhouderlijke hof in den Haag. Het moet nog langentijd een weinig luisterrijk milieu zijn geweest, vergeleken57 Page 60 met de hoven in vreemde landen. In welke uiterst be-scheiden, bijna bekrompen omstandigheden Prins Wil-lem geleefd heeft, is ons alien bekend. Ook tijdens Mau-rits was het hof nog tot een geringen graad van weeldeen praal voortgeschreden. Eerst na den dood van Fre-derik Hendrik, toen zijn weduwe het Huis ten Bosch lietbouwen, en door leerlingen van Rubens versieren, sprakduidelijk de toeleg tot een zeker vorstelijk vertoon, zooalshet immers niet in de laatste plaats gerechtvaardigd werddoor het huwelijk van den jongen Prins, nu krachtensrecht van survivance in zijn vaders waardigheden opge-volgd, met de Prinses van Engeland. Hier scheen eennieuw centrum van hoofsche beschaving in barokstijl tokunnen opbloeien. Goed bezien ontbraken daartoe even-wel bijna alle voorwaarden. Het beschavingsleven vande Republiek graviteerde nu eenmaal niet rondom hetstadhouderlijk hof; zeker minder dan ooit tegen hetmidden der eeuw, terwijl Amsterdam zijn oppervlak uit-legt met gracht na gracht, en zijn nieuwe raadhuis inopdracht geeft. Bovendien ontnam de val van Karel Iaan de koninklijk-Engelsche parentage zoowel haarpraktisch-politieke waarde als iets van haar luister.Oranje had zich, ook tijdens Frederik Hendrik, nog geenkoninklijke manieren aangewend; de hofkring leefde nogsteeds op tamelijk bescheiden voet voort; de belangrijkstegeest in dien kring, Constantijn Huygens, had niets vaneen hoveling. De directe omgeving van den Prins stondeen weinig ter zijde van de voile en breede ontplooiing58 Page 61 der nationale beschaving. De vervreemding tusschen denstadhouder en de stedelijke aristocratie, en in het bij-zonder die van Amsterdam, onder Frederik Hendriksteeds toegenomen, beteekende nog iets meer dan enkeleen uiteengaan van politieke inzichten of partijen. Fre-derik Hendrik had in de latere jaren van zijn stadhouder-schap een weg ingeslagen, die hem verder en verderverwijderde van wat de kern van ons volksbestaan was,den weg naar een dynastieke vorstenpolitiek, waarbij's lands welzijn, of althans zeker 's lands welvaart, niet inde eerste plaats gebaat was. Hij en zijn zoon hebben, —het moge wat hard klinken bij Frederik Hendrik's on-schatbare verdiensten voor de militaire veiligheid vanden Staat Nederland niet begrepen.Had aldus het sociale en intellectueele leven niet zijnzwaartepunt in een vorstelijk hof, nog minder had het datin de levenssfeer van een hoogen adel, want die was erniet. Er waren kasteelen, doorgaans nog weinig weel-derig of zelfs bewoonbaar uitgemonsterd, er waren geenpaleizen, en het leven op die kasteelen was noch maat-schappelijk noch intellectueel bijzonder stimuleerend ofgeestelijk vruchtbaar. De plaatsen, waar de beschavingto vuur stond, dat waren de koopmanshuizen in de ste-den, en de buitenhuizen overal in bereikbare nabijheidder steden, die, ook al waren zij dikwijls ridderhofstedenen nog door gracht en poort beschut, toch vrijwel allefeodale trekken verloren hadden, en het type represen-59 Page 62 teerden van het genoegelijk buitenleven, door Vondelmet den klank van merels en nachtegalen bezongen.Waarschijnlijk nam er het wreede vermaak van de yin-kenbaan meer plaats in dan zuivere natuurliefde, maartoch, ook deze sprak luide mee.Amsterdam vooral had zijn forensen, edoch geen dag-of week-eind-forensen, maar seizoenforensen. Want datwaren al die fraaie heeren, volstrekt niet alien zoo bijstervoornaam met titels of heerlijkheden uitgerust, die menin zijn Vondel als gastheeren en opdrachtgevers van dendichter kan zien paradeeren. Het is ons dan soms, alsofer aan die namen iets van dat onvergelijkelijke kleurrijkeoptimisme kleeft, dat den grooten Joost eigen was in eenedeler potentie dan aan eenig ander van dat blijmoedigen stevig in hun geestelijke schoenen staand geslacht derzeventiende eeuw.Amsterdam moet omstreeks 1648 een i5o.000 inwonershebben gehad, en behoorde daarmee tot de groote stedenvan Europa. Driemaal in vijftig jaar verwijdde het zijn om-yang door den aanleg van dat meesterstuk van welover-legden stedenbouw, de concentrische grachten, en drie-maal raakten deze aan beide zijden omzoomd met dierijen van statige huizen, rijk en toch eenvoudig, waarvanhet geheel niet alleen uit sociaal-economisch oogpunt be-schouwd, maar ook als zuiver bouwkunstige prestatie dewaarde van een Versailles toch eigenlijk verre to bovengaat. Indien ergens de atmosfeer der eeuw nog tot hedenis vastgehouden, dan is het aan de Amsterdamsche6o Page 63 grachten op een voorjaars-Zondagmorgen, of in het latelicht van een zomeravond.Maar ons Nederlandsch hart roept naast het majestei-telijke beeld van de stad onder de keizerskroon terstondook om dat van al die andere steden, waarvan Amster-dam nooit de levensaderen had afgebonden, ze nooit totkleine namaaksels van haar eigen grootheid had ver-laagd, bloeiende steden altegader, tot Hoorn en Enk-huizen toe, elk met een eigen type en sfeer. Het zou eenweemoedige bezigheid zijn, op to sommen, welke Neder-landsche steden het langst de bekoring van hun zeven-tiende-eeuwsch verleden hebben bewaard. Tot voorvijftig of zestig jaar eigenlijk alle. Eerst de tramlijnen,het beton, het asphalt en het motorverkeer hebben zegeschonden, zooals de vaarten ontluisterd zijn met hetverdwijnen van de zeilende tjalken. Men moet een ele-gische verzuchting over het verlies van steden- en land-schapsschoon niet als een reactionair pruilen van een oudman ter zij de schuiven. De jongere geslachten weten niet,en kunnen niet weten, wat zij ontberen aan schoonheid,die de ouderen van nu nog juist even gekend en genotenhebbemDe gelukkige verdeeling van nering en welvaart overeen groot aantal zelfstandige centra veroorloofde ook aande steden, die verre na Amsterdam kwamen, aan Haar-lem, Rotterdam, aan Leiden, Dordrecht, Delft, Utrecht,Middelburg, om elk op haar manier beschavingshaard6i Page 64 te zij n. Het spreekt uit niets zoo duidelijk als uit het feit,dat zoovele steden elk hun schilderschool voortbrachten.Tot de handhaving van de verscheidenheid in be-schaving en kunst heeft ongetwijfeld de bewuste poli-tieke naijver der steden niet weinig bijgedragen. Alsstemhebbende stad in de Staten, dus als deelhebber inde souvereiniteit, stonden alle, met uitzondering vanenkele allerkleinste, in beginsel op een lijn met de mach-tige zusterstad Amsterdam. Geen voelde zich te gering,om in haar emblemen het SPQR te varieeren, en haarburgemeesters en schepenen in dichtmaat als senatorenverheerlijkt te zien. Zij hadden alle haar degelijke La-tijnsche scholen; een deel humanistengeleerdheid enhumanistensmaak was overal thuis, en heeft de stedenom zoo te zeggen geestelijk omhooggeschroefd, ze ge-schikt gemaakt tot vruchtbaren bodem voor de bescha-ving van den tijd, terwijl de bloei van handel en bedrijfhet mogelijk maakte, dat het geestelijk gewas op dienbodem welig tierde.De configuratie van die burgermaatschappij, die inde steden de nationale beschaving droeg en voortbracht,is in algemeene trekken bekend genoeg. Het stadsbestuurwas, behoudens schaarsche overblijfselen van oude de-mocratische vormen, oligarchisch. De gezworen meentein Groningen, de goede lieden van achten in Dordrecht,en wat dies meer zij, waren grootendeels geeerbiedigdeantiquiteiten zonder positieve macht. De kring van fa-62 Page 65 milien, waaruit het besturend en rechtsprekend perso-neel: vroedschappen, raden, schepenen, burgemeesters,getrokken werd, was in den regel enkel door gewoonte,en dus nergens officieel of volkomen gesloten. Omstreeks1600 kan die kring nog nauwelijks een echte aristocratieheeten, laat staan een regentenklasse. Hij was tegenoverde gezeten burgerij en zelfs tegenover de neringdoen-den niet scherp begrensd. Rijkdom of een welberaamdhuwelijk gaf herhaaldelijk aan vreemde elementen toe-gang.In het begin der zeventiende eeuw hielden deze ma-gistraatsfamilies zich meestal nog zelf met den koop-handel bezig. De Amsterdamsche heeren woonden nogin de Nes of in de Niezel, hun huizen waren nog van hetsmalle trapgeveltype, met diepe kelders en ruime zoldersvoor de koopwaar. Vroegtijdig evenwel begint hetkoopen van ambachtsheerlijkheden en het streven naareen ridderorde, uit Frankrijk, Engeland, Denemarkenof van den keizer. Het kroost studeert rechten in Leiden,en maakt daarna den „grand tour" door Frankrijk enItalie. Intusschen houdt het zakenleven, op de werven,in de havens, in het kantoor en op de Beurs deze patri-ciers nog in voortdurend verkeer met den burger en metden handwerker. Zij zijn nog burgerlijk genoeg, om deoude deugden van eenvoud en spaarzaamheid in eere tohouden. Er is in den letterlijken zin des woords nog geenplaats voor den grooten bouwheer, maar wanneer straksde grachten zijn aangelegd, bouwt ieder zich zijn deftig63 Page 66 heerenhuis, in den nieuwen op vreemden wortel geentenstijl. leder bestelt of verzamelt schilderijen, alien zijn ophun tijd beschermers van dichtkunst, Kerk of geleerdheid.Zoo vormt zich gaandeweg deze stedelijke bovenlaag toteen echte burgeraristocratie, die een krachtige, gezondeen vooral zeer gelijkmatig verdeelde groep van consu-menten der beschaving uitmaakt.Onze vaderlandsche geschiedschrijving heeft zichsinds lang gewend, om de fouten van deze „regenten-klasse" zeer scherp te beoordeelen. Hun regeering, zegtmen, was corrupt, werkte langzaam, en was slechts op hetvoordeel van de eigen klasse bedacht. Men vergeet dangaarne daarbij, dat de zeventiende eeuw niet te kiezenhad tusschen monarchie en aristocratie eenerzijds en eenideale democratic anderzijds, maar enkel tusschen mo-narchie en aristocratie, en dat deze beide stelsels overalbeladen waren met de fouten, die hun van wege demenschelijke natuur aankleven. Men kan veilig be-weren, al is het niet in enkele woorden te bewijzen, datzoowel de omkoopbaarheid als de omslachtigheid enlangzaamheid in de meeste overige landen erger euvelenwaren dan hier te lande, waar iedereen in zekeren ziner met den neus op zat. De aristocratie nam hier een ge-matigden vorm aan, en het zou niet gemakkelijk zijn, in degeschiedenis een tweede voorbeeld aan te wijzen van eenaristocratie, die een land zoo lang met zoo weinig gewelden in het algemeen met zoo heilzame zorg heeft bestuurd.64 Page 67 Wij spraken daareven van Nederland's magistraten-stand als consumenten der beschaving. Hoe stond hetmet de producenten ? — Men zou in het algemeen de stel-ling willen wagen, dat een beschaving des te gezonder is,naarmate de kringen van geestelijke voortbrenging enverbruik vollediger samenvallen, mits niet het geheeleproces van productie en consumptie beide zich afspeeltbinnen een al te engen kring van een gesloten elite.Het spreekt vanzelf, dat de kring der cultuurprodu-centen niet gelijk staat met dien der intellectueelen. Doorhet begrip zoo te vernauwen zou men immers niet alleenalles uitsluiten wat boerenkunst en volksgebruiken is,maar zoodoende zou onze hoogste roem er buiten vallen,want de schilders hebben slechts in beperkte mate tot deontwikkelden behoord. Vat men het begrip beschavingzoo ruim op, als het behoort, dan heeft aan het voort-brengingsproces zelfs de analphabete massa deel. In hetbijzonder de boeren, zal men geneigd zijn te zeggen:met hun houtsnijwerk, hun primitief schilderwerk en.versieringskunst. Op de keper beschouwd is het vol-strekt zoo zeker niet, of van al die vormen niet een evengroot deel uit de handen van den kleinen burger, vanden visscher of den zeeman kwam. Wil men een groepnoemen, die noch productief noch receptief sterk bij hetcultuurproces betrokken was, dan zou het veeleer delandadel der oostelijke provincien zijn, op hun afge-legen sloten levende in hun primitief agrarische be-langen. In het geheele yolk van hoog tot laag stierflang-65 Page 68 zamerhand de middeleeuwsche volksbeschaving vanzang en dans, spel en spreekwoord voor een goed deel af.Het geestelijk dieet van een overwegend deel des yolksbeperkte zich meer en meer bijna geheel tot de preek.Men is wel eens al te vaardig met de conclusie, dat aandie verschrompeling van de volksbeschaving het Calvi-nisme de schuld heeft. In de eerste plaats omdat aan deverdorring en vervlakking van den levensstijl terwillevan de vroomheid naast het Calvinisme zonder twijfelook de doopsgezinde geest ijverig heeft meegewerkt, inde tweede plaats omdat het nog te bezien staat, of dekatholiek gebleven streken wel zooveel meer echte yolks-beschaving hebben bewaard dan de andere.Hoe dit ook zij, het veld, waarop de nationale bescha-ving van onze zeventiende eeuw is opgegroeid, lag in destedelijke samenleving. Binnen dien kring nu was de pro-ductie van de goederen des geestes merkwaardig weinigaan stand of welstand gebonden. In het groote werk vanvormen scheppen en geest uitdrukken gingen de patriciersmet de vertegenwoordigers der gestudeerde beroepen: derechtsgeleerden, de geneesheeren, de predikanten, bijnabroederlijk samen. Zelfs de diepe kloof tusschen her-vormd en katholiek sloot zulk een samenwerking in per-soonlijk verkeer niet uit, getuige de vriendschap tusschenRoemer Visscher's dochters en den kring rondom Hooft.Gestudeerd of niet gestudeerd beteekende geenszinseen tegenstelling beschaafd of onbeschaafd. Buiten de66 Page 69 geleerde beroepen nam nog een breede laag van denhandeldrijvenden of neringdoenden middenstand aanhet cultuurproces actief deel. Dat proces voltrok zichhier als overal niet in de laatste plaats in zekere spel-vormen der gemeenschap. Het waren hier bij uitstektwee vormen van associatie, nog uit de latere middel-eeuwen herkomstig, die het kader voor cultuurbeoefe-ning leverden, namelijk de schutterijen en de rederijkers-kamers. De zeventiende eeuw is in tal van landen vrucht-baar geweest voor de opkomst van nieuwe vormen vangeestelijk verkeer. In Italie verrezen al sedert de Renais-sance bij tientallen de Academien, in den zin van letter-kundige en geleerde genootschappen, met zonderlingenamen, waarvan Crusca (de zemelen) en Lincei (delossen = lynxen) nog niet de vreemdste zijn. In Frank-rijk ontstaat het litteraire salon, in Engeland eerst hetkoffiehuis, en in aansluiting daaraan die ruggegraatvan het Engelsche gezelschapsleven, de Club. Hier telande hield men zich, ook in dit opzicht conservatief,ondanks Coster's Akademie van 1617, in hoofdzaakaan de beide oude vormen van gezelligheid en cul-tuur, de schutterii en de rederijkerskamer. Juist die be-houdende neiging om geen oude schoenen weg tewerpen, heeft bewerkt, dat er in het sociale leven eencommunicatie bleef bestaan tusschen het opkomendepatriciaat en de gezeten burgerij, ook al gingen zij econo-misch en politiek meer en meer uiteen. Er bleef een soorthomogeneiteit van beschaving bestaan, die ook op het67 Page 70 materieele gebied terugwerkte, en een al te scherpesing in klassen tegenhield. In de „Kamer" en in de„Doelen" plachten elkaar de kleinhandelaar en de grootekoopman te ontmoeten, en daar deden zij hun letter-kundige vorming op. Het intellectueele leven nam inzeer geringe mate de aristocratische trekken aan, waar-mee de magistraatskringen het openbare leven en denomgang van zich en hunsgelijken trachtten te stempelen.De toon der beschaving bleef ook bij de patriciers bur-gerlijk. Voor dit behoud van een zeker sociaal amalgamewas het van groot voordeel, dat het gansche beschavings-streven zijn alpha en omega vond in een naarstig klassi-cisme. Het klassicisme nu wist niet van die miniemestandsonderscheidjes tusschen aanzienlijk, deftig en eer-zaam, zooals zij bier golden. Het had zijn groote allurekrachtens Romeinsche en Grieksche traditie, en veroor-loofde de nabootsing daarvan evengoed aan den kleinenman als aan den voornamen heer. Als dichters was menalien onder elkaar Grieken en Romeinen.Dit bleef opgaan, ook nadat sedert de eerste decenniender eeuw de dichtkunst zich uit den verouderden en ge-dwongen vorm van de rederijkerskamer had losgemaakt.Pe Muider kring levert het treffende voorbeeld van eenvrije letterkundige associatie van een meer modern type,die in het slot van den drost, zelf immers nog eerst patri-cid'. van het tweede geslacht, de meer burgerlijke ele-menten vrijelijk opnam.Men ziet zoo licht in onze zeventiende eeuw de sociale68 Page 71 grenzen te scherp en te strak. Wie zich verdiept; hetzijin de letterkunde, hetzij in de beeldende kunst of in welkeandere uitingen ook van het gemeenschapsleven dicerdagen, buiten de strikt officieele, zal toch altijd weerden indruk krijgen, dat het er, ondanks alle gewichtig-doenerij met stand en afstand, gezellig en gemeenzaamtoeging. Het woord gezellig is niet voor niets een van demeest gebruikte in onze omgangstaal geworden. Hoe ge-ring was toch eigenlijk de afstand, zoowel sociaal enpersoonlijk als intellectueel, tusschen lieden als Vondel,Brederoo, Hooft, Cats en Huygens, twee uit de burger-lijke nering, middenstanders zou men nu zeggen, en drieuit den rijkdom en den magistraat. Met name Huygensis voor den geringen afstand en den overwegend burger-lijken toon binnen de elite zelf karakteristiek. Dit toon-beeld van een levenskunst, die tegelijk geestig en ernstig,speelsch en sterk was, de groote Constantijn, was secre-taxis van twee prinsen van Oranje, hij was diplomaat,veeltalig man van de wereld, hoogbeschaafd kenner vanklassieken en modernen, fijn musicus, diep godsdienstigmensch, alles tezamen en nog veel meer. In zijn letter-kundig werk evenwel blijft hij de echte Hollandscheburger, echt nationaal bij al zijn polyglottie, bij al zijnaristocratische positie en rang geheel levend uit den.volksaard. In zijn satiren en in zijn puntdichten, in Hof-wyck evengoed als in Trijntje Cornelis, voert hij ons voort-durend regelrecht onder het yolk, zelfs onder de laagsteklasse. Zijn gansche levenshouding en inspiratie, met69 Page 72 dien behagelijken zin voor de eenvoudige en tevens ver-nuftige, vaak al to vernuftige, beschrijving, die tochsteeds gevoelig blijft, met zijn gemoedelijk moraliseerenen zijn alledaagschen humor, zij wellen veel meer directuit de volksziel, dan men van een patricier als hij wasverwachten zou. Zijn innige liefde tot de natuur en hetleven van zijn land (een omtuinde natuur nog, niet eenromantische), een liefde die haar uitingsvorm noch in hetpastorale noch in het idyllische zoekt, maar rechtuitfrisch en gezond uit het hart spreekt, maakt weer goed,wat ons in Huygens aan overmaat van het intellectueeleen misbruik van het vernuft mishaagt. Waarlijk, wieonze zeventiende eeuw wil verstaan, moet naast zijnVondel, die hem daarvan den stijl, den gloed en de ver-heffing leert, zijn Huygens altijd bij de hand hebben.Huygens' poetisch domein is evengoed als dat van Vondelvol van klassieke en bijbelsche decoratie, maar juist om-dat hij ons niet zoo stelselmatig verplaatst in een sfeervan hooge verbeelding, laat hij ons nader dan Vondelbij dat echte, alledaagsche Nederland, dat de schildersen graveurs ons hebben afgebeeld.Het is welbekend, dat onze zeventiende eeuw aan haarwaardeering voor de eigen schilderkunst betrekkelijkweinig uitdrukking heeft gegeven, en waar zij het deed,naar onze meening doorgaans weinig raak of treffend.De sociale waardeering gold veel meer den dichters danden schilders. Gerard Brom heeft eenige jaren geleden70 Page 73 dat contrast tusschen de maatschappelijke positie vanschilderkunst en letterkunde nog eens duidelijk vooroogen gebracht. 