De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha  

From The Art and Popular Culture Encyclopedia

Jump to: navigation, search

"Onder wild krijgsgeschreeuw drong hij tot midden in de kudde schapen door en deelde rechts en links zulke verwoede houwen en steken uit, alsof de onnoozele schepsels zijne ergste vijanden waren. De herders en drijvers riepen hem toe, dat hij met zijne dwaasheid toch ophouden zou. Daar zij echter zagen, dat Don Quichot naar geen vermaning luisterde, maar zich steeds doller en wilder aanstelde, namen zij hunne slingers in de hand en wierpen steenen van een vuist dik naar hem. Een tijdlang deden die den dolleman geen letsel. De keien gonsden hem om de ooren, maar troffen hem niet. Eindelijk echter raakte een zware kei hem met zooveel geweld in de zijde, dat twee van zijne ribben werden gebroken en de ridder niet anders meende, dan dat zijn laatste uur gekomen was. Nu echter dacht hij aan zijn wonderdrank, zette dien aan de lippen en dronk er met gretige teugen van. Op datzelfde oogenblik kwam een tweede steen aangevlogen en richtte nog veel erger schade aan. Hij verbrijzelde de flesch met het kooksel en verlamde des ridders hand, sloeg hem drie of vier tanden uit den mond en schramde deerlijk zijne wang. De worp was zoo krachtig, dat Don Quichot zich niet meer in den zadel kon houden, maar als een blok van [49]het paard op den grond plofte. De herders schoten nu ijlings toe, en daar zij meenen moesten, dat zij den onmachtige hadden omgebracht, dreven zij met den meest mogelijken spoed hunne verstrooide kudden weer bijeen, pakten de doode hamels, ten