1 Indien zelfs een Hooft en een Huygensmet hun geheelen geest binnen echt burgerlijke levens-opvatting bleven, de schilders maakten zich noch maat-schappelijk, noch als kunstenaar ooit uit de sfeer van hetburgerlijke leven los. Zij kwamen in den regel voort uitde kleine burgerij, en hun maatschappelijk aanzien steegmaar weinig daarboven uit. Zij werden geen heeren alsRubens, Van Dyck of Velazquez. Zij waren zoo weinigvoornaam, dat zij gemakkelijk heel of half vergetenkonden raken, zooals Jan Vermeer van Delft of HerculesSeghers. Zij waren ongeletterd, en onze deftige regentenschreven aan hen, als het voorkwam, met zekere neder-buigende goedheid. Alleen Rembrandt verhiefzich tijde-lijk tot een half-kluizenaarsachtige, half boheme-achtigevoornaamheid, maar ook die Meld geen stand, en hij ein-digde in weinig beter dan een trotsche misere, zooals zijnlaatste zelfportretten haar weerspiegelen.De moraal echter van dit maatschappelijk in de scha-duw blijven van onze schilderkunst is deze. Had de wegvoor den schilder geleid van de werkplaats waar hij leer-de, over jaren van studie in Italie naar een zekeren standin de samenleving tusschen koopman, predikant en ma-gistraat, dan zouden wij waarschijnlijk al de grootsten,en het eigenste van hun kunst, hebben gemist.1 Handelingen van het achttiende Nederlandsche philologen-congres, 1939, blz. 11-26.71 Page 74 Het feit, dat in onze kunst der zeventiende eeuw deschilderkunst en de graphiek zoo buiten alle proportiede overhand hebben gehad, is, voorzoover zulk een feitooit te verklaren is, natuurlijk niet uit een welomschrevenfactor te begrijpen. Een belangrijk deel in die omstandig-heid hadden ongetwijfeld de zeer bijzondere verhou-dingen, waarin hier de nationale beschaving gegroeidwas. Bijna al die verhoudingen waren er klein, beschei-den, middelmatig: de grootte van het gebied zelf, deafstanden tusschen de landstreken en steden, het ver-schil tusschen de standen van het land. Met die beschei-den verhoudingen gepaard ging een hooge graad vanalgemeen verspreiden welstand en een levendige behoefteaan beschaving en geestelijke uitdrukking. Wie deze nietzocht in het werk van het denkende brein maar in datvan de vormende hand, vond de versiering van het platteviak, d.w.z. schilderkunst en graphiek, als 't ware aan-gewezen. her was weinig plaats voor groote bouwkunstof beeldhouwkunst, niet zoozeer omdat de steen ontbrakof omdat de bodem te week of de erven te eng waren, alswel omdat er niet genoeg groote openbare of particuliereopdrachtgevers en kunstbeschermers waren. Voor pa-leizen en grootscheepsche sculptuur zijn vorsten, kardi-nalen, grands seigneurs noodig, en die had men hier niet.Diezelfde omstandigheden evenwel openden voor deschilderkunst en de graphische kunsten een vruchtbaarveld. Wel te verstaan voor de schilderkunst, zooals zijzich sedert de Renaissance ontwikkeld had, los van al-72 Page 75 taarstuk en wandschildering (welke laatste hier nooithad kunnen bloeien wegens het klimaat), verbijzonderdtot het losse schilderstuk voor decoratie van raadhuis,armenhuis of eigen woning. Een schilderkunst van dezefunctie in de maatschappij vraagt behalve den lust aanhet uiterlijk wezen der dingen en de bekwaamheid tothet ambacht niet veel meer dan de aanwezigheid vaneen groot aantal kunstliefhebbers, dat de vraag bepaalt.Die beide zaken, een ruim verspreide welgesteldheid eneen voortdurende ruime vraag naar het schilderij, lever-de Nederland, en met name Holland, als geen ander land.De opdrachtgevers zijn volstrekt niet alleen onder dezeer rijken en voornamen te zoeken geweest. Een blikop de sujetten der portretkunst leert het al. Rembrandten Frans Hals schilderden niet enkel hun burgemeestersen edele heeren, maar ook hun schrijfmeesters, predi-kanten, scheepsbouwers, joodsche geneesheeren, hunkopergraveurs en goudsmeden. Men weet uit de studievan Fruin,1 hoe vreemdelingen, die ons land bereisden,versteld stonden over de algemeene verspreiding van deproducten der schilderkunst. Men vond goede schilde-rijen te koop in de kermiskramen te Rotterdam, men trofze aan tot in de boerenwoningen. De huizen hingen ervol van. Geen schoenlapper, zegt een Engelsch reiziger,die niet zijn schilderijtjes heeft. Een ander meent, datmen schilderijen kocht als belegging; het was geen zeld-1 De Nederlanders der zeventiende eeuw door Engelschen geschetst, Ver-spreide Geschriften IV, 245.73 Page 76 zaamheid, zegt hij, dat een Boer op die wijze een paarduizend pond besteedde. Dit schijnt, gezien de alge-meene gelegenheid tot veilige belegging, wel wat over-dreven. In Amsterdam waren in het Aansprekersoproervan 1696 eenige huizen geplunderd. Toen de schade ge-taxeerd was, sprak men er schande van, dat de middel-matige familiestukken van burgemeester Boreel hoogergeschat waren dan de keurige collectie van kapiteinSpaaroog, een eenvoudig militair.Het is in zekeren zin een beklagenswaardig verschijn-sel, dat tegenwoordig bij een meer kunstgraag dan weet-gierig publiek het historische beeld, van welk tijdperk ook,zoo dikwijls meer beheerscht wordt door indrukken vanbeeldende kunst, dan door de lectuur van de geschied-schrijving zelf. Zelfs de letterkunde neemt maar bij wei-nigen naast de beeldende kunst een evenredige plaats in,en met de kennis van het politieke en sociale is hetdoorgaans droevig gesteld. Wij alien schieten in dit op-zicht te kort, en wij kunnen het niet helpen : de zichtbareschoonheid van het kunstwerk en de onzichtbare van hetdichterwoord trekken onzen geest onweerstaanbaar inharen ban. Wij zullen op kunst en letterkunde nogmoeten terugkomen, maar het wordt tijd, nu eerst tweeandere zijden der beschaving nader in het oog te vatten:Kerk en godsdienst, en studie en wetenschap.74 Page 77 Het kerkelijk leven van een christelijke gemeenschapzal steeds, uit zijn aard als geldig boven deze wereld enwegens den inhoud van het Christendom, de strekkinghebben om al te scherpe grenzen tusschen de maatschap-pelijke groepen eenigermate uit te wisschen. Wij sprakener al van, dat hier te lande die grenzen op zich zelf alminder scherp waren dan in bijna alle overige landen.Toch was ook hier voor zulk een functie van de Kerk nogwel plaats, en het Calvinisme heeft, heerschend gezaggeworden, ook wel in die richting gewerkt, niet zoozeeruit een bewusten opzet als door den loop der omstandig-heden. De tegenstelling tusschen patriciaat en burgerijis door de Kerk meer of min overbrugd. Dominee kwamop het slot zoo goed als in den winkel. De predikantenvormden een gewichtige en daarbij zeer prikkelbaremacht. Zij kwamen voor het grootste gedeelte voort uit demiddelste lagen der burgerij. De aard van Calvijn's Kerkbracht mede, dat de bedienaren des Woords altijd inhoogere mate predikers dan herders bleven. En doordatin hun ambt de prediking des geloofs zoo vooraan stond,hun taak in de eerste plaats een van toespreken, ver-manen en overtuigen was, een intellectueele taak vangedachtenvorming en bewoording derhalve, leidde het75 Page 78 ambt hen van zelve tot beoordeeling, dus maar al tevaak veroordeeling van alle dingen, die der overheid ender gemeenschap waren. Zoo werden de predikanten vande heerschende Kerk de luide verkondigers van inzichten,die men nog niet in den vollen zin des woords een open-bare meening kan noemen, maar die toch als geestelijkemacht iets meer dan enkel een stemming in het land be-teekenden. Die inzichten hadden onvermijdelijk eendemocratische kleur. Uit het yolk gesproten, spraken depredikanten het Woord Gods met de stem des yolks. Diestem klonk echter geenszins revolutionair. Het aristocra-tische stelsel zelf werd er in geenen deele mee aangetast,maar een zekere waarschuwing tegen al te zelfgenoeg-zaam bestuur van of de zachte hoogte van het burge-meesterskussen klonk daaruit toch wel. Uit de Kerk drongin het raadhuis het geluid van een niet-aristocratischvolksbesef voortdurend door. Al had dan de kerk geenstem in Stad noch Staten, en al riep de magistraat haarvan tijd tot tijd tot de orde met een: hola, mijne heerenpredikanten, dat is onze zaak, de overheid was zich welbewust, dat zij met de meeningen en stemmingen, die depreek te hooren gaf, terdege rekening had te houden.Het is met de verhouding tusschen Kerk, burgerij enaristocratie al weer als met alle andere verhoudingenhier te lande: de grenzen der groepen en klassen warenniet scherp. De anti-aristocratische strekking van hetkerkelijk leven stuitte tenslotte niet op sterke weerstan-den bij een patriciaat, dat zelf bij den dominee meer76 Page 79 nog dan op de Latijnsche school zijn kennis en bescha-ving had opgedaan, en dat in geest en levenswijze stevig inhet protestantsch-kerkelijke geworteld bleef. Deftige een-voud bleef stempel van de levensgewoonten ook der aan-zienlijken, de strenge zin en kleur van het leven werdversch gehouden door de voortdurende aanraking metde Kerk, van Zondag tot Zondag, en bij alles wat hetleven aan persoon of gezin bracht. De Kerk van haar kantverzette zich, nadat eenmaal de strijd om de rechtzinnig-heid was uitgevochten, volstrekt niet tegen de uiterlijkepraal van voornaamheid der regenten; zij vermeide erzich veeleer in, aan de wapenborden in de kerken, degrafschriften en rouwdichten voor de heeren mee towerken.De vreemdeling, die van onze geschiedenis kennisnemen wil, gaat meestal uit van de meening, dat de Re-publiek onbetwist een Calvinistische staat en een Calvi-nistisch land is geweest. Wij Nederlanders weten beter.De Nederduitsch Hervormde kerk, de Nederlandschetak van het Calvinisme, in den leerstelligen vorm, waarinde Synode van Dordrecht haar had vastgezet, heerschtein den Staat. Daaruit volgt niet, dat het land, het yolken zijn beschaving in het algemeen den Calvinistischenstempel hebben gedragen. Staatskerk in den eigenlijkenzin des woords, zooals het Anglicanisme in Engeland, ishet gereformeerd geloof niet geweest. Het was de heer-schende belijdenis in den Staat, door dezen begunstigd,77 Page 80 en zelfs met een publiek monopolie uitgerust, ja, als menwil, de Kerk van den Staat, maar Staatskerk in den vol-strekten zin des woords niet. In de staatsinstellingen derRepubliek lag haar positie niet verankerd. Haar mono-polie ten opzichte van ambten en bedieningen was eenzaak der praktijk van het staatkundig leven, stilzwijgenddoor alien zoo niet erkend dan toch aanvaard, terwij1aan den anderen kant zelfs theoretisch de eisch, dat alleenhaar belijdenis zou zijn toegelaten, niet werd gesteld.Het is ons alien welbekend, dat de aanzienlijke meer-derheid der hervormden onder de bevolking der Repu-bliek eerst het resultaat is geweest van een langduriggeschiedverloop. In de eerste jaren van den opstand zijnhet krachtige, vastberaden Calvinistische minderhedengeweest, die in de steden van Holland, Zeeland enUtrecht de leiding der zaken in handen namen. Kwamenzij tegen den Spanjaard in verzet, omdat Calvijn's leerhet hun gebood, of volgden zij Calvijn, omdat zij de ver-drukking niet verdroegen ? Hoe het zij, zij zijn het ge-weest, die het gevaar getrotseerd, den moed behoudenhebben, het yolk tot volharden bewogen, en aan hen isde overwinning, voorzoover zij een der wapenen en eenvan geestkracht was, to danken geweest. Maar voor welkdeel was zij dat, en van welk tijdstip of mag men vanoverwinning spreken ? Hier dringen zich al de herinne-ringen naar voren, die de kern van onze geschiedenisuitmaken: de moeizame, onverdroten diplomatie vanPrins Willem, zijn onbezweken doorzetten tegen alle78 Page 81 hopeloosheid en gebrek aan middelen in, tot in den dood;de schier onduldbare tegenslagen als het falen van dePacificatie en van het experiment Anjou, het verlies vanAntwerpen, het verloop der Unie en het wanbestuur vanLeicester. Overwinning ? Zoo mag de zaak van den op-stand niet eerder heeten dan in het tijdsgewricht van1 594 1600.Toen dan de Republiek vrij, behalve in naam, enveilig, behoudens een omkeer van het lot, haar ongeken-den bloei tegemoet ging, waren de confessioneele ver-houdingen ongelijkmatig genoeg. Van een stelselmatigeuitbreiding van het Calvinisme was eigenlijk nooit sprakegeweest. Het won de meerderheid, naarmate de provin-cien de vrijheid wonnen. Alleen Drente is, zonder datde oudeKerk er nog teekenen van leven of van weerstandgaf, min of meer systematisch tot het hervormd geloofgebracht. In alle andere provincien heeft zich de kerke-lijke toestand vroegtijdig gekristalliseerd, behalve dat inde Hervormde kerk zelf de tegenstelling der rekkelijkenen precijsen steeds dreigender naar een breuk wees. Degeest van Erasmus had hier te diep wortel geschoten ente breede lagen doordrongen, dan dat de leer van Calvijngemakkelijk kon zegevieren. Tot na i600 heeft men ingeloofszaken te doen met menig ernstig man, juist onderde ontwikkelden, die in den grond zijns harten nog niettusschen de oude Kerk en de nieuwe heeft weten tekiezen. Overal, in de steden en op het land, waren aan-zienlijke minderheden katholiek gebleven, tot zelfs in het79 Page 82 sterk gereformeerde Zeeland toe. Het blijft een merk-waardig bewijs van den geringen bekeeringsijver derhervormden, dat juist rondom de brandpunten van denvrijheidsstrijd, om Alkmaar en om Leiden, de dorpenoverwegend katholiek zijn gebleven. Ook de landadel inde Oostelijke provincien bleef voor een goed deel trouwaan het oude geloof. Wanneer dan achtereenvolgensStaats-Vlaanderen en zoogoed als het geheele tegen-woordige Noord-Brabant, benevens Maastricht en hetland van Over-Maze aan de Republiek worden toege-voegd, stijgt het getal der katholieke bevolking nog metzeker het dubbele, doch zonder dat die stijging eendaarmee evenredig verhoogden invloed op den Staat be-teekende, want de bewoners der Generaliteitslandenbleven van elke politieke medezeggenschap verstoken, enhadden noch in het economische noch in het geestelijkeleven der Zeven Provincien belangrijk aandeel. Het typevan den Staat en van het yolk bleef protestantsch, echterniet uitsluitend Calvinistisch, immers van aanvang ofhad de Hervormde kerk het protestantsche gebied tedeelen met de weinig talrijke Lutherschen en de zeertalrijke Doopsgezinden, spoedig ook met Remonstranten.Het blijvende getuigenis, dat het Lutherdom bier telande toch wel een factor is geweest, levert de rondeLuthersche kerk op het Singel te Amsterdam, merkwaar-digste staal van dien protestantschen kerkbouw, waaropwij elders terug zullen komen.Wat het Remonstrantisme voor onze beschaving be-8o Page 83 teekend heeft is een vraag, zoo samengeweven met destaatsgeschiedenis zelf, dat hier moge worden volstaanmet er aan te herinneren, dat in de Remonstrantschekerkorde de oude Erasmiaansche geest en het spiritua-lisme uit Coornhert's dagen hun vaste bedding hebbengevonden.Overal voor het grijpen en toch moeilijk te benaderenis de doopsgezinde factor in de Nederlandsche beschaving.Menno's yolk was de oudste hervormde groep, die als eenduidelijk herkenbaar volksdeel in het licht trad, ook alhadden zij noch belijdenis noch scherp omlijnde organi-satie. Reeds in den tijd der vervolging herkende de over-heid hen maar al te goed; de geheele zestiende eeuw rookoveral terstond elk spoor van het gevreesde en verfoeideanabaptisme. Zij hadden de stof voor de brandstapelsopgeleverd, simpele kleine burgers of boeren als DirkWillemsz. van Asperen, die echte geloofsgetuige, die zijnvervolger uit het ijs redde, en daarop toch door den mangearresteerd werd, omdat de schout aan den kant stondte dreigen, zoodat men spoedig Dirk Willemsz. in hetvuur dat door den wind niet recht vatten wou, kon„hooren schreeuwen als een varken". — Hoe is die gloedvan geloofsijver, die eerst in excessen gevlamd had inAmsterdam en Munster, bier zoo spoedig verzacht totdie breede, stille vroomheid, eer nuchter dan geestdrij-vend, die van het talrijke Mennistendom, in de Noorde-lijke provincien, in Haarlem en Amsterdam, de rustigsteburgers van alien maakte ? Men liet hun de vrijheid van8i6 Page 84 hun zielsbezwaar tegen eed, ambt en wapenen, men zaghen uit de groote Kerk een weinig met den nek aan, menspotte wat over hun ultra-puriteinsche dracht en zeden,zooals in de klucht van Jan Klaesz., en gunde hun devruchten van hun vlijt in hun „menniste-huizen", vanvoren smal, met mooie tuinen. Zij waren voor den Staatvoortaan als een gelukkig yolk zonder geschiedenis, alkibbelden zij onder elkaar even hard als alle anderen.De Joden in de Republiek en in de Nederlandsche be-schaving vormen een volstrekt eenig hoofdstuk in degeschiedenis der wereld. In Holland herhaalde zich, wateens in Spanje en Portugal was opgekomen en weer ver-nietigd was geworden: een Jodengemeenschap als vreed-zaam geduld, tot zekere hoogte geacht volkselement, dePortugeesche Kerk van Amsterdam, het milieu, waarRembrandt inspiratie, sujetten en vrienden vond, enwaaruit Spinoza voortkwam. Het is waar, de vele uitDuitschland instroomende Joden, die zich deels in deOostelijke provincien verspreidden, deels in Amsterdamsamenhokten, deelden noch in de beschaving noch in denwelstand, noch in de betrekkelijke geachtheid van hunPortugeesche volkgenooten. Zij golden bij yolk en bijoverheid voor bedriegelijk en dikwijls voor misdadig, zijleden mede in den onheugelijken smaad van Israel, maarmet mate. Men vervolgde hen niet, en sloot hen niet ofvan het overige yolk.Het Calvinistische karakter van de leidende groep in82 Page 85 de jonge Republiek is, zooals ieder weet, ten zeerste ver-sterkt door den toevloed van uitwijkelingen uit de streken,waar het Spaansche gezag weer vasten voet kreeg, en elkspoor van ketterij verdelgde. Van 1567 af, maar vooralna den val van Antwerpen in 1585, kwamen zij herwaarts,uit Vlaanderen, Brabant, Henegouwen en Artois, deelsFransch deels Vlaamsch van taal. Het waren uit denaard der zaak niet de zwaksten, die de ballingschap ineen volstrekt nog niet zoo veilig achterafgebied, — wantdat moesten Holland, Zeeland, Utrecht hun schijnenverkozen boven den eigen grond onder Spanje en Rome.In het nieuwe land niet weerhouden door de talrijketraditioneele banden, die iemand in zijn eigen land con-servatief maken, vormden zij hier van nature het radi-cale element in staatszaken, zooals in Leicester's dagenbleek. Zij hadden alles te winnen en niets meer te yer-liezen. Zij hebben veel gewonnen, in de eerste plaats hunrijkdom, in den handel. Zij waren, als eens vervolgden,stug in geloofszaken, zeer ondernemend in het bedrijftot het gewaagde toe, en hebben heel wat krachten ge-schonken aan het contra-remonstrantendom van kortna 1600.Het is niet noodig, hier de kerkelijke twisten en hetstaatsgeschil uit de jaren van het Bestand uitvoerig tebeschrijven. Het komt er enkel op aan, in het kort be-stek, waaraan wij ons hier binden, de beteekenis daarvanvoor de beschaving terloops aan de orde te stellen.83 Page 86 Uit dit oogpunt bezien, schijnt ons de overwinningvan 1618 nauwelijks een overwinning te noemen. Wanthoe rechtzinnig en hoe goed kerksch de hervormde meer-derheid ook sinds de crisis geworden was, men kan nietzeggen, dat Nederland's leven en beschaving der zeven-tiende eeuw, in hun volheid beschouwd, sindsdien denDordtschen stempel heeft gedragen. Hoe spoedig warenniet de Remonstranten gerehabiliteerd geworden ! Inhet jaar zelf, waarin Hugo de Groot door een zekerelinkschheid zijn blijvenden terugkeer uit de ballingschapmankeert, opende Amsterdam zijn Athenaeum Illustremet den Mercator sapiens van Barlaeus, den man, wien1618 zijn ambten aan de Leidsche Universiteit gekosthad, vriend van Hooft en Huygens beiden, en in tal vanopzichten een der volledigste vertegenwoordigers van debeschaving, die hier geschetst wordt.Toen na 1618 het Calvinisme niet meer strijdvaardigbehoefde op te treden, omdat het meester was, hield hetonveimijdelijk op, de levendige drijfkracht te zijn, diehet geweest was. De geest van Voetius mocht domineerenin Utrecht, dat op haar beurt haar oude stadsschool om-zette in een universiteit, in Holland deed hij het niet.Weldra kwam in de wijsbegeerte van Descartes eenkracht op, die, zonder het geformuleerd geloof te ont-wortelen, het toch, in de gedaante van Coccejus' mee-ningen, ondermijnde.De toon van het leven der eeuw, zooals die klinkt uitkunst en wetenschap, uit zeden en gewoonten, uit de84 Page 87 belangstellingen en de vermaken, uit het bedrijf en uitde politick, is nooit volkomen puriteinsch geworden.Hier ligt een sprekend onderscheid met dat andere land,waar het Calvinisme onbetwist meester was: Schotland.De Schotsche Presbyterianen waren in veel sterker matedan het Nederlandsche yolk verkerkelijkt. Ten spijt vanalle bevliegingen van protestantsch rigorisme, bleef degrondtoon van het Nederlandsche leven veeleer het ge-luid van Erasmus dan van den reformator van Geneve.De verbinding van vroomheid met zin voor kennis enbeschaving, die de grondslag was geweest van den geestdes grooten Rotterdammers, had hier al wortel ge-schoten, nog eer Calvijn, in Erasmus' doodsjaar, zijngranieten woord sprak. Het Humanismel, in een eigenNoordelijken vorm, die en van den Italiaanschen, en van.den Franschen, en van den Duitschen karakteristiek af-week, is bier te lande altijd de voedingsbodem der be-schaving gebleven.Over het politieke aspect van de crisis tijdens hetBestand bier slechts een enkel woord. Zoodra in 1609de veiligheid van den Staat voor twaalf jaren gewaar-1 Ik moge hier terloops opmerken, dat ik het woord humanismeenkel pleeg te gebruiken ter benaming van het geestelijke verschijn-sel, dat tegen het einde der Middeleeuwen opkomt, en in de eerstehelft der zestiende eeuw tot vollen wasdom komt. Aan het slordigehedendaagsche spraakgebruik, dat humanist en humanisme vaagweg hanteert als naam of scheldnaam voor allerlei moderne geestes-gesteidheden heb ik nooit meegedaan.85 Page 88 borgd was, en de wapenen rusten zouden, was een onbe-lemmerde voortgang van het systeem, dat in de partijvan Oldenbarnevelt belichaamd was, ontegenzeggelijkeen gevaar geworden. Strikt provinciale souvereiniteit,onbetwiste heerschappij van het stedelijk patriciaat, deKerk open voor de vrij ere en breedere strekkingen vanArminius' leer en van Grotius' onvergelijkelijken geest,het scheen alles de Kerk, zooals Gomarus en de zijnen diewilden hooghouden, met ondergang te bedreigen. Op denachtergrond stond als zwijgende aanhang voor de Hol-landsche partij alles wat doopersch ofspiritualistisch dacht.En als men nu de zaken op haar beloop liet, als men deednaar den zin van Jeannin, den Franschen gezant, en con-fessioneel het land zich verder vrij ontwikkelen liet ? Danzouden ongetwijfeld de katholieken de winnenden zijn.Een zekere noodzaak om in te grijpen in kerk- en staatsbe-stel beide was voor de tegenpartij onmiskenbaar gegeven.Wij weten, hoe het gegaan is : Maurits' louter politickgeinspireerde partijkeuze van zijn soldatenstandpunt;het korte, zoo goed als onbloedige conflict, de remon-strantsche stadsregeeringen verjaagd, de zaak der Kerktoevertrouwd aan de nationale synode, wier standpuntvan te voren vaststond, en de overwinning bezoedeld metal de partijdigheid, die men in den tegenstander gelaakthad: 't leidt tot 's Lands treurspel op het Binnenhof.Zoo handhaafde zich het Calvinisme, gezuiverd vande Arminiaansche ketterij, in zijn positie als Kerk vanden Staat, die toch niet Staatskerk was. De openbare36 Page 89 ambten waren voortaan slechts voor hen, die de formu-lieren van Dordt aanvaardden, doch zonder dat dieregel in de staatswet zelf in den vorm van een eed of„Test" was vastgelegd. Alweder dat vermijden van hetal te scherp omlijnde, zoo typisch voor het wezen van.dezen Staat. Het systeem, dat de kerkelijke verhou-dingen bepaalde, kon noch volledige godsdienstvrijheidnoch principieele verdraagzaamheid heeten. Het waseen praktijk, die met een oogje toedoen en of en toeeenige omkooping het lot van de gezindten, die buitende officieele Kerk stonden, zeer dragelijk maakte. Dekatholieke eeredienst gold formeel als verboden, maariedereen wist de schuilkerken te vinden. Zelfs de uitslui-ting van ambten liet uitzonderingen toe, inzooverre alser in enkele provincien nog wel adellijke katholiekerechters werden toegelaten, terwijl in het leger de katho-lieke adel zelfs een plaats van eenige beteekenis innam.De protestantsche dissenters, Doopsgezinden en Luther-schen, leden nauwelijks onder die uitsluiting, want zijbegeerden geen ambten, evenmin als de Joden.Men zou derhalve den confessioneelen toestand deslands met eenig recht een permanenten status quo kun-nen noemen, uitgaande van de verhoudingen in 1618.Men had in hoofdzaak de zaken genomen en gelaten,zooals zij waren. Het centraal gezag was in het kritiekeoogenblik in staat geweest, het conflict te beslissen in eenbepaalden zin. Het was echter daarna nimmer sterk ge-noeg, noch ook ernstig geneigd orn verder dwang uit te87 Page 90 oefenen of ijverig to bekeeren. Het was in veel opzichtenhet ontbreken van een sterke centrale macht, wat aande Republiek het behoud van een godsdiensttoestandveroorloofde, die aan de zwakken ten goede kwam.Wij zeiden het al: 1618 mocht kerkelijk een overwin-ning beteekenen, staatkundig bracht het niet veel meerdan een lichte verschuiving, en uit het oogpunt der be-schaving beteekent het nauwelijks meer dan een com-promis tusschen twee levensrichtingen. De wisseling vanpersonen in de regeeringscolleges heeft het regeerings-stelsel niet veranderd, en den beschavingsinhoud van deleidende klasse evenmin. Deze nam voortaan wat strengerkerkelijke vormen in acht, maar gaf daarmee noch haaropvatting van de vrijheid in den Staat noch de erasmi-aansche basis van haar persoonlijkheidsideaal prijs. Pu-riteinsch in den Engelsch-Schotschen zin werd zij niet.De Nederlandsche beschaving der zeventiende eeuwlevert evenmin het roundhead-, als het cavalier-type op.De geheele ontwikkeling was hier anders geweest dan inEngeland, en de grondslagen zelf verschilden.In Engeland staan reeds omstreeks i 600 twee vormenvan cultuur scherp tegenover elkaar. Aan den eenen kantstond het puriteinsche ideaal van streng en sober levenin volstrekt bijbelschen trant en oudtestamentischengeest, in gedachte, taal en gedrag doordrenkt van hetschriftwoord, onverschillig of men in de Staatskerk bleefof als Presbyterianen, Congregationalisten, Brownistener zich van afgescheiden had. Daartegenover stond het88 Page 91 type van beschaving, waarin alles was samengevloeid,wat voor Engeland Renaissance en Humanisme betee-kend had. Hier was een talrijke aristocratische klasse,van de gentry of tot den hoogsten adel toe, die de doorde Renaissance weer verjongde ideeen van ridderschapen hoofsche cultuur in praktijk beoogde te brengen dooreen leven van avontuur, waarin actieve krijgsdienst,stoutmoedige zeereizen, jacht en podzie elkander afwis-selden en aanvulden. De persoonlijkheid, die uit dezesfeer opgroeide, behoeft niet louter man van de wereld,hoveling en bel-esprit te zijn. Ook bier is plaats voorgodsdienst en levensernst, getuige die vroegste van alleCavaliers, die Philip Sydney was. Sydney's geest was,hoewel hij natuurlijk in de Staatskerk stond, zuiver Cal.-vinistisch gericht. In dit opzicht vormt hij een vitzonde-ring. De meesten van dit levenstype vonden juist wegensde banden van het Anglicanisme met het Katholicismein de Staatskerk hun aangewezen godsdienstvorm. Dearistocratische inrichting, de sterk nationale traditie, degeleerde, conservatieve theologie, het strookte alles won-derwel met den geest van Renaissance en Humanisme,waaruit de Engelsche gentleman leefde.In Engeland botsen gedurende een halve eeuw dietwee beschavingsvormen fel op elkander. Het Purita-nisme schijnt met den afloop van den Burgeroorlog ge-wonnen te hebben, maar toont zich, ondanks een leidervan Cromwell's statuur, niet in staat, het land te regee-ren of den geest des yolks blijvend uit te drukken. Toch89 Page 92 beteekent de Restauratie niet een reactie, niet een terug-keer tot het uit den tijd geraakte Cavalier-type. Zij be-teekent tijdelijk zedenverval en verwildering; een onbe-schaamd atheisme steekt in de hoogere kringen den kopop, en Karel II is niet de man, om den vloed van onge-rechtigheid, die zich op alle gebied baan breekt, tekeeren. Maar de krachtige gezondheid van het Engel-sche yolk wint, en uit de vermenging van de vroegerestroomingen groeit het moderne Engeland.Hoe geheel anders de korte beschavingskamp in Ne-derland ! Tusschen de strijdende groepen is noch hetsociale verschil noch het contrast van cultuur bijzondergroot. De Contra-remonstranten zijn niet geheel te ver-gelijken met de Puriteinen. Nog minder gelijkt huntegenpartij op de Cavaliers. Wel bestaan er punten vanaanraking tusschen de Remonstranten en het Anglica-nisme. Niet toevallig namen de Engelsche Puriteinenden naam „Arminians" uit Holland over, om er hunvijanden de hoogkerkelijken mee te smaden. Hugo deGroot en William Laud hebben zich geestverwanten ge-voeld. Maar de Hollandsche patriciers, al hadden zij heer-lijkheden en vreemde ridderorden, geleken weinig opden Engelschen aristocraat; de hoofsche en de militaireallure ontbraken hun. De tegenstellingen zijn derhalvehier te lande geringer, het twistpunt is beperkter, hetconflict duurt maar kort, en de snel bereikte uitslagraakt de grondslagen van den Staat niet. De regeerings-90 Page 93 machine liep rustig verder. Er volgde geen sterke reactie.Een zekere amalgameering van de op zich zelf al minderverscheiden levens- en geestestypen van rekkelijken enprecijsen voltrok zich vrijwel ongemerkt. Men kan ge-rust zeggen, dat de Nederlandsche beschaving van hettweede en derde kwart der zeventiende eeuw een pro-gressiever stadium representeert dan de gelijktijdigeEngelsche. Tegenstellingen die daar ginds nog het ratio-nale leven spleten en de stabiliteit der beschavingschokten, hadden hier reeds een eenigermate harmoni-sche oplossing gevonden.Komen wij van deze uitweiding terug op de vraag,die in het voorafgaande nog open bleef: in hoeverre heefttot den bloei van Nederland's beschaving het Calvinismede groeikracht geschonken ? — Is het nog meer geweestdan het zout en de zuurdeesem van het godsdienstigleven ? — Is het ook de voorwaarde geweest voor deintellectueele en sociale ontplooiing van dit jonge yolk,heeft het Nederland's geest gevormd, zijn kunst be-vrucht ? — Wie op die vragen een ernstig antwoordtracht to geven, moet terstond bevinden, dat hij werktmet volstrekt onmeetbare grootheden. Vast staat dit: Inden opbouw en in het behoud van den Staat heeft Calvi-nistische geloofskracht, moed, vertrouwen, standvastig-heid een onschatbaar groot aandeel gehad. Het heeft degeesten gestaald, gehard, ook wel eens verhard, de han-delende personen als een Jan Pietersz. Coen tot hun9 Page 94 vruchtbare daden geschikt gemaakt. Het heeft zichzelfals verplichten vorm opgelegd aan alien die den Staatdienden en door dezen met gezag bekleed werden. Wildit zeggen, dat de geest van het Calvinisme onze be-schaving in al haar uitingen heeft doortrokken ? — Eentoets daarop biedt de geschiedenis van hoogeschool enwetenschap. In het eind van 1574, wanneer nog maarenkele maanden door het ontzet van Leiden het aller-nijpendste gevaar voorloopig is afgewend, wanneer nie-mand nog droomen durft van een zelfstandigen staat, opzijn hoogst van een bevredigend compromis met denkoning van Spanje, sticht de Prins, in overleg met deStaten, voor Holland en Zeeland de Universiteit vanLeiden. In de oprichtingsoorkonden, van 's Prinsen briefaan de Staten van 28 December 1574 of tot in het octrooien de statuten toe, klinkt de toon van vrijheid en eenheidzeker even sterk als die van „de rechte kennisse Godts".„Een vast blochuys ende bewaernisse der gantscherlanden ende mede eenen onverbrekelicken bandt dereenicheyt derselven niet alleen onder m'elcanderenmaar ook met alle aanpalende provincien." Van aan-yang of gaat de zorg niet enkel naar „de scientien dergodtheyt", maar ook naar „allerley goede eerlycke endevrye kunsten ende wetenschappen" ; de school zal dienen„tot een vast steunsel ende onderhout der vryheyt endegoede wettelicke regeeringe des lants niet alleen inzaecken der religie, mar oeck in tgeene den gemeynenburgerlicken staedt ofte welstandt belangt". Heeft eigen-92 Page 95 lijk ooit iemand het diepste wezen van een universiteitzoo goed begrepen als Prins Willem van Oranje ? — Debestemming der hoogescholen tot kweekplaatsen vaneen rechtzinnige geestelijkheid spreekt veel sterker meebij de oprichting van de latere: te Franeker, Groningen,Harderwijk, Utrecht dan bij die van Leiden.In welke mate ook als uitdrukkelijk doel van elkehoogeschool in het bijzonder de bevordering van het ge-reformeerd geloof moge hebben overwogen, zij werdenalle spoedig iets meer dan dat. Niet dat hun positie alskweekplaatsen van Calvinistische theologie niet van hetuiterste gewicht zou zijn geweest. In haar hoedanigheidvan centra van het Calvinisme zijn de Nederlandscheuniversiteiten voor alle landen, waar Calvijn's leer vastgeworteld was, bolwerken van deze zelf geweest. In die. qualiteit trokken zij den stroom van leerlingen uitDuitschland, Schotland, Engeland, Polen en Hongarije.In de Republiek zelf bleven zij weliswaar aan de heer-schende Kerk verbonden, maar volstrekt niet zulk eenonbetwist domein der rechtzinnigheid, als hun statutenschenen in te houden. Uit Leiden had men na 1610 deRemonstranten te verwijderen, en sedert 165o warenalle min of meer een strijdperk voor of tegen het Carte-sianisme. De oppermacht der Gereformeerde kerk in dezeventiende eeuw was in sommige opzichten meer eenvan de letter dan van den geest.De hoogescholen bier te lande hadden een voordeelin het feit, dat zij nieuwe stichtingen waren, onbezwaard93 Page 96 door den last van een middeleeuwsch verleden. bit wilniet zeggen, dat het uit de scholastiek stammende stelselvan hooger onderwijs niet ook bier ingang vond, endrukte: Aristoteles was hier evengoed troef als ergenselders. Toch had de hoogeschool hier meer vrijheid engelegenheid dan de oudere universiteiten, om nieuwetakken van wetenschap tot wasdom te brengen, of oudete volmaken. Het was tenslotte niet de theologie, maar deklassieke en Oostersche studien, de anatomie, de sterre-kunde en de botanie, de physica en de chemie in haaropkomst, wat onze universiteiten blijvend beroemd zoumaken. Al deze studien stonden geheel buiten de sfeervan het Calvinisme of van den Calvinistischen geest.Indien reeds binnen het domein der universiteit, datde Kerk zich toch eigenlijk als het hare had afgeperkt,haar heerschappij geenszins de ontwikkeling geheel heeftbepaald, hoeveel zwakker is dan nog het Calvinistischeelement in de geestesuitingen, die los van de Kerk, ofzelfs ten spijt van haar hun vorm aannamen. Aan degedachte van Hugo de Groot, om van Spinoza niet tespreken, is elke aanraking met de leer van Calvijn vreemdgeweest. Hoeveel eerbied en waardeering men ook voorhet Calvinisme als factor van onze beschaving mogehebben, het blijft onloochenbaar, dat het geesteslevenvan de eeuw, in zijn geheel beschouwd, slechts voor eenmatig deel op de leer, die Dordrecht voorschreef, ge-grondvest is geweest.94 Page 97 In dit verband moet ook een feit gezien worden, waar-op naar mijn meening, zoo vaak er van de nieuwereEuropeesche beschavingsgeschiedenis sprake is, niet ge-noeg kan worden gewezen, 1 nl. het feit, dat in dit landde gruwel der heksenvervolgingen meer dan een eeuweerder heeft opgehouden dan in de omringende landen.Terwijl in Duitschland de Leipziger professor Carpzoviuszich nog in het midden der zeventiende eeuw op zijnheksenverdelging in het groot beroemde, terwijl Richelieuzelf de hand had in de veroordeeling van Urbain Gran-dier, die de Ursulinen van Loudun zou betooverd hebben,terwijl Schotland en Zwitserland voorbeelden van execu-ties opleveren tot diep in de achttiende eeuw, had hier telande het laatste groote heksenproces met toltering enterechtstellingen plaats in 1595,te Utrecht, destijds cen-trum van het strenge Calvinisme2. In Holland eindigdeer een in 1610 met vrijspraak; Jacob Cats had daarbijals verdediger zijn roep als Jong advocaat gewonnen.Daarna schijnt men hier geen heksen en toovenaars meergerechtelijk vervolgd te hebben 3. Dit wil niet zeggen,dat het yolk er niet meer aan geloofde. Het geloofde er1 Ik deed het in mijn Erasmus, in Nederland's Geestesmerk, en wel-licht nog op meer plaatsen.2 Arend van Buchell weidt er over uit in zijn dagboek.3 De heksenwaag te Oudewater, in schoolboekjes wel eens ge-illustreerd met clichetjes, die iets geheel anders voorstellen, wasniet anders dan een liefdadige zwendel, waar men zich voorzekere penningen een attest kon verwerven, dat N.N. geen boven-natuurlijk gewicht had.95 Page 98 evengoed aan als overal elders, en de rechtzinnige pre-dikanten zullen dat geloof eer aangewakkerd dan be-streden hebben. Wij weten immers, hoe Balthasar Bekkerom zijn „Betoverde Wereld", 1691, als godslasteraaren ketter door de Kerk werd lastig gevallen.Dit staal van voorrang in echte beschaving was tedanken aan een verlichten en humanen magistraat, aandie klasse van regenten, die men zoo hard pleegt tevallen om tekortkomingen, die destijds overal in elk be-stuur welig tierden.Wij begeven ons bier niet in de netelige vraag, welkaandeel de Kerk heeft gehad in die verschrompeling vaneen volksbeschaving, waarvan hierboven al even sprakewas. De kerkklokken werden, tot op het luiden bij be-grafenissen, tot zwijgen gebracht, en het heeft weinig ge-scheeld, of het orgel had dat lot gedeeld. Des te vroolijkerklaterde tot in het kleinste stadje het klokkenspel vanraadhuis- en kerktoren beide. Overigens hebben, gelijkreeds gezegd, tot de algemeene ontkleuring van hetvolksleven waarschijnlijk de Doopsgezinden even over-tuigd bijgedragen als de Gereformeerden.De slotsom van een beschouwing over het aandeel vanhet Calvinisme als factor in onze zeventiende-eeuwschebeschaving, anders gezegd over de diepte en duidelijk-heid van haar Calvinistischen stempel, zou ongeveer al-dus kunnen luiden. Hoewel overal in bijzonderhedenonnaspeurlijk, is de invloed van Calvijn's leer en geestongetwijfeld beslissend geweest voor de opkomst en het96 Page 99 behoud van den nieuwen, vrijen Staat der Vereenigdedesgelijks zeer aanzienlijk voor het winnenvan onze macht over zee. Een Calvinistischen stempel,als men die beeldspraak levendig opvat, droeg bet yolks-leven zeer zeker. Wat de leer en de praktijk van 1618voor het godsdienstig leven zeif, voor den aard van devroomheid en de innigheid van het geloof heeft betee-kend, laat ik hier rustm. Men meet het besef van hetEeuwige niet met historische termen.Voor de opkomst der wetenschap, dat geweldige stukzeventiende eeuw, heeft het Calvinisme geen specifiekebeteekenis gehad, onverschillig of de eene wetenschap -pelijke figuur een strenge belijder en de andere eenlaksche was. Aan de dichtkunst heeft het Calvinismeherhaaldelijk stof en inspiratie verleend. De bouwkunstontving van de Kerk de meeste van haar groote op-drachten, doch het is de Kerk als organisme, die ze haargeeft, niet als doctrine, en de vraag, of in het productstrikt Calvinistische strekkingen tot uiting komen, blijftopen. Hetzelfde geldt voor de schaarsche voortbreng-selen der beeldhouwkunst, met name de grafmonu-menten; alleen is in het grafgesteent, onder de praal vankrijgsroem of kwartieren, het accent van de leer nogverder te zoeken dan in de architectuur. De schilder-kunst der eeuw dankt aan het protestantsch geloof nietal te veel, en aan het Calvinisme in het bijzonder nogminder. Want cie wijding van Rembrandt's heilige tafe-reelen gaat boven de onderscheidingen van confessio-977 Page 100 neele terminologie uit. Onder de allergrootste namenvan hen, die vorm of gedachte schiepen, is er geen vaneen ijverig Calvinist: niet Grotius, niet Vondel, nietRembrandt.98 Page 101 IVBij een poging, om zich het zichtbare en hoorbare ge-deelte van Nederland's beschaving in de zeventiendeeeuw levendig voor te stellen, moet men, na aldus vanhaar grondslagen en algemeene verhoudingen het eenen ander te hebben gezegd, nog niet aanstonds overgaantot die twee gebieden, die reeds trekken als magneten:kunst en letterkunde. Eerst moet de blik nog wat gerichtblijven op het dagelijksch aspect van menschen endingen. Altijd komt men dan terstond terug op dieeigenschap van het Nederlandsche yolk, die noch ver-heven noch diep geestelijk, en toch zoo belangrijk is:den eenvoud van het leven, en in nauw verband daar-mee de spaarzaamheid en de zindelijkheid. Het een-voudige zit niet enkel in kleeding en gewoonten, in dentoon van het gezelschapsleven en den geestelijken habi-tus. Het zit ook in structuur en uiterlijke gedaante vanstad en land zelf. Een vlak land zonder veel hoog ge-boomte (want ook de duinstreek, „'s graven wildernis",gaf in haar ongerepten staat toch geen aanblik van som-bere wouden), zonder heel veel resten van dien aller-zwaarsten kasteelbouw, zooals zuidelijker landen ze ver-toonden, gaf reeds op zich zelf het oog de rust vaneenvoudige lijnen en wazige verten zonder scherpe99 Page 102 breuken. Hemel en wolken werkten bier toen als nu alsde zachte verstillingen van den geest. De bescheidensteden lagen met haar groene wallen in rondom meerdergroen, en overal waar geen hei was, was altijd water,breed of smal, het water, oudste element der schepping,waarover Gods geest zweefde in den beginne, het water,de eenvoud zelf van al het aardsche. Het was geen won-der, dat in dit land ook de menschen eenvoudig waren,in hun denken en in hun manieren, in hun kleeding enin hun woning. In de voorliefde voor het stemmige zwartontmoetten elkaar de uitersten van den Hollander enden Spanjaard. Huygens spreekt van „Holland's oudenroem van slechte deftigheyt", de deftigheid, waarin een-voud en soberheid met staatsie en waardigheid samen-gaan. Soberheid, behalve in spijs en drank, want matig-heid heeft niemand onzen vaderen ooit onder hun deug-den aangerekend.Welvaart en rijkdom hebben dien ouden trek van al-gemeenen eenvoud eigenlijk nooit geheel uitgewischt.Nog omstreeks 1676 valt den Keulschen nuntius Pallavi-cino, als hij ons land bezoekt, overal behalve in denHaag, „de oude eenvoud op van levenswijze, kleedingen huisraad", zoodat hij looft, „hoe dit yolk aan deanderen de weelde verschaft, zonder een deel daarvanvoor zich te nemen". 's Lands zede en de algemeeneregel, gaat hij voort — „is, om minder uit te gevendan men inkomsten heeft, en het geldt als schandelijkeverkwisting, ja als een losbandig leven, om anders teI 00 Page 103 doen". Hij vond Amsterdam juist eenige jaren te-voren weer door een nieuwe ringgracht uitgebreid engeheele wijken alweer met prachtige huizen volge-bouwd. Slechts aan dit yolk, —meent hij dat zijn rijk-dom niet in ijdele uitgaven voor kleeding of bediendenverspilt, is het mogelijk geweest, zoo iets met gemak totstand to brengen. „Op deze wijze dragen de Hollandersduurzaam bij tot de schoonheid en de eer van hun land." 1Wanneer een vreemdeling nog in de rijke handels-steden den indruk van eenvoud ontving, hoe zal het dan,bij alien welstand, op het land zijn geweest ! AdriaanLeeghwater, door zijn werk en door zijn plannen be-lichaming van den gezonden en ver vooruitzienden nut-tigheidszin van ons yolk, vertelt in zijn merkwaardigegedenkschriften2, hoe in zijn geboortedorp de Rijp maardrie paar schoenen aanwezig waren, die voor de sche-penen werden opgevorderd, als zij voor zaken van deStaten naar den Haag moesten.Over de alom befaamde zindelijkheid van huizen enstraten slechts een enkel woord. Het feit, dat zij zich zoobijzonder openbaarde ten Noorden van het IJ, heeft zijngrond ten deele in een economisch motief. De kaasmake-rij geschiedde in het boerenhuis, en aangezien de ge-ringste verontreiniging den arbeid van weken bedervenkon, begreep iedereen, dat de uiterste zorgvuldigheid in1 Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap, XXXII,1911, blz. 83 vg.2 Het Klein Chronykje achter aan zijn Haarlemmermeerboeck.IOI Page 104 de geheele omgeving noodzakelijk was, al wist men nietsvan microben.Misschien ligt de behoefte aan het schoon gepoetsteen gewasschene toch ook wel dieper in den bodem vanhet volkskarakter. De Nederlander heeft steeds de dingenvan het gewone leven hoog geschat en de waarde vanhet alledaagsche begrepen. Het strookte met zijn innigstevroomheid, dit alles te waardeeren als gaven Gods, endie waardeering deed ze hem genieten als schoonheid, enmaakte ze hem de moeite waard, om ze heel te houdenen als nieuw te onderhouden, met poetsen en boenen enstoppen, wat hem tot een hartstocht werd. Het kwamhem te stade, dat water altijd bij de hand was, en datde vochtige lucht en de zeewind de atmosfeer meestalvrij van stof hielden.Het was een huisbakken deugd, die zindelijkheid,maar het was niet een bot materialisme, veeleer hettegendeel. De eigenschap hangt samen met een sterkenwerkelijkheidszin, in de diepere beteekenis, dat men dewereld en de dingen als werkelijk aanvaardt, de werke-lijkheidszin, die, hetzij philosophisch gebaseerd of niet, dedingen als inderdaad en elk voor zich bestaande erkenten waardeert. Er spiegelt zich in die zindelijkheid ietsvan een ethisch evenwicht, dat den Nederlandschenvorm van vroomheid typeert. Men leze de bladzijde, dieJan Veth schreef over het verband tusschen de Holland-sche zindelijkheid en de kunst van Jan Vermeer.'1 In den bundel, Beelden en Groepen, Amsterdam, 1919, blz. 105.102 Page 105 Van die groep van echt Nederlandsche eigenschappenals eenvoud, spaarzaamheid en zindelijkheid, en als menwil, ook nuchterheid, prozaIschen zin, alledaagschheid,komen wij als vanzelf terug op de figuur, die ons nu vande beschouwing der beschaving in het algemeen op dievan de letterkunde zal overleiden,Constantijn. Huygens.Wij spraken al van hem als den man van stand en aan-zien, die toch door en door burger bleef, van geest en.inspiratie. Wij moeten hem nu vollediger zien te ver-staan, als een zeer zuiveren vertegenwoordiger der bescha-ving van zijn land en van zijn tijd, op een hoog niveau,zonder tot de allergrootsten te behooren. Het geslachtHuygens, hoewel uit Brabant herkomstig, behoorde niettot de uitgewekenen uit het weer Spaansch gewordenZuiden. Constantijn's vader Christiaan was geboortiguit de baronie van Breda, reeds van 1578 of een dersecretarissen van Prins Willem, en na diens dood vanden Raad van State. Hij gaf zijn kinderen een weldoor-dachte en met alle zorg uitgevoerde opvoeding, waarinspel en lichaamsoefening naast strenge geestelijke tuchtmoesten meewerken, om hen tot veelzijdig onderwezen,gezonde, moedige, eenvoudige, vrije en natuurlijkemenschen te maken, een renaissance-ideaal in depraktijk, en op zijn best. Constantijn is zijn geheelelange leven die opvoeding waardig en dat ideaal trouwgebleven. Hij behoorde tot de onvermoeibaren, die vanhun tijd tienvoudig profijt weten te trekken, een univer-seel talent zonder den stempel van genialiteit. Hij kende103 Page 106 verscheiden talen, teekende niet slecht, en was een vol-leerd musicus, die honderden composities naliet. Hijdichtte in het Nederlandsch, het Latijn en het Fransch,en hield zich naast dit alles steeds nog met theologie,natuurkunde, sterrekunde, wijsbegeerte en letteren bezig.Zijn werkzaamheid in zijn ambt als secretaris van denPrins was onvolprezen. Nog als zeventiger reisde hij voorde Oranje's op lastige besognes naar hun prinsdom inZuid-Frankrijk en naar Londen. Hij was een en negentig,toen hij in 1687 stied. Zijn omvangrijke briefwisselingin verschillende talen met literaten, edelen, geleerden,diplomaten en vrouwen heeft hij zelf geordend. Hetverbaast niet, onder de gedichten van dezen nooit ver-moeiden geest een tirade tegen den slaap aan to treffen.„Het slaepen houd ick voor geen menschelick vermaeck:En, als ick kiesen moght, ick wenschte my noch vaeck,Noch slaepen opgeleght. foey, daghelixe sterven,Foey, platte peuluwdoot; foey, quistigh tijdverderven,Die u ontbeeren moght, wat waer sijn leven lang!...",Maer emmers (bedenkt hij zich dan) die het kost nietschicken, schickten 't soo. Te bedd; 't is Gods bevel;men magh niet stadigh leven; Daer hoort wat stervenstoe.. . " 1In het heldere, zuivere beeld van dezen dichter, dieniet volkomen dichterlijk genoeg was, van dezen mensch1 Hofwyck, De Koren-bloemen, ed. 1658, biz. 599.104 Page 107 zonder smet of blaam hoort ook de innige rouw om zijnSterre, die hij niet vergat.Achter zijn op het eerste gezicht bij al hun kunstig-heid zoo spontane gedichten staat altijd een voorraadvan humanistische geleerdheid, die hij niet nalaat, inde aanteekeningen aan te halen. Toch blijft hij Neder-landsch tot in het merg; het gelukt hem zelfs, Italiaan-sche, Fransche, Spaansche en Engelsche letterkundevan zijn tijd of van de voorafgaande eeuw in een echtHollandschen toon te transponeeren.Wij lezen eigenlijk Huygens niet meer, tenzij ons be-roep het meebrengt, hem te lezen. Waar ligt het aan?Voor een deel, schijnt het mij, aan een betreurenswaar-dige verzwakking van onze belangstelling, en daarmeeverwaarloozing van onze kennis ten opzichte van degewone, laat ik maar zeggen ouderwetsche geschiedenisvan ons nationaal verleden. Voor den gemiddelden be-schaafde leven de figuren niet genoeg meer, de bijzon 7dere feiten zijn hem niet vertrouwd genoeg meer, zooalszij het waren in de dagen van Van Lennep en Potgieter.Wanneer de hedendaagsche lezer geschiedenis zegt, be-doelt hij veelal een oppervlakkig zich vergapen aan watindrukken van beeldende kunst, of wat filmpjes van denhistorischen buitenkant. Maar hoe de Staten van Hol-land werkten, of hoe het tot de Acte van Seclusie kwam,of wie Nicolaas Witsen was, interesseert hem minder,dat is voor de vakmenschen, meent hij. Dit verlies vancontact met 's lands geschiedenis, (ten spijt van alle ge-1 05 Page 108 illustreerde werken, die er dagelijks over verschijnen),brengt een geest als dien van den voortreffelijken Con-stanter op den achtergrond. Zijn podzie is voor onzentijd te intellectueel en al te sterk gebonden aan de om-geving, waarin hij leefde. Zijn zedensatiren als het Kos-telyck Mal, zijn emblemata, zijn gnomica en puntdich-ten, zijn zedelijke overpeinzingen en zijn vrome ge-dichten, het zijn altegader letterkundige oudheden ge-worden. Het is niet alles de schuld van den modernenlezer, als hij het zoo vindt. Er zijn ernstige objectievetekorten in Huygens' talent. De gekunstelde uitdrukkingmaakt het lezen te inspannend; de geleerde onderbouwschrikt af, en verveelt. Hij maakt al te veel gebruik vande rhetorische figuur van het oxymoron, de schijnbareabsurditeit, die zich oplost als ironic. Zijn geest is frischen krachtig genoeg, maar de smaak van het komische,waaraan hij zich steeds weer beproefd heeft, is ver-vlogen; verschaalde luim of scherts is ongenietbaar. Menkomt tot de slotsom, dat Constantijn in het diepst vanzijn ziel veel te ernstig was, om in het komische te slagen.Maar toch, tot slot: wien het te doen is, om den geestvan onze zeventiende eeuw in te drinken als een oudenwijn, laat hem Hofwyck ter hand nemen; hij vindt ermeer vernuft dan podzie, maar hij vindt er zijn land enzijn yolk in, zooals het was, toen alle planken, die aanschuiten of schuren maar een kleurtje dragen konden,vroolijk straalden in groen en wit en rood en geel enblauw.Io6 Page 109 Indien het van Constantijn Huygens naar Jacob Catsmaar een stap is, dan is het niet die van het subliemenaar het belachelijke, want Huygens is niet subliem enCats niet ridicuul. Men heeft ons gewend, van dendichter, wiens werk twee eeuwen lang naast den Bijbelin geen huis ontbrak, met zekere verlegenheid als ver-ontschuldigend te spreken. Wij vinden hem min of meerhet enfant terrible' van onzen grooten tijd. Hij vertoontons van dien tijd een al te middelmatige hoogte, die onste laag schijnt, terwijl zijn onovertroffen populariteit be-wijst, dat juist in hem het Nederlandsche yolk zichzelfterugvond, zooals het wilde zijn. Heeft het voor eenigdeel gelegen aan zijn herkomst uit Zeeland en niet uitHolland, dat Cats niet boven zijn niveau uit heeft kun-nen stijgen ? — Men verdenke den schrijver van dezebladzijden niet van te geringe waardeering voor dat be-tooverendste gewest van Nederland, waar de lichtenweeker, de verten meesleepender, de weiden groener ende dorpen intiemer zijn — en waar de steden schoonerwaren.. . dan ergens elders. Maar is het toch niet eenfeit, dat het yolk der ronde Zeeuwen, stoute zeevaardersen visschers, goedmoedige boeren, voor de werken vanden geest en van de scheppende hand in onze bloei-periode niet veel heeft voortgebracht ? Was die „Zeeuw-sche Nachtegaal", waarmee de beaux-esprits van deScheldeboorden zich in den letterkamp waagden, tochwel heel zeker niet een zomersche, slaapverdrijvende entoch rust meebiengende kikker in het riet ?107 Page 110 Misschien is het veiliger en billijker, Cats' gebrekenals dichter gebaseerd te achten in zijn aanleg tot wereld-schen voorspoed en succes. Hij studeerde te Leiden, pro-moveerde in de rechten te Orleans, was als advocaatwerkzaam, en klom, meer door de politieke omstan-digheden en door zijn voorzichtige plooibaarheid dandoor talent of verdienste, op tot het hoogste ambtin de Republiek. Hij, de Zeeuw, werd raadpensionarisvan Holland, aangezien Frederik Hendrik op die plaatsgeen krachtige persoonlijkheid wenschte. Een staatsmanwerd hij nooit, wel ridder in een Engelsche orde, en doorzijn vroegtijdig begonnen ondernemingen op het gebiedvan indijking een zeer rijk man. Hij was een goed Cal-vinist, steeds omringd door predikanten, maar met meerpietistische en vooral moralistische dan leerstellige nei-gingen, zoodat ook het katholieke Zuiden hem zonderbezwaar las en bleef lezen. Zijn werk ging zelfs vroeg-tijdig mee naar Zuid Afrika, en bleef er in eere.Cats' overmatige en langdurige populariteit blijft, hoemen haar ook beziet, voor ons volkskarakter een weinigbeschamend. Al was hij dan louter formeel een veel beterdichter dan moderne aesthetiek wel heeft willen toe-geven, waarom juist deze ordinaire geest met zijn be-rekende zedelijkheid, zijn bedachtzame zinnelijkheid,zijn zelfbehagen, zijn op het minimum van poetisch be-grip gestemde her ? Omdat hij gaf wat de massa verstonden belangrijk vond, omdat het gansche yolk zich in zijndikwijls onderhoudend, altijd leerrijk gekeuvel herkendeo8 Page 111 in de voile banaliteit en prozaische nuchterheid, die heteigen was. Om Cats goed te zien moet ge hem niet willengenieten met uw dichterlijk, maar hem willen begrijpenmet uw historisch orgaan, als den (niet altijd frisschen)vijver, waarin zich een heel tijdvak spiegelt.Hoe langer de zware foliant van Cats' werken in dediepte der boekenkast kwam te rusten, hoe levendiger debelangstelling werd voor Brederoo, Gerbrand Adriaensz.— Welk een contrast ! De heer van Zorgvliet, die wel vankindsbeen of zijn hart verpand had aan de poezie, docheerst laat recht tot dichten kwam, die beladen met eer enambt en aardsche goederen, en nimmer uit de plooi ge-raakt, drie en tachtig wordt, en de Amsterdamscheburgerjongen, die, sprankelend van geest en vol poetischvuur, juist de drie en dertig haalde. Cats gestudeerd,goed thuis in de klassieken (hij had Latijnsche en Griek-sche verzen gemaakt), Brederoo, die, evenals die aller-grootste, small atin and less Greek had, — hij zelf zei vanzijn kennis dat hem „maer een weynich kintsschool-frans in 't hoofd rammelde" Al heeft ook Brederoohet bij de klassieken gezocht, toen hij zijn Moortje be-werkte naar een Fransche vertaling van Terentius' Eu-nuchus , hij staat onder al onze dichters misschien hetmeest los van de humanistische geleerdheid, die bijnaalle poezie moest kruiden. Niet los van de Renaissancewel te verstaan. Want hoe zou zijn smartelijk gloeiendminnedicht mogelijk zijn geweest zonder Petrarca en al109 Page 112 wat op dezen gevolgd was ? Met de ontleening van zijneerdere dramatische stoffen aan de Palmerijn-romans,zelf een nastuk van de Amadis-romans, putte Brederoovolop uit de rijk vloeiende bron van de late Renaissance.Veel merkwaardiger dan dit is zijn teruggrijpen op hetmiddeleeuwsche volkslied. En zijn meesterwerk tenslotte,zijn laatste tevens, De Spaansche Brabander? De Spaanscheschelmenroman Lazarillo de Tormes had hem het motiefverschaft, maar wat er onder zijn hand uit werd, was hetmeest Hollandsche, ja, het meest Amsterdamsche, water geschreven is. Als ooit een stuk volksleven en volksbe-schaving regelrecht spreekt uit een product der letter-kunde, dan is het uit De Spaansche Brabander en debeste episodes van het Moortje. Hier heeft men degeneratie, waartoe ook Vondel, ook Frans Hals, ook JanPietersz. Coen hoorden, bij de knoopen van hun buis.Hier heeft men hen in al hun echtheid en natuurlijkheid,al hun levenslust, al hun grofheid.De twee groote blijspelen van Brederoo zijn eigenlijknoch in den vollen zin tooneel, noch komisch te noemen,al hebben de tijdgenooten om de ruwe boertigheid zekerhartelijk gelachen. Voor beide hoedanigheden zijn zij tezeer schildering. Al is de dialoog nog zoo levendig, desituatie bij wijlen nog zoo kluchtig, de handeling schiette kort, en de luim is geen humor. Voor het ware ko-mische moet men bij Ben Jonson wezen. Met dat alwillen wij Gerbrand Adriaensz. niet voor iemand andersmissen, want hij is van ons, hij geeft ons van ons eigenI 10 Page 113 verleden en van het onvoiprezen Amsterdam het meestpakkende beeld wat de tijd ons nagelaten heeft. VoorBrederoo's kunst is de metaphoor „beeld" volstrekt ophaar plaats. Want dat is het, waarom hij niet eigenlijkkomisch is: zijn woord is te beeldend; geschilderde ko-miek laat evenmin lachen, als geschilderde tragiek wee-nen doet. Brederoo, die voor schilder werd opgeleid, ener in de eerste jaren nog zijn brood mee verdiend heeft,hoort eigenlijk niet in de litteratuur maar in de schilder-kunst thuis.Het is niet de bedoeling, om in deze schets van eenbeschaving als geheel een kort begrip der Nederlandscheletterkunde op te nemen. Wij springen al de anderedichters over, om nu tot Hooft en daarna tot Vondelte komen.Wat zegt ons als representant van zijn beschaving dieandere Amsterdammer, niet als Brederoo uit de schoen-makerij gekomen, maar uit het burgemeestershuis, PieterCornelisz. Hooft ? De Hooft's waren evenmin als eigen-lijk alle andere Amsterdamsche geslachten oude patri-ciers. Het oude stadspatriciaat was met het Geus-wordender stad verdwenen. De familie van Cornelis Pietersz.was in handel en scheepvaart omhoog gekomen, en ookde zoon was door zijn vader voor den handel bestemd.Het verblijf in Frankrijk en Italie, dat hem dam-toe zouvoorbereiden, heeft den geboren literaat, die hij was,geheel vervuld van den nabloei der Italiaansche Renais-I I I Page 114 sance. In 1605 weet hij zijn vader te bewegen, den handelvoor de studie in de rechten te Leiden te mogen ver-wisselen, en eer hij dertig is, verwerft hij van Prins Mau-rits de benoeming tot drossaart van Muiden, baljuw vanGooiland en hoofdofficier van Weesp. Hij heeft naaralien schijn zijn ambtelijke plichten niet verwaarloosd,maar zijn leven, des zomers op het slot, des winters teAmsterdam, was toch bovenal dat van den schoonengeest zonder aardsche zorgen, uitgezonderd die van zijngezin, waarvan hij, zelf weinig over de veertig, alleenoverbleef. Het karakteristieke van Hooft ligt, schijnt hetmij, voor een goed deel hierin, dat hij, ondanks het ge-weldige opus der Nederlandsche Historian, van aard engeest zoo weinig den typus der natie draagt. In zijn ge-schiedwerk gaat, wat men ook zeggen moge, de Neder-landsche klank vaak meer of min te loor in dien van Taci-tus, die er doorheen blijft ruischen. Mij brengt bij wijlende droge Bor nader tot de dingen zelf dan de al te schoonciseleerende Hooft. In zijn bekoorlijke lyriek blijft hijtoch eigenlijk Romaansch van smaak en toon; de vloei-ende eenvoud van zijn taal en prosodie, het weeke ac-cent, de warme gevoelstint, het schijnt alles zoo weinigverwant aan het harde element van onzen volksaard.Het zijn juist die weekere, zoete eigenschappen van zijnpodzie, die Hooft voor den modernen lezer zooveel toe-gankelijker maken dan eenig ander dichter uit de zeven-tiende eeuw. Die glans van zon en dageraad, dat zachtpathetische, het lichte en toch dikwijls diepe van zijn112 Page 115 dicht, het lijkt alles onzen hedendaagschen geest naderdan het straffe en ruwe van zijn tijdgenooten.Niettemin, wij weten te goed, hoe joist Hooft, de gast-heer van den Muider kring, meer dan iemand anderseen middelpunt gevormd heeft van het beschaafde levenvan zijn tijd en zijn land, om al te veel nadruk te willenleggen op dat waarin hij afwijkt van den algemeenentoon van zijn omgeving.Bij Vondel's glans verbleekt al het overige. Wij Neder-landers weten zeer stellig, dat Vondel tot de zeer grootedichters van alle tijden behoort. Wij weten ook, en wijaanvaarden het, dat de wereld hem niet kent en nooitkennen zal. Is het alleen omdat hij Nederlandschschreef? Het is moeilijk vol te houden. Hij had immersook in vertalingen een wereldroem kunnen oogsten, zoo-als het met Cervantes en de andere Spanjaarden, of inden jongeren tijd met de Russen en met Ibsen is gegaan.Het moet hem toch ontbroken hebben aan bepaaldeeigenschappen, die een dichter overal verstaanbaar,voor de wereld toegankelijk en onmisbaar maken.Bij een poging om de figuur Vondel in een enkelenblik te overzien, dus zonder in te veel bijzonderheden tetreden over zijn persoon, leven en werk, of alom bekendedingen te herhalen, roept men zich het best eerst demeest algemeene qualiteit van zijn poezie voor dengeest, d.w.z. Naar formeele voortreffelijkheid, Er dringenzich dan woorden bij ons op als zwaarte van klank,I 138 Page 116 majesteit, volheid. Vondel moge of en toe ook een zoetePansfluit bespelen, of (hoe dikwijls niet) op een schal-lende trompet blazen, zijn werk in het algemeen is tochsteeds in den volsten zin des woords orchestraal. Deauditieve beeldspraak zet zich voor ons terstond om ineen visueele: Vondel's dicht is van een ongeevenaardeveelkleurigheid. Die veelkleurigheid wordt echter nooitbontheid; zij blijft schittering, kleurenspel. Veelkleurig-heid, rijkdom, weelde, de metaphoor, die altijd ons on-vermijdelijke hulpmiddel moet blijven, springt telkensover van het gebied van het eene zintuig op dat vanhet andere, of wel zij omvat die van alle tezamen. Metwelke woorden drukt men de kracht, de lichtheid, de be-wegelijkheid van Vondel's rythme uit ? Ik weet niet,hoeveel percent van zijn werk in Alexandrijnen ge-schreven is, wel weet ik, dat, wanneer hij soms vermoeit(en hij doet het mij dikwijls), het niet aan de qualiteitvan zijn alexandrijn ligt. Toch, als hij zich er bij wijlenvan losmaakt, en zich in andere maten uitdrukt, dan ishet vaak, alsof hij klapwiekend opstijgt en wegvliegt uiteen kooi. Weer zoekt de geest naar andere omschrij-vingen van de hoedanigheid van Vondel's poezie, ennoemt haar stralend, koninklijk, elyseisch. Totdat op-eens bij zooveel onvoorwaardelijken lof voor den dich-terlijken vorm zich het bewustzijn van een ontbrekenopdringt: men komt eerst laat op de vraag naar Von-del's gedachte! Zouden wij werkelijk moeten vaststellen,dat de rijkdom van Vondel's gedachte betrekkelijk ge-I14 Page 117 ring is ? En zoo ja, zou het hem dan als dichter mindergroot maken ?Het is misschien goed, van Vondel's vele voortreffe-lijkheden onmiddellijk over te gaan op zijn tekorten. Ikstel mij weder op het standpunt van den algemeenenlezer, niet van den philoloog, en ook niet op dat van eendichter zelf. Is hij er, die algemeene lezer ? Leest onsyolk hem gaarne en dikwijls, kennen wij veel van hemvan buiten, gaat hij om in ons taalgebruik in spreuk encitaat ? — Het is moeilijk, volmondig ja te zeggen.voor mij beken gaarne, dat het geheel doorlezen vaneen drama van Vondel, — heel anders dan bij een vanShakespeare —, mij groote inspanning kost, dat zelfs bijhet lezen van een rei in haar geheel de thermometer vanmijn belangstelling wel eens schommelt of na enkelestrofen daalt. Hoe komt het, dat hij zooveel verder vanons of schijnt te staan dan niet alleen Shakespeare, maarook Racine ? Is het die zware last van antieke en bijbel-sche figuren, die ons drukt, die zekere overvuldheid metfiguren en beelden ? Wij nemen hem niet voldoendemeer op met onze onmiddellijke poetische apperceptie.Met uitzondering van een aantal lyrische gedichten oflyrische gedeelten, klinkt zijn stem niet meer door deeeuwen heen als die van Shakespeare of van Dante. Wijlezen hem, zooals een niet-classicus, die behoorlijk in zijnLatijn zit, bij tijd en wij le Vergilius ter hand neemt.Hoe men ook zoekt, Vondel's geest of Vondel's zielI 15 Page 118 te peilen, men stoot nooit op iets onedels of laags. Menkan een aantal gebreken van den dichter opsommen,maar nauwelijks een van den mensch, althans geene diezijn hart raken. Zijn dichterlijke kracht wordt wel eensgeremd door die grenzenlooze naiveteit, door dat be-minnelijk tekort aan wereldwijsheid, waarin voor eengoed deel de onspeelbaarheid van zijn tooneelwerken ge-worteld is, en waarmee ten nauwste samenhangt zijnuiterst primitieve psychologie. Zijn personen zijn tochvoor het grootste deel strakke figuren, bewogen door pri-maire roerselen, stralende in smettelooze deugd of hui-veringwekkend in hun boosheid. Hij kept de verzoekingen den zielestrijd, maar maakt zich in de voorstellingdaarvan slechts schuchter van het schriftuurlijke of he-giografische patroon los. Diepe eerbied, in elken zin vanhet woord, is wel een bijzonder sterk sprekende trek vanVondel geweest. Hoe kinderlijk bescheiden verraadt zichdie eerbied niet in de vlijt, waarmee de koninklijkedichter nog in de volheid van zijn kunnen op zijn Latijnging studeeren, om zijn klassieke modellen nauwkeurigerte kunnen volgen. In het bouwen van een drama, hetvoorbereiden van een peripetie, het leggen en ont-knoopen van een verwikkeling, welk een beminnelijkeonbeholpenheid, of liever welk een volkomen afwezig-heid van eenigen toeleg, welk een contrast met Shake-speare en met Racine! Vondel werkt met een betrekke-lijk gering aantal dichterlijke motieven van een stereo-typen aard.116 Page 119 Vondel is als type van beschaving innig nationaalHollandsch geweest. Van zijn Antwerpsche herkomstklinkt weinig in hem na. Keulen, zijn geboortestad, hadhij met Amsterdam, zijn levensplek, vereenigd in eenpoetische vereering en verheerlijking, in een verbeelding,die met zijn neigen en vervolgens overgaan tot de oudeKerk meer en meer het heden transponeerde in eenChristelijke gouden eeuw, waarin Keulen praalde als destad van Sint Ursula en haar maagden, de stad van detalrijke helden-heiligen, en waarin Amsterdam, hoezeerhij ook de nederige oorsprongen der stad eerbiedig her-dacht, de figuur vertoonde van een Christelijk Troje,met zijn Gysbreght-Aeneas, obscuren heros eponymus,uit een paar berichten van kronieken tot een plaats inden dichterhemel omhooggeroepen. Het is bekend, hoeVondel reeds uit de Gysbreght, eer het hem vergundwerd, zijn stuk te laten spelen, ten believe van predi-kanten en overheid, plaatsen heeft moeten schrappen,die te zeer roken naar de „paepsche superstitien", diehij spoedig ten volle zou omhelzen.De Arminiaansche geluiden uit zijn hekeldichten zijnmet de doopersche voorstellingen, die in hem wellichtsteeds een weinig zijn blijven naklinken, als 't ware inzijn nieuw gevonden geloof opgegaan. Vondel's ver-beeldingswereld werd er een van een weelderige, ge-waand oud-christelijke sfeer van heiligen en marte-laren. Zij belette hem niet, om iederen dag weer of tedalen in de voile werkelijkheid van het Nederlandsche117 Page 120 heden, in de drukte van Amsterdam of de malsche lan-delijkheid van Gooi of Kennemerland. Heroisch-visio-..nair kan men Vondel's blik noemen, maar tegelijk ishij door en door gezond realistischl in dien eigenlijkenzin van het woord realisme, het overtuigd zijn van dewezenlijkheid en van het belang der dingen elk voorzich, zooals het eens de grondslag geweest was van SintThomas' denken, en zooals eigenlijk bijna al onze zeven-tiende-eeuwers het van nature in zich droegen, niet ge-plaagd door twijfelingen aangaande zijn of bestaan. Hetis dit gul aanvaarden van de dingen in hun zichtbare entastbare verschijning, wat Vondel aan minderen alsHuygens verbindt, en trouwens aan bijna alle geesten,die deel hebben aan de beschaving, die ons bezighoudt.Vondel ziet die wereld van zijn verbeelding in de rondevormen en welige draperieen van het Barok. Alle sobere,recht omhooggaande lijnen worden verzaakt in de rijkefantazie van dat nieuw weer opgebloeide katholicisme,dat overal rondom zoovelen naar de oude Kerk terug trok.Vondel is zijn leven lang gelegenheidsdichter geweest.Maar geldt dit eigenlijk niet van alle groote dichters vanalle tijden, van het Grieksche drama en van den hoof-schen minnezang, van Vergilius en van Dante ? De ge-legenheid maakt evengoed den dichter als den dief, dochhelaas niet alleen den enkelen grooten dichter, maar ookde tallooze kleinen. De voorstelling van den spontanenverzenvloed als het eenig ware dichterschap is een fictie118 Page 121 van het Romantisme. Vondel dichtte verreweg hetmeeste van zijn werk wel niet steeds in opdracht van,maar toch naar aanleiding van.Vondel bleef, in zijn al te goed vertrouwen, zijn nooitberekenende natuur, zijn onvoorzichtigheid tegenoverbenijders en gezag, het eeuwige kind, dat bijna al dewaarlijk grooten van geest plegen te zijn. Dat goudenkinderhart was geheel vol van naieve geestdrift en on-wankelbare trouw. Hij had een sterk en innig gevoelvoor het geluk en voor het Teed van het familieleven,waarvan hem vooral het laatste ruimschoots ten deelviel, en voor alles wat gezond en zuiver en eenvoudig is.Het past geheel bij zijn persoon, dat er bij al den rijkdomvan bruiloftsdichten voor anderen, onder zijn werk welrouwdichten om zijn eigen afgestorvenen zijn, maar geensubjectief minnedicht.Deze bescheiden burger heeft waarlijk geleefd in desfeer der verhevenste deugden. Hij was een van hen, diede echte barmhartigheid bezitten, en die hongeren naarde gerechtigheid.Van Vondel op Hugo de Groot lijkt ons een steilertrede dan zij het zou hebben geleken voor den geest derzeventiende eeuw. Voor ons schijnt het de overgang vanden kunstenaar op den geleerde, van het dichten op hetweten. Zeker: ook Hugo heeft wel Io.000 Latijnsche enevenveel Nederlandsche versregels geschreven, maar hijhoort voor ons al te zeer thuis bij wetenschap en hooge-119 Page 122 school, en niet bij wat ons verengd spraakgebruik deletterkunde noemt, om hem vlak naast Vondel te noe-men. Wij hebben in onze geestelijke vestiaire te kwa-der ure letterkunde, in den zin van schoone letteren,netjes in het yak geplaatst, waar ook beeldende kunsten muziek hangen, en zijn veelal vergeten, dat in dezeventiende eeuw met de poezie het geheele domeinvan historie, philologie, philosophie, taalkunde, ja zelfsbij wijlen rechtsgeleerdheid, nog onder het begrip derLetteren, Literae, viel, terwijl konsten eensdeels de beel-dende kunst met de muziek aanduidde, anderdeels dehandwerken en de technieken omvatte, en dikwijls dichtaan ons begrip wetenschappen grensde. Op zijn zeven-tiende-eeuwsch gedacht is de stap van Vondel naar Gro-tius niet zoo maar een sprong van den dichter op dendenker. Men blijft met beiden binnen het gebied derLetteren. Twee punten mogen hier kortelijks in het ooggevat worden : Hugo de Groot als exponent van onzeNederlandsche beschaving, en de plaats van Letteren envan Wetenschappen in het leven van dien tijd.Men kan in den grooten Huig den echt Nederland-schen aard aan bijna elken trek van zijn persoonlijkheiddemonstreeren. Hij is door en door Nederlanderl inal zijn vezelen, naar alle zijden van zijn geest en wezen.Ik ken geen trek, die hem zoo treffend als noon van onzenGrotius zelf voelt zich Hollander; zie boven biz. 47; de overigeleden van den Staat zijn voor hem slechts „Bondgenooten", socii,zoozeer ziet hij de Unie naar het model der Romeinsche Republiek.120 Page 123 stam typeert als het volgende feit. Het werk, dat hemtenminste evenzeer als het Recht van Oorlog en Vredeter harte ging, en waarop in zijn eeuw zelf zijn roembovenal heeft gerust, was zijn Waarheid van den Chris-telijken Godsdienst. Hij schreef het op Loevestein inNederlandsch rijm, en voor wien ? Voor den Nederland-schen zeeman. Deze voer immers op alle natien, hij wasde aangewezen verbreider van de waarheid des geloofsover de wereld, als men hem die maar in eenvoudigenvorm duidelijk maakte. Ziedaar Grotius in een notedop:den naieven didacticus, den zachtzinnigen optimist, denuniverseel denkenden vredesman, den vromen bouwerop de kracht van het redelijk betoog, den geest van har-monie en vereffening in zaken des geloofs, den tegenstan-der van doordrijvende rechtzinnigheid, den Remonstrantin een woord.Vondel en Hugo de Groot zijn altijd geestverwantengeweest in hun liefde tot de vrijheid, zooals hun tijd dieverstond: ruimte voor de individueele ontplooiing vanalle krachten onder een gematigd, ordelijk, welmeenendaristocratisch regime. Zij waren het ook in hun harts-tocht voor de gerechtigheid. Vondel, slechts vier jaarjonger dan De Groot, heeft hem vier en dertig jaar over-leefd. De Groot blijft een figuur uit de eerste decenniander eeuw. Hij had kort na zijn veertigste jaar het bestewat in hem was gegeven, en geraakte in zijn balling-schap van den voortgang der Nederlandsche beschavingallengs een weinig vervreemd. Hij heeft Vondel's over-121 Page 124 gang tot de katholieke Kerk nog beleefd, maar de rijpstevrucht daarvan, den Lucifer, niet meer gekend. De katho-lieke neigingen van De Groot waren trouwens met Von-del's hartstochtelijke overgave aan de mysterien der Kerkweinig verwant. Voor Grotius verscheen het beeld deroude Kerk in het milde licht van zijn oecumenisch vredes-ideaal en van zijn eerbied voor harmonie en traditie,voor stiji en vorm, die hem de bewondering voor Enge-land's Kerk ingaf. Maar hoe ver stond hij daarmee ver-wijderd van het zwelgen in de weligheid der hernieuwdeheiligenvereering, van het opgaan in de innigste be-leving van het sacrament, zooals zij Vondel's bekeeringbepaalden ! De Groot was ten slotte in zijn denken tochte zeer rationalist en te zeer klassicist, om het pad tevolgen, dat Vondel schreed. Met zijn De veritate religionischristianae (spoedig op den Nederlandschen tekst gevolgd),waarin De Groot meer op historische en philologischedan op theologische en wijsgeerige gronden een verdedi-ging van den natuurlijken godsdienst gaf, heeft hij degeesten op het komende rationalisme voorbereid, en ditte meer, omdat hij het opzettelijk in dien algemeen be-vattelijken trant geschreven had.Grotius' geest was een, die uit een onuitputtelijkenschat van kennis met logisch argument aantoonde enbewees, niet een, die zocht en speurde in het onbekende,tot hij vond. Vandaar ook, dat bij hem de klassieke enbijbelsche Oudheid als autoriteit nog zoo stevig overeindstaat. Hij herleidt als 't ware de onoverzichtelijke veel-122 Page 125 heid van het gebeuren van zijn tijd tot de eenvoudigevoorbeeldigheid van de antieke historie, en begrijpt hetheden in de oude vormen en figuren.De Letterkunde, in dien vroegeren, wijden zin, namin het beschaafde leven van de eeuw ongeveer al, deplaats in, die de preek openliet. Bij het ontbreken vaneen voortdurenden stroom van dagelijksch nieuws enversche lectuur bleef er vrij wat tijd en aandacht overvoor de letterkunde als sociale functie. Zij vormde hethoofdornament van het geestelijk bestaan, een edel ver-maak; zij was in hooge mate verbonden aan al wat feestof plechtigheid was. Hoeveel van de litteratuur ontstondniet als huldiging, viering, inwijding of herdenking, alslofdicht, opdracht, huwelijkszang, grafdicht.Geheel anders dan met de letterkunde stond het metde wetenschap, of Bever met dat deel der wetenschap,dat juist in dien tijd als scientia bij uitstek zich van het do-mein der literae voorgoed begon of te zonderen, de weten-schap der natuur. Het natuuronderzoek had in de samen-leving zijn plaats nog niet gevonden. De speurder in de ge-heimen der natuur was nog een zonderling, die oppassenmoest, om niet als heksenmeester, alchemist of kwakzal-ver te worden aangezien. Zijn arbeid stond voor de open-bare meening nog op de grens van allerlei verwerpelijkefuncties : laakbare nieuwsgierigheid, onnutte verstrooiing,snoode goudzucht, tenzij die arbeid gewaardeerd werdals een nuttig streven tot verbetering van werktuigen en123 Page 126 middelen ten bate van het algemeene welzijn. Een dage-lijksche werkzaamheid, laat staan een beroep, was dewetenschap nog niet. Met dat al vonden Stevin, Snellius,Leeuwenhoek, Swammerdam hun weg, en soms ook hunerkenning. Eenmaal althans viel het genie samen met eensociale positie, die bij voorbaat aanzien, en erkenning eneen onbezorgd leven waarborgde: in Christiaan Huygens.Naast Constantijn staat de zoon, die hem zoo ver zouovertreffen, als een figuur uit een anderen tijd (al gingzijn vader hem maar acht jaar in den dood vooraf) enuit een anderen geest. De tegenstelling wordt vergrootdoor het verschil van levensloop: Christiaan, de onge-huwde en ambtelooze, vroeg moederloos en door zijnvader onderwezen, Constantijn bij al zijn bezigheid op-gaand in zijn kinderen. Zij hebben eigenschappen ge-noeg gemeen: de muzikaliteit, den vasten greep op depraktijk des levens (Christiaan sleep zelf de lenzen voorzijn astronomische waarnemingen en ontdekkingen), deverbazende veelzijdigheid. Want ook Christiaan was eennaar alle zijden hoogbegaafde: een goed latinist, die naastzijn mathesis zijn rechten had gestudeerd; hij teekendehet portret, dat door Cornelis Visscher gegraveerd inConstantijn's Korenbloemen prijkt, die in hetzelfde jaar enbij denzelfden uitgever Adriaan Vlacq verschenen alsChristiaan's Horologium. Kon ik dieper in den geest vanChristiaan doordringen dan een eenzijdig historisch ge-schoolde blik mij toelaat, er zouden, dunkt mij, tal vantreffende overeenkomsten zijn aan to wijzen tusschen den124 Page 127 noon, in wien vele jaren sevens in Frankrijk den Neder-lander niet hadden uitgewischt, den vader en den groot-.vader, eigenschappen, die de vererving van begaafdheidin drie generaties van dit bij uitstek fijnbewerktuigde ge-slacht in het helderste licht zouden stellen. Maar het isons niet gegeven, in deze korte schets meer te doen daneven het beeld van Christiaan Huygens op te roepen alsden schitterenden vertegenwoordiger van een leven vanzuivere wetenschap in een tijd, die het begrip wetenschap,zooals het ons gemeenzaam is, eigenlijk nog nauwelijkskende.Er moet ook overigens in onze schets veel onaange-roerd blijven, wat toch wel degelijk in die karakteristiekebeschaving van het tijdvak een zeer essentieele plaatsheeft ingenomen. Men zou bier in bijzonderheden willentreden over het geheele gebied der techniek: onze mo-lens, onze dijken, onze vestingen. Men zou over denscheepsbouw willen spreken, over Nicolaas Witsen enCornelis vanYk, over onze reizigers en ontdekkers. Menzou den dagelijkschen gang van rechtspraak en bestuurwillen beschrijven. Voorts zou dat merkwaardige hoofd-stuk van onze vroeg ontwikkelde sociale zorg niet mogenontbreken: het stelsel, nog geheel uit de idee der chris-telijke liefdadigheid gedacht, van onze spin- en rasp-huizen en weeshuizen, waarmee de Republiek denmeesten anderen landen voor was, hoe ruw en gebrekkighet ons schijnen mag.125 Page 128 Tenslotte de ergste leemten van alle : hier zal wordengezwegen van de wijsbegeerte in de eeuw en het landvan Spinoza en van de muziek in Sweelinck's tijd.' Omaan den opzet van een bewerking der drie voordrachten,in de Voorrede genoemd, getrouw to blijven, bepalen wijons thans tot eenige opmerkingen over de beeldendekunst.126 Page 129 VDe beeldende kunst van onze zeventiende eeuw heeftmisschien minder dan elke andere van haar beschavings-uitingen voor Nederlandsche lezers commentaar vannoode. Wij gaan immers alien dagelijks met haar om,in al haar vormen: schilderkunst en prentkunst, archi-tectuur en beeldhouwwerk, zoodat het zou kunnenschijnen, alsof zij, afgescheiden van de veelheid derkunsthistorische bijzonderheden, eigenlijk geen gehei-men meer voor ons had. Wat valt er in dit kort verbandvan eenige bladzijden nog van haar to zeggen ? Wellichtmeer in den vorm van vragen dan in die van positievemededeelingen.Wij hebben hierboven gesproken van den samenhangtusschen de overwegend stedelijke en burgerlijke struc-tuur van de Nederlandsche maatschappij der eeuw en deonevenredige preponderantie van de schilderkunst overalle andere kunsten. Die schilderkunst vond in den rijk-dom en den levenslust der welgestelde burgerkringen haarreden van bestaan; zij vond in die kringen haar inspi-ratie en haar beschermers en opdrachtgevers.Hier geengroote Maecenaten, maar een onbeperkt getal van.kunstliefhebbers. Het schilderij hing overal: in raad-huis, Doelen, Weeshuis en kantoor, in het salet van het127 Page 130 patriciershuis en in de pronkkamer van het burgerhuis,alleen niet in de kerken.Wat heeft de welgestelde en ontwikkelde burgerij, dekoopman, de advocaat, de ambtenaar, van de kunstverlangd en in de kunst gezien ? Wat is met anderewoorden de sociale en de aesthetische functie van dezekunst geweest ? — Niemand zal er aan denken, hier hetantwoord te geven: bevrediging van een dorst naarschoonheid. Het zou een anachronisme zijn, een be-wuste schoonheidsbehoefte als drijfveer der schilderkunstin de geesten der zeventiende eeuw te projecteeren. Menzou daarmee de gansche achttiende en negentiendeeeuw vciOr de zeventiende stellen, door een ontwikkelingvan schoonheids- en natuurgevoel als aanwezig te ver-onderstellen, die inderdaad eerst het product is geweestvan twee volgende eeuwen beschavingsgroei. Men kanzich de denkbeelden over kunst van Rembrandt's tijd-genooten in het algemeen, behoudens het oog van denvakman voor het metier, moeilijk te primitief voorstellen.Daar was natuurlijk de onmiddellijke vreugde aan kleuren lijn, erfdeel van een reeks van eeuwen versieringslust.De middeleeuwer kleurde alles waar hij verf voor had,en de zeventiende-eeuwer was die zucht naar het veel-kleurige nog niet vergeten. Nu een veertig of vijftig jaargeleden meende iedereen, de eischen van kunst enschoonheid in acht te nemen, door de bonte steenenbeelden, die onze oude gebouwen, op poort of gevel,sierden, zorgvuldig van hun kleuren te ontdoen, en ze128 Page 131 in hun naaktheid van zand- of hardsteen te vertoonen,evenals men meende, het stedenschoon te dienen, doorden bekoorlijken aangroei van kleine huisjes rondom deoude kerken weg te breken. Nu weet men sinds langbeter. Al die eeuwen hebben kleur gesmeerd, waar zijmaar houden wou, ja, zelfs de middeleeuwers hebbenwel zuilen en muren gekalkt. Het respect voor den bak-steen kan te ver gaan en onhistorisch worden.Die aangeboren lust an kleurigheid is echter als factorter verklaring van den bijzonderen groei der Neder-landsche schilderkunst natuurlijk niet genoeg. Essenti-eeler eigenschap was dat intensieve behagen aan dedingen in hun uiterlijke gedaante, dat ongeschoktegeloof in de werkelijkheid en belangrijkheid van alhet aardsche, dat buiten elk philosophisch realisme om,aan al onze zeventiende-eeuwsche geesten eenvoudigals levensiust en belangstelling voor de dingen be-wust was.Al de aesthetici, die vroeger of later de Hollandscheschilderkunst hebben versmaad of geringgeschat, en aldegenen, die, 'tzij het nu de zeventiende eeuw of welkeandere kunstperiode ook gold, de loutere afbeelding vande zichtbare gedaante van mensch, ding of natuur slechtseen copieeren en meer niet hebben geacht, hebben debeteekenis van het woord afbeelden en de waarde vanhet afbeelden op zich zelf niet begrepen. De afbeeldingmet de hand gemaakt, van welk ding ook, is altijd veelmeer dan enkel een weergave, zij is altijd een uitdruk-1299 Page 132 king van een wezen, wat achter den uiterlijken vorm ligt,en niet tot woorden stollen kan.De geesten van onze zeventiende eeuw moeten weleen honger en dorst naar de afbeelding hebben gehad.Geen voorwerp uit hun omgeving was hun te gering, omaan de afbeelding ervan al hun kunstvaardigheid envlijt te besteden. Naast de directe afbeelding van land-schap, gebouw, huisraad, mensch of dier stond nog deschat van figuren uit hun ideeenwereld, verbeeld in alle-gorie en embleem. Hier was de visie op de onderwerpensterk gebonden door stij1 en traditie, en de varieteit vanuitdrukking betrekkelijk gering. Alles wat bijbelsch ofantiek was, droeg de kenmerken van den stijl des tijdsin de geheele voorstelling.Wat heeft destijds de kooper in het schilderij of deprent gezocht ? Dat is een even belangrijke vraag als die,wat de schilder of teekenaar er mee heeft bedoeld tegeven. Zeer in het algemeen kan het antwoord luiden:men wenschte een schilderij te bezitten, omdat het eending weergaf en een zin uitdrukte, waaraan men waardehechtte. Men zocht in de eerste plaats het onderwerp,en dit goed uitgedrukt naar de normen, volgens welkede tijd het placht te zien. Naast de uitdrukking van hetonderwerp zocht en waardeerde men de kunstvaardig-heid, waarmee het werk gemaakt was. Men begeerdeeen werk te bezitten, om er vermaak in te scheppen enom het te kunnen vertoonen. De keuze van het onder-werp werd in vele gevallen bepaald door de plaats, waar130 Page 133 het stuk bestemd was te prijken. Men moet zich de huis-inrichting in onzen bloeitijd nog niet te verfijnd denken.De bestemming van een bijzonder vertrek voor elke be-zigheid : studie, gastverblijf, enz. drong eerst later door,al had de maaltijd natuurlijk zijn vaste plaats, en alhoorde daar waarschijnlijk in den regel het stilleven vanvruchten, wild of andere eetwaar thuis.Inmiddels vormde zich, bij den ononderbroken stroomvan vraag en aanbod van schilderstukken, uit het een-voudig huisbezit aan schilderijen gaandeweg de verza-meling, het kabinet, niet enkel bij de enkele zeer rijken,maar ook bij de vele welgestelden. Hiermee verschuiftzich eentermate de functie der kunst van het naief be-hagen aan de zinrijke weergave in de richting van zuiverekunstliefde en schoonheidsgenot. Toch moet men zichook bij den verzamelaar den impuls tot verwerving vanhet kunstwerk nog niet to modern _; voorstellen. Het zaler hem in den regel meer op aangekomen zijn, een ofmeer stukken te bezitten van elk genre, dat hem be-haagde, dan van elken meester, dien hij bewonderde.De zemiddelde kooper wilde zijn boerenstuk, zijn land-schapjes, zijn zeestuk, zijn allegorie, en bovenal natuur-lijk zijn portretten, veeleer dan uit te zijn op een VanGoyen, een Steen, een Hals, een Porcellis. Er warenechter uitzonderingen, waarin zich een verder voortge-schreden en reeds retrospectieve phase van den kunst-smaak deed gelden. In een eersterangs-kabinet behoordeeen Darer, een Holbein, zooals de inventarissen ze zoo13 1 Page 134 dikwijls vermelden, en waarin de hedendaagsche kunst-wetenschap veelal vervalschingen vermoedt.Met het willen peilen van de aesthetische apperceptievan een vroeger geslacht loopt men altijd gevaar, aanzijn moderne begrippen te waarde toe te kennen.Het zou belachelijk zijn, te meenen, dat de tijdgenoot nietde voile schoonheid van een kunstwerk zou hebben ge-noten en in zich opgenomen, omdat hij er niet in wel eensal te opgeschroefde of gevoelvolle termen over geschrevenheeft. In woorden bewust werden hem slechts het al ofniet volkomen meesterschap der uitvoering, de mate,waarin de voorstelling aan den voorgeschreven canonbeantwoordde, en de juistheid der uiterlijke vormen,zooals zijn oog ze zag. Over al deze dingen liet hijzich slechts in sobere termen uit, wat geen nadeel was.Van juistheid der natuurlijke vormen gesproken: hierliggen moeilijke vragen. De ouderen van nu herinnerenzich nog, hoe eerst de momentphotografie onze voor-stelling van het hollende paard heeft gecorrigeerd (opeen wijze, die het hollende paard voor de kunst onbruik-baar maakte). Het is bekend, hoe nog de zeventiende-eeuwsche schilder een leeuw, een aap of een olifant nietzoo vermocht of te beelden, dat zij ons als natuurge-trouw voorkomen; daar tegenover staat dan de weerga-looze gelijkenis van de gewone huisdieren, bijvoorbeeldbij een Adriaan van de Velde.Nog een woord over de beteekenis van het onderwerpin onze kunst der zeventiende eeuw. De beschouwer van132 Page 135 heden moet zich hoeden voor de verleiding, die zijn mo-dern bewustzijn hem ingeeft, om in de voorstelling ofhet onderwerp meer en iets anders te zien, dan de makerkan hebben bedoeld. De tijd ligt gelukkig al weer achterons, dat sommige literaten bereid waren, ons achteriederen Breughel, Jan Steen of Adriaan Brau-wer de tra-giek van Dostojewski te onthullen. Ons staat wellichthet onderwerp of de wijze van voorstelling wel eens inden weg, om ten voile de schoonheid van het kunstwerkte genieten. Het gansche element van grove satire ofplatte luimigheid heeft voor ons zijn bekoring verloren,maar om dat alles te verstaan in het verband, waarin wijhet hier beschouwen: als uitingen der beschaving vanons voorgeslacht, moet men zich in de onbevangenheiden grofheid van zijn geest en smaak kunnen verplaatsen.Een deel van den zin dier kunst blijft ons ontgaan.Zij zit vol bedekte aanduidingen of toespelingen, die wijzelfs met de meest nauwgezette studie niet alle zoudenkunnen ontraadselen. In het bloemstuk ligt achter iederebloem een zinnebeeld. In het stilleven draagt elk voor-werp naast zijn natuurlijke een emblematische beteeke-nis. Hetzelfde geldt tot zekere niet na te speuren hoogtevan den marktkoopman, van den bode, die een briefbrengt, van het musiceerende gezelschap, zooals onze schil-der- of prentkunst die zoo gaarne als onderwerp kiest.De maatschappelijke functie van deze schilderkunst,d.w.z. om overwegend te dienen tot huiselijke versieringvan een burgerlijk milieu, heeft haar uit den aard der133 Page 136 zaak aan beperkte afmetingen gebonden. Ook waar zijtot doeleinden van staatsie en openbaar vertoon diende:in de regentenstukken, de schuttersstukken, de tafereelenvan zeestrijd, verhiefzij zich bij uitzondering tot het mo-numentale. De sfeer, waarin zij bloeide, eischte van haarnoch buitensporige maten, noch buitensporige fantazie.Moet men het bejammeren, dat van haar de fougue vanRubens niet werd gevraagd ? Is er kostbare fantazie ver-kommerd, doordat er geen vraag naar was ? Hier wasgeen hernieuwde katholieke kerkkunst, die den schilderde mogelijkheid opende voor een werkzaamheid als dievan Rubens. Door het ontbreken van de gelegenheid,zich in de richting van het grandioze latere barok teontplooien, bleef een heel veld van potentieele fantaziebraak liggen, en bleef de groote stijl der eeuw zelf vooronze kunst ontoegankelijk. Er was geen plaats voor desteeds hooger opgevoerde pracht, staatsie, plechtigheiden majesteit, of voor de hartstochtelijke uitdrukking vaninnig geschouwde heiligheid en doorleefd mysterie. Alleuitdrukkingskracht ging op in de intieme suggestie vaneenvoudige werkelijkheid en den verdroomden aanblikvan stille verten. Van bijna al de wezenlijke eigenschap-pen van het latere barok: de majestueuze zwier, de hoog-dravende waardigheid, het groote theatrale gebaar, hetluide accent — stond deze kunst op verren afstand, alseen liefelijke provincie buiten den drom van het cen-trale leven.Maar laat ons dergelijke bespiegelingen niet te ver134 Page 137 voeren. Zij leiden steeds terug naar haar eigen ontken-ning. Al staan wij dan nog zoo ver van Claude, van Mu-rillo en Ribera en van de Italianen, er zijn aanrakingengenoeg met wat de andere landen voortbrachten: eenenge verwantschap met Le Nain en De La Tour bijvoor-beeld, om van de affiniteiten tusschen Velazquez enFrans Hals nog te zwijgen. Om in dit kort bestek deschilderkunst als element van Nederland's 'beschaving"tedoen spreken, moeten wij afzien van alle kunsthistorischediepzinnigheid en ons bepalen tot eenige voor de handliggende feitelijkheden. De schilder had in den regel degewone dingen van het dagelijksche leven of te beelden.Zoo niet protestantsch van strekking, dan toch werk-zaam voor overwegend protestantsche milieu's, vonddeze schilderkunst voor de heiligenfiguur mitsgadersalle liturgische voorstellingen geen emplooi. Welk - eenbreede plaats de mythologie ook innam in de letterkunde,zij paste weinig in het woonhuis van den koopman. Alsallegorie vond zij, met de antieke historic, nog eenigetoepassing in raadhuis of vierschaar, maar de inspiree-rende factor werd zij nooit. Het bijbelsche tafereel zoumen eigenlijk veel sterker vertegenwoordigd verwachten,dan het geval is. Ook voor een protestantsche kerkkunstwas er immers stof te over, met name in het Oude Tes-tament. Niettemin blijven echt kerkelijke stukken als dievan Barend Fabritius hooge uitzondering. Aileen Rem-brandt en zijn leerlingen vonden den weg tot de HeiligeSchrift. Was ,het de Calvinistische strengheid, of een135 Page 138 overaccentueering van het tweede gebod, wat van devoorstelling der dingen des geloofs weerhield ? Of washet toch niet veeleer een gemis aan scheppende verbeel-ding ? Of tenslotte een vroom ontzag, een in het geloofzelf geworteld besef, dat men dezen onderwerpen tochgeen recht kon doen wedervaren ? Als een soort com-pensatie wendde de schilder zich met groote voorliefde,en met onvergelijkelijk talent, tot het afbeelden van dekerken zelf, in haar uiterlijke gedaante van binnen ofvan buiten. Pieter Saenredam en Emanuel de Witte be-hooren tot de meest onmisbare van onze schilders.Het is moeilijk te ontkennen, dat het protestantismedoor de beperking van de voor te stellen onderwerpen,die het meebracht, bekwaamheden, die een vroegereeeuw ook hier nog had gekend, maar die nu gaandewegin de traditie geen hOuvast meer vonden, heeft doen ver-schrompelen. Waar geen behoefte aan een ornamentalenstijl meer bestond, stierf er iets of van datgene wat eenJan van Scorel of een Maarten van Heemskerk nog hadgekund. Het ideologische moment verdween uit onzekunst bijna geheel. Of dit een nadeel was, is een vraag,die wij hier laten rusten.Het ligt bijna al te zeer voor de hand, ten opzichtevan de Hollandsche schilderkunst der zeventiende eeuwvan realisme te spreken. Wat bedoelt men met realismein de kunst ? Is het de toeleg, om de uiterlijke gedaanteder dingen in kleur en lijn zoo waar mogelijk weer tegeven ? — Maar dat is geen -isme, dat is enkel een136 Page 139 kwestie van goed en eerlijk handwerk, van de „probitede l'art", zooals Ingres het noemde, en dien toeleghebben alle gezonde kunstperioden gehad, ook al vielhet resultaat zoo verschillend uit als bier Egypte, daarChina en ginds het moderne impressionisme. Het ver-schil ligt enkel daarin, dat waarheid of getrouwheid ennauwkeurigheid of gedetailleerdheid der afbeelding be-grippen zij n, die elkaar niet volkomen dekken. Onzeschilders zelf raakten zulke grondvragen van waarheidof werkelijkheid niet. Zij spraken, werkende als zij deden,geen enkel oordeel over natuur, werkelijkheid of hetwezen der dingen uit. Zij waren daartoe te ongeleerd, teonbevangen, te weinig academisch; zij waren enkel lie-den, die hun ambacht buitengewoon goed verstonden,die nauwelijks wisten, wat stijl beteekende, die schilder-den, zooals zij konden, gelijk reeds hurl aller meester Janvan Eyck het zich als devies gekozen had: als is can.Wilden zij dan bij geval den „zin" van het „Leven"geven ? Ja, als men het zoo uitdrukken wil, maar eigen-lijk maalden zij er niet om. Zij bekleedden dat levenmet weinig fantazie maar veel mysterie, zooals het ookis. Realisten in philosophische beteekenis, ja, dat warenzij, maar zonder dat zij het wisten: dus realisten in deneenigen zin, waarin men het woord behoorde te ge-bruiken, d.w.z. vast nvertuigden van de volstrekte wer-kelijkheid van al het bestaande en van elk ding in hetbijzonder. Zooveel over realisme.137 Page 140 Wie in zijn beschouwing van onze zeventiende-eeuwsche schilderkunst van het eenvoudige tot het in-gewikkelde wil voortschrijden, moet van Frans Halsspreken, eer hij van Rembrandt spreekt, wat overigensreeds het jaartallenboekje meebrengt. Bij Frans Hals isalles spontaan, niets overlegd of opzettelijk, niets geleerdof gezocht. Wie voor Frans Hals' penseel kwam, mochtzijn mooiste pak aantrekken en zijn duurste kraag om-doen, maar hij moest zijn ijdelheid maar liever thuislaten. Zelfs de jonker van Heythuysen kwam er nietbeter af, dan hij verdiende. Hals deed geen moeite, omaan die stoere, ronde burgers de allures van een held ofvan een edelman to geven. Wij verbinden aan de sujettenvan Hals gaarne de gedachte aan een stevig en gezonduiterlijk. Ziet men goed toe, dan zijn er evengoed talvan ziekelijke figuren onder, en ook verloopen typen.Buiten het gelaat is alles elegantie, zwier, ongedwongenhouding. Het blijft een van de wonderen der kunst, hoeFrans Hals, bijna tachtigjaar oud, aan de regentessen vanhet Haarlemsche Oudemannenhuis, deze oude dametjesmet hun verlepte, alledaagsche gezichtjes, een leven vaneeuwen heeft kunnen schenken, waarmee zij, al wetenwij misschien niet eens hun namen, en niets van hundoen en laten, zoo vast en zoo bekend in de historie staanals een vorst of een dichter. Spreek ons niet van psycho-logie. Zeg toch niet, dat de schilder hun ziel heeft ge-peild: hij dacht er niet aan. Maar zijn visie en zijn handwaren machtiger, dan hij zelf ooit wist, of weten kon,138 Page 141 en hij schiep hier een poeem, waaruit een heel tijdperken een heel yolk sprak. Ditmaal had hij iets gemaakt,wat Velazquez niet gekund had.Wij namen ons uitdrukkelijk voor, om de Vlamingenter zijde te laten, enkel omdat de taak, het Zuiden medein zijn schets te begrijpen, den auteur te zwaar zou zijngevallen. Een enkel woord echter dringt zich hier op,nl. om tegenover Frans Hals Van Dyck te stellen. Wantbijna alles, wat eens dezen meester ver boven Hals deedverkiezen, stelt voor ons juist het Hollandsche karaktervan Hals in het helderste licht: aan Van Dyck's zijde devoornaamheid, die bij ons niet thuis was, de gratie, devirtuositeit, het raffinement en de distinctie, die na drieeeuwen wel iets van hun bekoring verloren hebben, ter-wijl de forsche natuurlijkheid en oprechte eenvoud vanHals zelfs den vreemdeling, die ons land en ons yolk nietten voile kan verstaan, als het hoogere blijven treffen.Wat zal men hier zeggen van Jan Vermeer van Delft?Hij is een van die meesters, die alle vaktermen van hunkracht berooven, een die de kunstwetenschap uit haarverband tillen. Laat ons zoo eenvoudig mogelijk blijven.Vermeer schilderde, oppervlakkig beschouwd, evenalszijn tallooze kunstmakkers, niet anders dan den buiten-kant van het dagelijksche leven. Waarom heeft hij het,voorzoover men weet, bijna nooit in het portret gezocht ?Toch zeker niet omdat hij het wezen van zijn sujettenniet genoeg doorgrond zou hebben. Hij geeft een mensch,bij voorkeur een vrouw, in een allereenvoudigste han-139 Page 142 deling, in een sobere maar met liefdevolle zorg geschil-derde omgeving, bij het lezen van een brief, het uit-schenken van een melkkan, het wachten op een schuit.Al die figuurtjes schijnen ver uit de gewone werkelijk-heid verplaatst te zijn in een sfeer van klaarheid en har-monie, waar het woord niet meer klinkt en de gedachtegeen vorm aanneemt. Hun doen is vol geheimenis,zooals men in een droom meent waar te nemen. Hetwoord realisme zou bier op slaan als een tang op eenvarken. Het is alles van een ongeevenaard poetisch ge-halte. Ziet men goed toe, dan zijn het ook geen Hol-landsche vrouwtjes uit zestienhonderd zooveel, maar ge-stalten uit een elegische droomwereld, vol rust en vrede.Zij dragen ook niet het costuum van den tijd, maar datvan het vizioen, het is een symphonie in blauw en groenen geel. Helder, levend rood kent Vermeer slechts weinig.Zelfs dat wonderbaarlijke en triomfantelijke schilderij,dat eertijds in de verzameling Czernin te Weenen te zienwas, de schilder voor zijn ezel, is niet luid of druk vantoon. Het klinkt misschien te boud, wanneer ik meen,dat Vermeer juist daar, waar hij een zeer bepaald ge-beuren van de hoogste wijding in beeld brengt, nl. inde Emmausgangers, naar mijn oordeel toch eigenlijk tekort schiet. Dat is niet een evangelisch gebeuren, watbier verhaald wordt. Het onderwerp is maar een aan-loop om bier zijn kleurenzin bot te vieren. Vermeerblijft met al zijn van den algemeenen aard afwijkendequaliteiten toch echt Hollandsch, doordat hij geen these,140 Page 143 geen idee, en in den strikten zin des woords geen be-paalden still heeft.Om aan de landschapskunst recht te doen, moet mende onderling afwijkende richtingen goed onderscheiden.Daar is een landschap, dat in hooge mate regels vancompositie volgt, en een, waar elke theorie, elke opzette-lijke schikking vreemd aan schijnt. Het Nederlandschelandschapstuk is naar onzen smaak, wel verschillendvan dien, waaruit Goethe Ruisdael's Jodenkerkhof be-wonderde, op zijn best, wanneer de schilder zijn onder-werp zocht in het niet-schilderachtige, zooals Van Goyenhet deed met zijn kale oevers van de Haarlemmermeeren zijn breede woelige stroomen, of Lambert Doomer,Janson van Ceulen, en bovenal Hercules Seghers. Hetontbreken van een theorie of van de herleiding tot eenstijlprincipe, de naieve overgave aan het metier doet denlandschapschilder onvermoede mogelijkheden ontdek-ken door louter de onweerstaanbare vaardigheid vanzijn hand te volgen. De weergave van wijde ruimte endiffuus licht kwam niet uit eenige school. De voorwerpenin het landschap staan Of scherp gemarkeerd, met een ge-wicht elk voor zich, of zij goon alle op in de atmosfeervan het geheel. De schilders toonden zich op hun best,waar zij, zonder om een grooten stiji te malen, zichlouter overgaven aan hun weergalooze bekwaamheid inde afbeelding van het alledaagsche, waarin zij schattenvan schoonheid vonden, hun zelf nauwelijks bewust. Page 144 Men zou bier van een pictura al „laisser aller" kunnenspreken.Tot die vrijheid van keuze, die zoo weldadig op dekunst heeft gewerkt, droeg ongetwijfeld ook de vormingof opleiding van den Nederlandschen schilder bij. Hetwaren maar enkelen, die naar Italie togen, en daar in denrompslomp van een typisch kunstenaarsmilieu met alzijn conventies, doorgaans niet tot de besten zich ont-plooiden. Hier in het land zelf vonden zij noch de bo-heme noch de acadernie, maar leerden het vak in eenvan de menigvuldige schilderswerkplaatsen, die over desteden van het gemeenebest, met name van Holland,verstrooid waren.Voor het begrijpen van een bepaalde kunstproductieals element van een nationale beschaving zijn soms degraphische kunsten van bijna nog meer gewicht dan deschilderkunst. Van de opkomst der houtsnede en derkopergravure in Europa af, die niet vroeger valt dan hetbegin der vijftiende eeuw, tot de verbreiding van dephotografische reproductietechniek in dienst van boek-en plaatdruk toe, is de prent een uitwisselingsmiddel vanbeschaving geweest, dat nauwelijks zijn weerga vindt inde gansche cultuurgeschiedenis. Het is van den beginne afde bij uitstek populaire, tot alle'lagen van het yolk door-dringende kunst. Naast de meest volmaakte technischeuitvoeringswijzen der zeventiende en achttiende eeuw, alsde taille douce, de mezzo-tint en de stippelgravure hand-142 Page 145 haven zich tot het laatst toe de meest primitieve voort-brengselen van blok en pers. De cents-prent legt het eerstof tegen de photografie. Wat het genot en het bezit vanprenten voor den zeventiende-eeuwer heeft beteekend,kunnen wij ons met moeite meer voorstellen. In de prentvond hij zijn gansche dagelijksch leven en zijn geheeleomgeving steeds weer uitgedrukt in een weergave, toe-gankelijk voor iedereen, iets wat van het schilderij in hetalgemeen niet gold, beperkt als het was tot de particu-Here huizen of de openbare gebouwen, waar niet ieder-een dagelijks toegang had.Het bedrijf van de prentkunst nu gehoorzaamde aanandere wetten dan dat der schilderkunst. Het bleef veelmeer dan deze een tak van het handwerk en van de nij-verheid. Hoe onvergelijkelijk hoog ook in de zestiendeeeuw de houtsneekunst had gestaan, in Diirer's en Hol-bein's handen, haar overwegende functie als dagelijkschecultuurproductie voor de gemeenschap verkrijgt de gra-phiek toch eigenlijk eerst met de kopergravure in haarvollen wasdom, dus voor ons land met Goltzius en Jacobde Gheyn, weldra gevolgd door Jan van de Velde en detallooze anderen. De kunstenaar van het burijn had eenveelzijdig gebied van arbeid. Hij werkte meestal op be-stelling, hetzij hij voor een uitgever kalenderbladenmaakte of serie en van stad- of dorpsgezichten, kasteelen,schepen, kleederdrachten, of wat niet al. Hij werkte voorboekillustratie, hij reproduceerde geschilderde portret-ten, hij leverde emblemen en vignetten. Meestal is zijn143 Page 146 onderwerp in onmiddellijke aanraking met zijn dage-lijksche omgeving; hij had of te beelden wat hij kendeen wat hij zag. Ook zooals hij het zag ? Hier geldt eenklein voorbehoud. Want hoe getrouw hij zich hield aanzijn model bij een portret, of aan de architectuur vaneen bepaald stadsgezicht, zoodra men hem eenige vrij-heid liet, bijvoorbeeld in een reeks maanden van Jan vande Velde, mengt hij in al zijn brave natuurgetrouwheideen tikje van het fantastische of romantische, en bederftsomtijds zijn beste bladen, door achter een eerlijk Hol-landsch landschap een verschiet van bergen te latenrijzen.Hij volgde in zijn kunst een aantal conventioneelevoorschriften, bijvoorbeeld een zware partij boomen opden voorgrond links en licht en ruimte rechts of derge-lijke compositieregels, maar behoudt niettemin eenzekere weldadige stijlloosheid, die hem dikwijls zijn ge-lukkigste effecten ingeeft.Men zou zich een oogenblik kunnen afvragen, niet invollen ernst, maar als een grillige inval: wat voor hetverstaan der Nederlandsche beschaving in de zeven-tiende eeuw beter kan worden gemist : de prentkunst ofde letterkunde.Zoo nauw verwant oogenschijnlijk etskunst en koper- .gravure naast elkander staan, zoo verschillend is tochhun functie en beteekenis voor de beschaving. De etseronttrekt zich aan al de gebondenheden en dienstbaar-heden, die den graveur zijn plaats in het nijvere am-144 Page 147 bacht geven. Doch laat ons voorzichtig zijn. Zoodra wijetser zeggen, denken wij aan Rembrandt, maar RoelandRoghman, Simon de Vliegher, en bovenal HerculesSeghers, tellen ook mee. Niettemin blijft het waar: deetser werkte ook wel op bestelling, maar toch in deeerste plaats voor zichzelf en voor de kenners. Veelalwas hij zelf in de eerste plaats schilder. Hoe losser hijvan het ambacht stond, des to meer kon hij zich latengaan in de eindelooze ressoui ces, die de lichte, wildenaald hem bood, en in de variatie van iederen afdrukdoor verschil van inktlaag. Nergens spreken stijlnormenzoo weinig mee als in de ets. Hier is het zuivere kunste-naarsinstinct aan het woord, nog onmiddellijker bijnadan in de teekening. Het is een eigenaardigheid, diegeenszins beperkt is tot het tijdvak en het land, waarvanwij spreken, wanneer ons, moderne beschouwers, ook bijde eerste meesters de teekening dikwijls inniger treft danhet uitgewerkte schilderstuk. De teekening schijnt onsregelrechter uit hart en ziel geweld en vorm gewordenin de hand. Die eigenschap deelen teekening en ets vol-komen. Is het vandaar, dat meer dan een van onze schil-ders, een Ostade, een Potter, in zijn etsen zijn hoog-ste gaf? Hoe dit zij, zeker strookte de geest van deetskunst, geest van mijmeren, droomen, zich afsluitenvan de wereld, bijzonder goed met het nationale tempe-rament.Het is met de kunst als met de letterkunde van alletijden steeds weer dezelfde bevinding: voor de zeer145I0 Page 148 grooten, ook al volgden zij trouw de regels van hun am-bacht, geldt de algemeene regel niet. Zij scheppen dienzelf. Op Rembrandt toegepast is een voorkeur van zijnetswerk boven zijn schilderijen niet denkbaar. Het zouimmers absurd zijn, hem een beter teekenaar en etserdan schilder te noemen. Het heeft nu eenmaal geen zin,een vol orkest te vergelijken met een enkele viool. Tegen-over de „Staalmeesters" of de „Saul en David" of den„Zegen van Jakob" komt de gedachte aan eenige ets ofteekening niet op, niet omdat zij minder zouden zijn,maar omdat zij tot een andere wereldorde behooren. Hetallerdiepste en ernstigste, wat Rembrandt te zeggen had,kon hij slechts uitdrukken met het penseel.Laat het niemand stuiten, wanneer in deze weinigebladzijden niet wordt beproefd, Rembrandt's grootheidnogmaals levendig te doen spreken, maar de aandachtveeleer gericht wordt op de grenzen van Rembrandt'sgenie, op datgene wat hij niet gekund heeft, of waarinhij niet geslaagd is. Zoodra men de vraag naar dezezij de keert, staat een antwoord vast: ten opzichte vanhet etswerk en van de teekeningen, ook al zijn er bij dezelaatste pure krabbels, zou het dwaasheid zijn, van eenniet kunnen of een niet slagen te spreken. Indien er bijRembrandt van gebreken te gewagen valt, dan liggendeze in het geschilderde, niet in het graphische werk.Men kan het begrip gebreken, op Rembrandt toegepast,schoolmeesterachtig vinden, of men kan het een vergrijp146 Page 149 aan den nationalen roem achten, er van te spreken. Datneemt niet weg, dat het van belang kan zijn, te bepalen,wat men daaronder zou willen verstaan. Dit te meer,omdat het hier niet te doen is om een waardeeringvan Rembrandt's kunst op zich zelf of van zijn figuurals een van Nederland's grootsten, maar om een kijkop hem als vertegenwoordiger van onze vaderlandschebeschaving. Zijn plaats in die beschaving wordt evenzeer bepaald door zijn zwakkere als door zijn sterkstequaliteiten.Rembrandt heeft zijn leven fang de idee nagestreefdom een andere wereld, een anderen vorm van levenweer te geven dan die waarin zijn dagelijksch bestaanverliep: de burgerlijke samenleving van de Nederland-sche Republiek. Het heeft lang geduurd, eer de kunst-wetenschap zich van dat feit genoegzaam rekenschapheeft gegeven. Steeds weer placht men te spreken van„Zelfportret", „Portret van Saskia", „de Schilder metzijn vrouw", „Hendrickje Stoffels", in al die gevallen,waar hij enkel de personen uit zijn naaste omgeving heeftuitgedost in de gewaden van zijn droom, niet om eengoed conterfeitsel maar om een schoon schilderij tescheppen, dat iets verried van de sferen, waarin zijngeest verkeerde. Die halssnoeren en gouden ketens, diehoeden met veren, die loshangende haren, dat bont, hetis niet de dracht van den tijd, het is een fantaziecostuum,met enkele motieven uit een kleederdracht van vroe-geren tijd en andere landed, een vlucht uit het heden147 Page 150 naar die wereld van zijn verbeelding, die welig schoonen treffend verheven moest zijn, en die hij altijd weerbeproeft, vorm te geven. Maar gelukt hem volkomen wathij nastreeft ? Voert hij met zijn visie inderdaad binnenin een land van den droom, dat nu door hem met stijl envasten vorm voor altijd in onze denkwereld staat ? Ofschiet hier tenslotte toch iets van fantazie tekort, enblijven die fantaziefiguren zweven op een grens tus-schen het verhevene en het banale, waarvoor men deechte Hollandsche werkelijkheid liever zou hebben ge-had ? De bijna plompe zwier van de „Saskia" te Casselof de „Rembrandt en Saskia" te Dresden steekt tocheigenlijk haast pijnlijk of zoowel bij hetgeen Rembrandtin zijn echte portretten wist uit te drukken, als bij eenfiguur van Frans Hals. Want, let wet, in deze half-fantazieen legt de schilder niets van het onuitsprekelijkdiepe, dat hij uit de weergave van het Evangelie weet teputten.Enkele van zijn tafereelen naar het Oude Testamentschijnen deel te hebben aan die qualiteit, die ik Rem-brandt's zwakste zijde zou durven noemen: zijn visie vanOostersche pracht is zonder genoeg kracht van vorm-schoonheid of grooten stijl. Zie bijvoorbeeld zijn „Daviden Absalom", eertijds in de Ermitage: David met zijnZondagsche tulband, Absalom met een zwaard uit deverkleedkist.Het klinkt als een schennis, maar ik vind iets van ditgebrek aan sereniteit terug in de „Nachtwacht". Alle148 Page 151 schatten van licht en kleur en wonderbare vindingbrengen mij niet of van het gevoel, dat Rembrandtbier iets grooters heeft gewild dan hij vermocht tescheppen.Eenmaal zou hij zich hebben te beproeven aan hetvolstrekt heroische. Want als onderwerp was de maaltijden de eed van Claudius Civilis nog heel wat anders danhet uittrekken van Frans Banning Cocq's schutters-vendel. De Bataafsche opstand tegen Rome, die in dieneed culmineerde, gold voor het Nederland der zeven-tiende eeuw als de geboorte der natie, en deze te ver-beelden voor het nieuwe Raadhuis van Amsterdam waswaarlijk de hoogste opdracht, die 's lands grootstenschilder kon ten deel vallen. En Rembrandt ontwierphet grootste, wat zijn geest ontvangen heeft, en in het-geen hij van zijn conceptie voltooide, overtrof hij zijnSchuttersvendel: in zwaren ernst van heroische verbeel-ding, in die grootheid van stijl, die op geen anderen, be-staanden of verleden stij1 geleek. _Maar de heeren vanAmsterdam keurden het werk af,* het groote stuk werdniet voltooid, het fragment met de hoofdvoorstellingkwam terecht in Stockholm, en zoo was aan Rembrandtde tragiek van het genie bewaarheid zoo bitter en zoohard als ooit te voren.Indien het juist is, dat de grenzen van Rembrandt'sgenie te zoeken zijn aan den kant van den grooten stijl,van het streven naar het monumentale en bet klassiek-harmonische, dan ligt het voor de hand, dat van eenig te149 Page 152 kort schieten in de etsen geen sprake zal zijn. Hier washet monumentale of de groote stij1 niet aan de orde, bierkon hij den vrijen teugel laten aan zijn eigen tempera-ment en zijn spontane vinding. Al maakte hij ook bierzich niet opzettelijk los van alles, wat traditie of stijl-norm hem scheen op te leggen, in verreweg de meestevan zijn etsen gaf hij zich vrijelijk over aan de toover-macht van het procede en putte uit de diepten van zijnondoorgrondelijk genie die allereenvoudigste en aller-overtuigendste uitdrukking van het mysterie, dat achteralle dingen ligt, in de vluchtig getrokken lijnen van eenpaar menschenfiguurtjes in een simpele omgeving vanbouwsel of natuur. Het geldt nog bijna meer van de tee-keningen dan van de etsen; in de teekeningen is hij uitden aard der zaak nog meer vrij en zichzelf; alleen moetmen niet aan alle teekeningen den toets aanleggen vanhet voltooide kun.stwerk.In al de dingen, die voor ons het diepste van Rem-brandt beteekenen, is hij toch ook wel echt het kind vanzijn land en van zijn yolk. Men begrijpt Rembrandt uitNederland, en Nederland uit Rembrandt. Bij zijn voor-stellingen van het Evangelie, hetzij een etsje van de Ge-boorte of de Besnijdenis, of een geschilderde Emmaus-gangers, schijnt niet alleen de gansche sfeer van confes-sioneelen strijd en doctrinaal verschil, van Rome of totDordrecht toe, als iets onbelangrijks weg te vallen, maarverliest ook dat zwaarwichtige woord barok of niet-barokal zijn beteekenis. In de oorspronkelijke redactie van150 Page 153 cleze schets, ongeveer tien jaren geleden in het Duitschgeschreven, besloot ik de bladzijden over Rembrandtmet de volgende woorden: „De droomwereld, die Rem-brandt zocht, gelijkt niet geheel op het ideaal van hetbarok. Maar moest zij, naar zijn bedoeling, niet juist weldaaraan beantwoorden ? Heeft niet Rembrandt vergeefsmet den geest van het barok geworsteld, doordat de aan-geboren nationale zwakheid van het vormgevoel hemtelkens weer neertrok in de beperktheid van het in-heemsch burgerlijke ? Of heeft tenslotte in de Neder-landsche schilderkunst, en bovenal in Rembrandt, eeneeuwige en alomtegenwoordige schoonheid over allestijiregels gezegevierd ? — Het zou de triomf moetenheeten van het eerzame handwerk en van het eenvoudigehart." — Zoo ver mijn vroegere versie. — Heden ben ikgeneigd te zeggen: schrap de geheele passage; zij doetniet ter zake. Laat dien term barok rusten, zoolang gijhem niet volstrekt noodig hebt. Hij verheldert in denregel uw kennis niet, maar benevelt haar. 1Laat ons zien wat er nog op het gebied der beeldendekunsten overblijft, om den blik een oogenblik op terichten. — Over de beeldhouwkunst kunnen wij, nahet vroeger reeds gezegde, kort zijn. De betrekke-1 Ik ben mij bewust, dat mijn opvatting van het begrip barokeenigszins afwijkt van die van Schmidt Degenertin zijn voortreffe-lijke en boeiende verhandeling Rembrandt and der hollandische Ba-rock (Studien der Bibliothek Warburg, IX, 1928).'5' Page 154 lijke schraalheid van haar ontplooiing wordt voor eengoed deel reeds verklaard door het ontbreken van demaatschappelijke voorwaarden voor haar ontwikkeling.Reeds de configuratie van den bodem en van hetgeendaar op gebouwd was, bepaalt eenigermate de geringeplaats van de beeldhouwkunst, plaats in den zuiverruimtelijken zin. In het polderland is de grond zuinigverdeeld, en de steden, die de aangewezen plek zijn voorwerken van beeldhouwkunst, zijn meerendeels klein eneng gebouwd, wat natuurlijk niet zeggen wil, dat eenstad met ruime pleinen groote sculptuur voortbrengt.De plaats zou echter nog to vinden zijn geweest, maarhet ontbrak aan de opdrachtgevers. De beeldhouw-kunst kan slechts van opdrachten leven, en daartoe zijnnoodig of groote kunstbeschermers of een centrale over-heid, die vrij over ruime middelen beschikt. Geen vanbeide leverde onze Republiek op. Wij raken hier eenomstandigheid, waarvan de invloed zich over een veelwijder gebied heeft uitgestrekt dan het speciale punt,dat hier aan de orde is, namelijk het feit, dat ten onzentde openbare geldmiddelen slechts voor een klein deelsamenvloeiden in de kassen van een centraal overheids-gezag. Het geld, dat men opbracht, kwam voor hetgrootste deel aanstonds terecht bij de stedelijke bestuurs-organen, en degenen, die er daar over beschikten, warenburgers en kooplieden, die bij uitzondering geneigdwaren tot groote bestellingen van kunstwerken. Dekerken zelve vielen als bloembodem voor beeldhouw-152 Page 155 werk geheel uit, en zoo bleef de beeldhouwkunst in be-denkelijke mate aangewezen op den familietrots, al ofniet met pieteit gepaard, van de aanzienlijke geslachten.De Kerk werkte althans mee tot in eere houden van eenluisterrijk grafgesteente, zoodat tenslotte toch nog demeeste beeldhouwwerken in de protestantsche kerkenhun plaats vonden.Is het louter Hollandsche nuchterheid en spaarzaam-heid te noemen, wanneer de stadsregeeringen en de wel-dadige rijken in plaats van weidsche sculpturen te be-stellen, weeshuizen en hofjes stichtten ?Los van de vraag, of bodem, staat en volksaard voorde ontplooiing van een rijke beeldhouwkunst gunstigwaren, zou men deze andere vraag kunnen stellen,of uit hetgeen wij dan van beeldhouwkunst der zeven-tiende eeuw bezitten, de bijzondere aard van het Ne-derlandsche yolk duidelijk spreekt. In het algemeenbiedt van alle kunsten de sculptuur de geringste moge-lijkheden van nationale verbijzondering. Hoe uitsteken-der Naar voortbrengselen, des te meer beantwoorden zijniet alleen aan een algemeene norm van een bepaaldtijdvak, maar tegelijk aan een optimum van volmaakt-heid ten opzichte van de zoo weinig gevarieerde taak,waaraan de beeldhouwkunst steeds weer zich heeft tewijden, de voorstelling der menschelijke figuur. Het isgemakkelijk genoeg, met een aantal welgekozen adjec-tieven in Hendrick de Keyser en Rombout Verhulst eenaantal echt Nederlandsche eigenschappen te demon-153 Page 156 streeren, maar het heeft eigenlijk maar weinig zin, en wijwillen het hier liever laten rusten.Veel duidelijker valt het verband van kunst en ratio-nale beschaving aan to wijzen in de bouwkunst. Hetbeeld van de verschillende landen en volken van Europain de eerste helft der zeventiende eeuw vertoont in hetalgemeen wel een groote mate van schakeering. Meerdan een, en elk op geheel eigen wijs, gaat in dat tijdvakdoor een hoogtepunt van zijn beschaving heen: Spanjemet Cervantes en Velazquez, met Lope de Vega en Cal-deron, Engeland met Shakespeare en al de zijnen en metzijn expansie over zee, Zweden met zijn onverwachte po-litieke opstijging. 'fie midden van alle echter is de Neder-landsche Republiek het eenige land, dat in dien tijd opalle gebieden tegelijk zijn hoogtepunt bereikt: als staat,als macht van handel, zeevaart en nijverheid, als middel-punt van kunst en letteren. De rijke bloei van een eigen,zeer bijzondere bouwkunst ontbreekt in al die weeldeniet. Nergens spreekt wellicht het typisch Nederlandschevan onze beschaving voor iedereen zoo sterk als uit onzebouwkunst. Zij schijnt welhaast met den Staat en denatie zelf in de dagen van den vrijheidskamp geboren.Zoo eenvoudig is het natuurlijk niet: ten eerste omdatdie bouwkunst evengoed als ieder ander beschavings-verschijnsel haar wortels had in een voorgeschiedenis vaneeuwen, en dan omdat zij in dit land van sterke geweste-lijke variatie overal de sporen draagt van die verscheiden-154 Page 157 heid naar streek en bodem. Het merkwaardige is, dat zichtusschen den sterken Vlaamschen invloed in het Zuiden enhet rijke oude Nederduitsche voorbeeld in de Noordooste-lijkste gewesten in zoo korten tijd een eigen type heeft ont-wikkeld, dat men wel Hollandsch mag noemen, en dat enmet het Zuiden en met het Sassische gebied, dat in Hanze-traditi en zijn impuls vond, in levendig contrast staat.Wat had ons land stedenbouwkundig nog oneindig veelschooner kunnen zijn, als de negentiende eeuw niet zooroekeloos en gevoelloos gesloopt had, wat de achttiendeverwaarloosd had ! Hoe weinig is er overgebleven vandat oudere Noordoostelijke, Nederduitsche type, dat totkort voor 1800 de Groote Markt to Groningen tot hetschoonste plein in deze landen heeft gemaakt ! De kleine,vrij laat opgekomen steden van de provincie Holland,met hun engen bouw, hebben het overheerschendepatroon geleverd: het smalle huis met den trapgevel.Het huistype is de voortzetting van een oorspronkelijkhouten huis, nu op enkele resten na overal ver-dwenen. Noch het vakwerk, noch het bouwen met voor-uitspringende verdiepingen vond hier ingang, even-min de aanleg rondom een binnenhof. De omstandig-heid, die den simpelen vorm van het meest gebruike-lijke huistype heeft bepaald, is alweer die burgerlijkeeenvoud, die een woning voor een gezin zonder talrijkedienstbaren begeert. Aan dit type van huis bleef vooreigen vinding van den bouwmeester betrekkelijk weinigover. Naar versiering van kamers of trappen met binnen-155 Page 158 architectuur was omstreeks i 600 nog niet heel veel vraag,en de landhuizen van den adel bewaarden in den repelnog de strakke vormen van het laat-middeleeuwsch kas-teel, met kleine vensters en zware muren, zooals men zenog vooral in Limburg aantreft.Wat er naast het burgerlijke woonhuis aan nieuwe ge-bouwen gevraagd werd, dat waren noch paleizen nochkathedralen, maar raadhuizen, weeshuizen, Doelens voorde schutterijen, pakhuizen, in enkele voorname stedeneen koopmansbeurs, de opslagplaatsen voor de grooteoverzeesche compagnie en, en eindelijk de talloozebuitenhuizen voor den verrijkten handelsstand, die methun tuinen en boschterrein de eene streek na de anderetot een lusthof maakten. Tenslotte waren het ook kerken.Wel bleven overal de nude kerkgebouwen voor den nieu-wen eeredienst in gebruik, thans dikwijls veel to ruimvoor den zooveel schraler en beperkter ritus, aan vervalprijsgegeven, vaak hopeloos verminkt. Intusschen eisch-ten niettemin ook de nieuwe vroomheid en de nieuwewelvaart op tal van plaatsen eigen, nieuwe kerkge-bouwen. Hier vond de bouwmeester het waardigste enhet vruchtbaarste veld voor zijn scheppend vermogen.Fantazie en oorspronkelijkheid kwamen daarbij niet inde eerste plaats in aanmerking, veeleer een eigen ver-werking van de gegeven motieven en vormen, en eeneigen volgen van de meest geeerde tradities en voor-beelden. Dat alles wees hem naar de late Renaissance ennaar Italie. Uit Italie stamde het centrale type, waarin756 Page 159 de Nederlandsche protestantsche kerkbouw der zeventiende eeuw zoo merkwaardig geslaagd is, veelal geinspi-reerd door Santa Maria della Salute in Venetie: deMarekerk in Leiden, de Oostkerk in Middelburg, deNieuwe kerk in Groningen, om maar enkele van vele tenoemen. Waardiglijk en streng, eenvoudig en ernstigwerden de vreemde vormen in den geest van het Neder-landsche Calvinisme overgezet. Of waar men niet hetcentrale schema toepaste: welk een praal en welk eenschat van echt nationale bouwkunst in de Westerkerkte Amsterdam, de Nieuwe kerk te Haarlem, de talloozedorpskerken, die van verre de groote voorbeelden volg-den, bijna altijd zuiver van proportie en in hun eenvoudschoon!Beschouwt men de niet-kerkelijke openbare architec-tuur, dan treft het, dat de bouwmeester aanvankelijkniet veel anders deed, dan op het openbare gebouw debeginselen van het woonhuis toe te passen. In de versie-ring van het woonhuismodel met de rijkdommen derRenaissance vond hij wonderen: een Lieven de Key, diede Vleeschhal van Haarlem simpel in woonhuisvorm op-trok, maar alle versieringselementen zoo luisterrijk in eengrooter schaal wist over te brengen, dat dit onvolprezengebouw de gratie van het kleine met de afmetingen vanhet groote harmonisch verbond. Ontwierp hij ook voorLeiden dat eenig monument van victorie en vrijheids-begin, de pronkfacade van het stadhuis, waarmee enkelhet oude middeleeuwsche raadhuis verborgen werd157 Page 160 achter een front met vier topgevels, even vroolijk alsstatig, rustig ondanks al zijn tooi met opschriften endecoratie?Met uitzondering van de schaarsche gebouwen vangrooteren omvang vond de Nederlandsche architectuurhaar kracht niet in het monumentale. Het blijft uiterstmerkwaardig, en een van de sterkste bewijzen voor deexpansieve energie van onze nationaliteit, dat deze bouw-kunst tot de opgave van het monumentale geroepenwerd buiten de grenzen van het vaderland. In Dene-marken vroeg men van haar koninklijke sloten, en deHollandsche bouwmeesters voldeden aan dien eisch, enbouwden het eene slot na het andere, in de afmetingenvan koninklijke majesteit, maar met de stijl- en versie-ringselementen, die eigenlijk bij de voorname burger-woning thuishoorden. Men ziet dien Deenschen slotenmijns inziens toch een weinig het hybridische aan. Dedecoratie van die trotsche gevels mist tenslotte een ele-ment van fantazie. Men heeft hier te klaarblijkelijk tedoen met een overgeplant gewas.Het element fantazie is in de Nederlandsche bouw-kunst der zeventiende eeuw nergens zoo tot zijn rechtgekomen als in de torens, die bij na elk gebouw, dat erzich toe leende, moesten kronen. Bij de groote kerktorenswas, afgezien van een meesterstuk als de Westertoren,die ietwat gezochte constructie van hout, lood en koper,met buikige vormen en wespentailles, niet altijd evengelukkig. Met name aan de raadhuizen is die torenbouw158 Page 161 geslaagd: sierlijk tot in het grilli&e, &heel in harmoniemet het klokkenspel, dat erin geborgen was, de belicha-ming als 't ware van alles wat de Nederlandsche yolks-aard aan blijheid en lichtheid, aan fijnheid en bevallig-heid bevatte, verwant aan de lyriek van Hooft en Vondel.Hier schijnt alles te stralen, wat in het beeld van onzezeventiende eeuw stevige vroolijkheid, goed humeur,vertrouwen op den dag van morgen beteekent.Wanneermen de gelijktijdige Italiaansche bouwkunst met deHollandsche vergelijkt, dan schijnt het bijna, alsof hierhet contrast van de beide nationaliteiten, zooals men datgewoonlijk meent te zien, was omgekeerd: in het Itali-aansche seicento zwaarte en somberheid, aan den Hol-landschen kant een bijna Japansche lichtheid.Ondanks de snelheid, waarmee het oude beeld vanstad en dorp tegenwoordig verdwijnt voor de behoefteaan nieuwen bouw en uitbreiding van het bebouwdeterrein, en voor de eischen van het onmeedoogende ver-keer, is de aanblik van onze zeventiende eeuw nog altijdhet gemakkelijkst en het levendigst terug te vinden inwat er van haar architectuur bewaard bleef. Aileen, ter-wijl men een halve eeuw geleden dat oude aspect vangrachten en huizen en straten nog vrijwel overal voorhet grijpen had, — toen het oude Amsterdam in al zijnhoeken nog even schoon was als Middelburg, en oneindiggrootscher moet men het thans meer en meer aan-dachtig zoeken om het tusschen de banaliteit van latere159 Page 162 verwaarloozing en nog latere verknoeiing terug te yin-den. In zijn bouwkundig schoon heeft ook de tijdgenoothet milieu, waarin hij leefde, het best begrepen. Niet inden zin van een moderne kunsthistorische of kunstlieven-de gevoeligheid; die is van zeer jongen datum; zelfs bijPotgieter en zijn tijdgenooten is zij nog nauwelijks ont-wikkeld geweest. De zeventiende eeuw zelf zag dieschoonheid wonderwel, maar zonder er woorden voor tezoeken..Hoe hadden anders zoovelen van de schilders enteekenaars het stads- of dorpgezicht kunnen geven metzulk een liefde, met zulk een i oerende overgave aan hetonderwerp, waarin de oprechte nauwkeurigheid van eenVan der Heyden, een Berckheyde, een Beerstraten en devolmaakte poetiseering van het gegeven in Vermeer's„Gezicht op Delft" getrouwelijk samengaan ? Nergenswellicht schijnt voor ons uit dien tijd de blijde zon zoohelder als in het stadsgezicht, dat ons soms met heimweevervullen kan naar dit verleden van gezond-natuurlijkleven in een eenvoudig gedachtensysteem en een vastgeloof.De schilder en de teekenaar-graveur hielden heteigenste van Holland's aanblik vast, in zijn eenvoud vankleine straatjes of grachtjes en gewone burgerhuizenzonder verfijning of levendige versiering. Maar de geestvan den tijd streefde, hier als overal elders, naar anderschoons, dan hij voor oogen zag, naar het vreemde enverhevene, of naar het grillig romantische. Men vroegvan Ruisdael niet zoo zeer het stille blonde duinland-6o Page 163 schap van Kennernerland als wel het romantisch effectmet rots en stroom. In deze eeuwige lijn van onbevre-digdheid met het eigene ligt het feit, dat de typisch-Hol-landsche architectuur, zoo nieuw en zoo oorspronkelijkzij was, al zoo vroeg den aanzienlijken bouwheer nietmeer behaagde, en zoo spoedig uit den tijd raakte. Zijhoorde thuis in een verleden, dat men nu als te Be-ring begon te versmaden. Idealen van een edel enstreng klassicisme dringen uit Frankrijk en Italie door,en trekken den smaak van de vroolijke versiering inzand- en baksteen af. De trapgevel voldoet niet meer,hij verschuilt zich achter gebogen gevellijnen, of wordtgeheel prijsgegeven. Sedert de Amsterdamsche vroed-schapsgeslachten de nauwe straten van de Oude Zij ver-laten hebben, om aan „de Gracht" te wonen, tooit zichdie onvolprezen driedubbele ring met de huizen zooalsPhilip Vingboons ze ontwierp, hetzij enkel of dubbel,hetzij van hardsteen of van den zwart geolieden bak-steen, alle met kroonlijst in plaats van spitsen gevel, alle,hoe bescheiden ook, stammend van het Fransche hotelof het Italiaansche paleis.Het klinkt haast symbolisch, dat Amsterdam, op hettoppunt van zijn welvaart en glorie, in het vredesjaarzelf, op het feestgetij der Leeuwendalers, de opdrachtgeeft tot het nieuwe Raadhuis, en dat dan, nog eer hetvoltooid is, het oude, middeleeuwsche Raadhuis vlakdaarnaast, plaats maakt door af te branden. Van Cam-pen's meesterwerk verrees, om als het achtste wereld-161I I Page 164 wonder geroemd to worden, door Vondel bezongen ineen feestgedicht, dat de weidsche allures en ook bijnade lengte heeft van een geheel epos ter eere der stad.En Constantijn Huygens dichtte:„Van Campen, dien de eer voor eeuwich toe sal hoorenVan 't blinde Nederlands mis-bouwende gesicht,De vuyle Gotsche schel to hebben afgelicht."Vreemde waardeering, wonderlijke eenzijdigheid!Meende Constanter het werkelijk zoo erg, dat alles watin Nederland aan Van Campen was voorafgegaan, dusHendrick de Keyser en Lieven de Key, en alles wat wijHollandsche renaissance noemen, maar verouderd knoei-werk was ? Ik kan het niet gelooven. Want juistHuygens was toch in het algemeen niet zoo aangetastdoor de ziekte, die op meer dan een punt aan onze be-schaving den echt nationalen stempel zou ontnemen: hetFransche klassicisme.162 Page 165 VIMet deze laatste opmerking raken wij, uitgaande vaneenige woorden over de bouwkunst, de vraag aan, waar-mee wij deze schets willen besluiten. Hoe is het te ver-staan, dat deze bijzondere, nationaal-Nederlandsche be-schavingsbloei in zijn vollen rijkdom slechts van zookorten duur heeft kunnen zijn ? Men kan de vraag opzijde schuiven met de tegenvraag: blijft dan een be-schavingstijdperk ooit langdurig op zijn hoogtepunt?Maar hiermee is toch het speciale geval van Nederland'sbeschaving in de zeventiende eeuw niet afgedaan. Watzijn de bijzondere verschijnselen, waarin zich hier telande het proces van overrijpheid en uitbloeien voltrekt ?Of deugen deze metaphoren niet voor het onderhavigegeval ? Laat ons trachten, het te overzien. Zekerschijnt het, dat een bezwijken van de echt nationale aspi-ratie en inspiratie op geen ander gebied zich zoo vroegen zoo plotseling voordoet als op dat der bouwkunst.Zoodra de architectuur begint te streven naar strakke,strenge vormen, is het alsof er iets verloren gaat van depittigheid en sappigheid, die ons het bloeitijdperk zoo ver-trouwd en dierbaar maken. Deze bouwkunst kon innigNederlandsch, echt nationaal blijven, zoolang de nootvan vroolijke fantazie en origineelen lust tot versiering163 Page 166 domineerde, en zij het meer in het behagelijke dan inhet grootsche zocht. Eenmaal op zoek naar den grootenstijl, wordt zij onweerstaanbaar aan- en meegetrokkendoor het voorbeeld van de Romaansche landen, vervaltin nabootsing, en verliest grootendeels den eigen natio-nalen stempel.In dit verband moeten wij nog terugkomen op eenvraag, die ik in den aanvang even in het geding heb ge-bracht, nl. die van de verhouding van ons tijdperk totden stijl van het barok, dit laatste verstaan in zijn mo-derne, algemeen historische, helaas zeer onbepaalde be-teekenis. Nederland's beschaving past niet recht in hetbegrip, meenden wij, al scheen de geest van Grotius zoo-wel als die van Vondel in vele opzichten bij de laterephase van het barok aan to sluiten. Wat ons in de schil-derkunst en in de bouwkunst het meest typisch Neder-landsch scheen, strookte weinig of niet met het begripbarok, voorzoover dit werkelijk eenigermate omlijnd magheeten. Ten aanzien van den grooten meester bovenalien, Rembrandt, waagden wij een stoute opvatting:Rembrandt streefde naar de uitdrukking van het ideaalvan het barok, maar juist hierin slaagde hij het minst.Is deze meening aanvaardbaar, dat zijn onvergelijkelijkgenie juist in de uitdrukking van den stijl des tijds zijngrenzen vond, dan wordt de conclusie, dat het barokniet de kracht en de impuls van onze beschaving is ge-weest, wel zeer verleidelijk.164 Page 167 De Nederlandsche schilderkunst derhalve in belang-rijke mate los van den tijdstijl: het zou de belangrijkheidvan Nederland's eigen en afwijkend beschavingstypeslechts verhoogen. Geldt het ook voor de letterkunde ?Ternauwernood. Het ligt voor de hand, dat beeldendekunst en letterkunde in zulk een opzicht niet gelijkwaar-dig kunnen zijn, De grondvoorwaarden van hunnewerkzaamheid verschillen te zeer. Op het eerste gezichtschijnt de letterkundige productie veel minder aan stijl-eischen gebonden dan de beeldende kunst. Deze laatsteis immers steeds beladen met het gansche gewicht vanhet hic et nuns; zij is afhankelijk van grondstoffen en tech-nische middelen ; zij ontstaat in de werkplaats, zij kanzich niet onttrekken aan vaktraditie en arbeidsverhou-dingen, de historie beheerscht en beperkt haar in haarvrije vlucht. De poeet daarentegen vliegt vrijelijk in hetoneindige, zoo dikwijls het hem behaagt of de geest hemdrijft. En toch, wat ziet men gebeuren, niet hier alleen,maar steeds en overal ? Dat de letterkunde veel sterkerdan de beeldende kunst verkleefd blijft aan oude vormen,schemata, voorbeeld en gezag. Zoo was het ook hier.Zelden waagden het de dichters, ook de grootsten, denormen van het hernieuwde klassicisme te trotseeren.Als een raster van antieke figuren ligt het Humanismeover alle letterkundige productie. Maar al bleef het pro-duct nog zoo getrouw aan het klassieke patroon, de geestliet zich niet dwingen. Het klassicisme bleef buitenkant,en de geest bleef zweven in de sferen van Hollandsche1 65 Page 168 weiden en duinen, dezelfde waar een Ruisdael en eenCuyp hun edelste bezieling vonden. Vondel zelf schiepzijn allerbeste podzie, waar hij het minst in het klassiekepatroon bevangen was.De Nederlandsche dichter in het algemeen is over-wegend visueel van aanleg geweest. Hij zag de dingenzooals de schilder ze zag. Brederoo's blijspelen zijn tafe-reelen, en Vondel's treurspelen zijn het eigenlijk ook.Vandaar ook de onspeelbaarheid, die aan de meesteervan ondanks hun hooge qualiteit slechts de onsterfe-lijkheid van de boekenplanken verleent. Al kon zijnnieuw geloof hem een volmaakt stijigevoel geven, enhem omhoogvoeren tot de reien in Lucifer, — tot eendramaturg maken, die ons als Shakespeare dwingt, denadem in te houden, of ons meesleept in den edelenklank van zijn gedempten hartstocht, als Racine, kon hethem niet.De vraag die nog overblijft, is deze. Hoe en wanneervindt onze zeventiende-eeuwsche beschaving, met haargeprononceerd eigen aan een korten tijd gebondenkarakter een einde ? Het antwoord: met het einde dereeuw zelve, zou al te onnoozel zijn. Een beschavings-tijdperk wisselt niet met een eeuwcijfer, hoe verleidelijken dikwijls nuttig het ook is, de tijdperken naar de eeuw-getallen te onderscheiden. Waar het hier op aankomt,is niet in een woord te zeggen. Het is een reeks van vra-gen. Wanneer verslapt de kracht, verdort de bloei, ver-flauwen de trekken, die deze beschaving tot een waardig,166 Page 169 zij het ook minder luisterrijk pendant van het beeld vanFlorence of Venetia hebben gemaakt ? Waarin heeft hetproces van cultuurverzwakking bestaan, dat onmisken-baar het Nederland van na i7oo van het vorige honderd-tal scheidt ?Men benadert die reeks van moeilijke vragen mis-schien het best, door uit te gaan van het gebied, waarde Baling duidelijk tot ons alien spreekt. Wanneer Rem-brandt in den somberen avondgloed van zijn laatstejaren is ondergegaan, loopt het tijdperk van onze schil-derkunst reeds af. Wanneer een Lairesse den smaak vanhet publiek, en een grove geest als van Romein deHooghe de markt van de prentkunst verovert, valt ervan hoogen bloei niet meer te spreken, al overleven eenaantal van de grootste schilders de jaren zeventig dereeuw. Door welke oorzaken loopt zulk een periode vanhoogen bloei steeds weer af, alsof het een enkel menschen-leven was ? Was het in dit geval door het overhandnemen van Fransche mode, was het doordat de oudegenres uit den tijd raakten, was het een effect van pictu-rale oververzadiging, of namen inderdaad talent en vak-bekwaamheid af? Aan verminderde sociale en econo-mische omstandigheden kan men het verlies bezwaarlijktoeschrijven: de.,kdom was grooter dan ooit. De lustaan het schildersvak en aan het bezit van schilderijenbleef naar alien schijn even levendig als voorheen. Nietsstond aan het opkomen van nieuwe eersterangstalentenin den weg, en toch, zij kwamen niet. Men neigt haast167 Page 170 onvermijdelijk steeds weer tot de toch zoo bedriegelijkeveronderstelling, als ware werkelijk een beschavingsbloei,van welken aard dan ook, een levensproces van cellenen organen.Bijna nog volstrekter dan op het gebied der schilder-kunst schijnt de daling op dat der letterkunde. Als Von-del's gouden stem eindelijk zwijgt, wie neemt dan dekroon van het dichterschap over ? Moet het een Anto-nides van der Goes zij n, wiens rollende verzen alleende meest uiterlijke volmaaktheden van Vondel bewaren,of wie anders ?Hier rijst een schrikbeeld voor ons op: het beeld vande groote inzinking op bijna het geheele veld der be-schaving, dat aan onze voorstelling der Nederlandscheachttiende eeuw bijna onafscheidelijk verbonden is. Dediepte van die inzinking wordt wellicht meestal over-dreven, maar niettemin, zij is er, als een deerlijk histo-risch feit. Het onbehagelijke is, dat terzelfder tijd, datNederland geestelijk schijnt uit te drogen en in te slapen,rondom ons de natien een nieuwe periode van levendigencultuurbloei intreden : Frankrijk, Engeland, weldra ookDuitschland. Wat bijvoorbeeld heeft ons belet, om indien tijd van 1685 tot 1715, door Paul Hazard zoo ge-lukkig bestempeld met den naam van de crisis van hetEuropeesche bewustzijn, een krachtig, gespierd, lenigproza voort te brengen, dat men lezen kon en lezen bleef?Wij raken hier een van de zeerste plekken van ons gees-telijk verleden. Vanwaar toch die wanhopige verdorring168 Page 171 en verstijving van het Nederlandsche proza ? De zeven-tiende eeuw had ook in de andere landen nog eerst hetbegin van het moderne, vlotte proza gekend. Wij haddenvroegtijdig een meester van het proza bezeten in Hooft,maar helaas een al te kunstvaardigen, wiens voorgaangeen volgen beloofde. Na hem was weinig litterair prozaop den voorgrond gekomen. De briefstijl had zich instadhuiswoorden en Fransche termen verstrikt, de ge-leerde wereld schreef Latijn of latijnachtig, en de rest vanhet proza dreef op de preek. Goed, maar ook de preekkon goed zijn. Waarom bij ons geen Bossuet's of Bour-daloue's ? Of had het Calvinisme zijn spankracht ver-loren ? Waarom geen leesbare auteurs naast Swift, Defoe,Lesage ? Waarom komt Van Effen, als een leelijk jongeendje, eerst vier jaar voor zijn dood met zijn Hollandschvoor den dag, na steeds in het Fransch te hebben ge-schreven ?Den pooversten indruk van een achterblijven van Ne-derland's geest krijgt men bij een vergelijking van dehoogstaande tijdschriften, die in Frankrijk waren op..gekomen, zooals het journal des *vans, met de pro-ducten, die hier een Pieter Rabus in zijn Boekzaal aande markt bracht.Tracht men het verschijnsel van een algemeene in-zinking, die ons onloochenbaar schijnt, te vervolgenbuiten de gebieden van kunst en letterkunde, waarophet het gemakkelijkst en het stelligst waarneembaar is,169 Page 172 dan neemt de vraag dezen vorm aan: zijn er, nog in denloop der zeventiende eeuw, eigenschappen van het Ne-derlandsche yolk verloren gegaan, of althans op denachtergrond geraakt, die essentieel waren geweest voorden hoogen beschavingsbloei, die de eeuw geken-merkt had ?Er waren in ieder geval omstandigheden, verhou-dingen en voorwaarden veranderd. De menschen zelfwaren veranderd. In den loop der zeventiende eeuwwaren allengs nieuwe componenten het geestelijk typevan den Nederlander komen wijzigen. Met het opkomenvan de natuurwetenschap, het veldwinnen van een al-gemeen ideaal van tolerantie, het uitslijten van het bij-geloof (het jaar 1682 was het keerpunt ten opzichte vandat aangaande de kometen), en bovenal het doordringenvan de vereering der redelijkheid als maatstaf van levenen handelen, was er in den geestelijken habitus van denontwikkelden mensch een verandering gaande gewor-den. Hij bleef, behoudens de volgelingen van Spinoza ofde aanhangers van zonderlinge sectarische denkbeelden,goed-Dordtsch of goed-Roomsch, al naar hij gezind was.Maar in de oude precisie, de oude heftigheid en harts-tochtelijkheid van het beleden geloof was toch bij alieniets van den geest des tijds ingeslopen, die geest van debeginnende achttiende eeuw, die vlak en droog ennuchter was. Naarmate het merk van Calvijn flauwerzichtbaar werd, won als 't ware de groote tegenstroo-ming, die hier sinds de zestiende eeuw de geesten be-170 Page 173 sproeid had, opnieuw terrein ten koste van de strengeconfessien. Men kan die tegenstrooming naar Erasmusnoemen, als men wil. Men kan zelfs twijfelen, of zij inde vorming van den volksaard hoofd- of tegenstroomingis geweest. Zij beteekende een reeks van idealen, die voorNederland's karakter bijzonder gewichtig zijn geworden:verdraagzaamheid, vredelievendheid, een zeer sterk enoprecht rechtsgevoel, afkeer van haarklooverij en vangroote woorden, begeerte naar rust. Rust is, al naar menhet verstaat, een zeer laag of een zeer hoog ideaal, gren-zend aan de ondeugd der traagheid of overleidend totde aanschouwing van het Eeuwige. Het ideaal van rustbehoeft niet louter passiviteit te zijn. Het Nederland derzeventiende eeuw was in de hoogste mate actief geweestin zijn handelaars, zijn zeevaarders, zijn krijgslui, zijnnoeste werkers en bouwers in alle takken van bedrijf engedachte. Toch droeg ook toen de geest der natie al diepin zich dat verlangen naar de behagelijke rust van eenblij buitenleven, met boeken en bezoek van vrienden,zooals het eens -Erasmus bezield had, en telkens door-klinkt in Huygens, Cats en Vondel. Dat ideaal had inde zeventiende eeuw op geen gebied een krachtig levennaar alle zijden verhinderd. De Staat was even vaardiggeweest tot tal van oorlogen, om zijn recht en zijn bezitte handhaven, als de enkele tot de stoutste en kloekstedaden van moed, voiharding en vernuft. Evenwel, geenlange krijg tegen Spanje, geen herhaalde botsing metEngeland en bittere strijd met Frankrijk, had hier ooit171 Page 174 een geest van oorlogszucht of militarisme gekweekt, zoo-als in Zweden, dat na 1700 bezig was, er aan te grondete gaan. Haar aandeel in den Spaanschen Successie-oorlog aanvaardde de Republiek als een zwaren plichten een lange, harde beproeving. Toen die voorbij was,schenen vrede en rust voor langen tijd gewonnen. Hetideaal van rust was voor een belangrijk deel des yolksten naastenbij verwezenlijkt. De algemeene welvaartscheen aan den gezeten burger evengoed als aan de re-genten het genot ervan voorgoed te verzekeren. Ganschestreken des lands waren bedekt met de buitenhuizen,dicht bij de stad, waar men het beste jaargetij sleet, ge-varieerd van het kasteel en het groote landgoed der aan-zienlijksten en rijksten, met hun heerlijkheden, titels enwapenborden, tot den koepel aan de vaart van denvoorspoedigen neringdoende toe. Het was een levens-wijze, die in geen ander land op die schaal mogelijk waregeweest, een hooge graad van openbare veiligheid ende kleine afstanden waren gewichtige voorwaarden. Denvreemden reiziger moest dit land wel voorkomen als eensoort burgerlijke Hof van Eden.Inmiddels had deze gezonde en eenvoudige vorm vanin breede kringen verspreide weelde sociaal zijn beden-kelijken kant. Hij beteekende immers ook, dat de han-delsstand reeds in de zeventiende eeuw allengs van koop-man tot magistraat en van ondernemer tot belegger wasgeworden. Was het een land van renteniers geworden ?Ongetwijfeld zijn in de regeerende en bezittende klassen172 Page 175 de energieke naturen wel blijven werken: het econo-mische leven bood, ook al ging men niet dagelijks naarkantoor, werf of beurs, daartoe nog stof genoeg. Voorden gemiddelden regent echter beperkten zich toch debezigheden, naast de leuterachtige gewichtigheden vaneen in sleur verzonken stadsbestuur, en de wel ernstigemaar niet al te tijdroovende plichten van de i-echt-spraak, tot het naloopen vaivijn tuinbaas en het sprekenmet rentmeester of notaris. De intellectueele werkzaam-heid, die zulk een leven kon aanvullen, verplaatste zichinmiddels van studie in klassieken en theologie, en vanliefhebberen in podzie, naar het aanleggen van het ka-binet van naturali. en, dat schier onmisbaar werd om zijnfatsoen op te houden. In dat alles tezamen, hoeveel be-schavingswinst er ook in stak, is zonder eenigen twijfelheel wat nationale energie verzand.Was het vaderland al te vreedzaam geworden ? Hadhet een qualiteit ingeboet, die men de heroische zouwillen noemen ? Gevaarlijke bespiegelingen, die ons Lichtin woorden en frazen zouden doen verdwalen. Zeker ishet, dat de algemeene geestelijke inzinking der acht-tiende eeuw, die zich niet laat ontkennen, dus het verliesvan de beschavingskracht der zeventiende eeuw, vooreen belangrijk deel in deze dingen haar verkiaring vindt.In de plaats van een zeventiende eeuw vol leven en ge-druisch schuift zich het beeld van een achttiende, waarinons land in de late middagzon van een langen zomerdag173 Page 176 schijnt te sluimeren. Onze historische blik heeft moeite,in dat beeld andere dan de nuchtere, droge, al te bur-gerlijke trekken waar te nemen. Zelfs het feit, dat het detijd is van Boerhaave en 's Gravesande kan ons van dennoode aanvaarden indruk van een beschavingsverval niet bevrijden. Ook aan de eenige groote staatkundige figuur van die dagen, Simon van Slingelandt, kleeft iets verdrietigs : de man, die niet tot stand kon brengen, wat hij als noodig voor den Staat zoo duidelijk zag, en die zijn klare en overtuigende Cassandra-wijs-heid wegborg, om eerst openbaar te worden, toen het te laat was.In zulke algemeene historische appreciaties van een tijdperk in zijn geheel steekt bijna altijd een stuk over-drijving en vergissing. Wij kunnen maar niet laten, de achttiende eeuw te willen meten met den maatstaf der zeventiende, terwijl zij toch naar eigen maatstaf wil ge-meten worden. Wie de achttiende eeuw wil beoordeelen,om het even of het Nederland geldt of een ander land,moet beginnen met de waarde te erkennen van haar groote en onvergankelijke winsten, ook al dragen zij namen, die hem nu, in zijn bevangenheid in het troebele hedendaagsche, als nagalmen klinken van een tijdperk,dat thans ver achter ons ligt. Hij moet het vlakke rationalisme, de al te nuchtere verstandelijkheid van het ge-slacht van I 7oo niet schatten met het verfijnd aestheticisme of het opgeblazen philosophisme van zijn eigenwaan, maar het verstaan in de positieve, historische onontbeerlijkheid, die het heeft gehad voor hen, die nog in de verwarrende onklaarheid van het denken der zeventiende eeuw geboren waren. Hij zal dan wellicht wat zachter oordeelen over die inzinking, die voor onzenblik een fibers trekt over Rembrandt's eeuw. Een zestig jaar geleden spraken onderwijs en letter-kunde beide gaarne en met overtuiging van onze gouden eeuw. Toen P. L. Muller in 1897 zijn hoogst verdienstelijke en nog altijd niet vervangen beschrijving van De Republiek der Vereenigde Nederlanden in haar bloeitijd in het licht gaf, moest het boek naar den wensch van den uitgever Onze Gouden Eeuw heeten. Die titel echter werd, zooals Colenbrander later in zijn levensbericht van Muller zou opmerken, eigenlijk door het werk zelf weerlegd. Want hier werden achtereenvolgens de staatsinrichting, de land- en zeemacht, de Kerk, de handel, nijverheid en zeevaart, de vestiging der kolonien, en daarna de toestanden en huishouding in elk der provincien afzonderlijk, mitsgaders de staatsgeschiedenis zelf, tenslotte de maatschappij, de letterkunde en de kunst, op voor-treffelijke en zakelijke, weliswaar wat al te droge wijze behandeld, zonder dat er van eenigen goudglans sprake kon zijn. Het is de naam Gouden eeuw zelf, die niet deugt. Hij smaakt naar die aurea aetas, dat mythologische Luilekkerland, dat ons bij Ovidius reeds als scholieren lichtelijk embeteerde. Als ons bloeitijdperk een naam moet hebben, laat het dan zijn naar hout en staal, pik en teer, verf en inkt, durf en vroomheid, geest en fantazie. Gouden eeuw zou beter passen bij de achttiende eeuw, toen het goud gemunt in de geldkisten lag. Wij Nederlanders weten, dat van het beste wat onzen Staat en ons yolk in de zeventiende eeuw groot heeft gemaakt, de kracht, de wil tot daden, het besef voor rechten redelijkheid, de barmhartigheid, de vroomheid en het Godsvertrouwen, ook nu en voor de komende tijden nog niets verloren is.




Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "Dutch Civilisation in the Seventeenth Century" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools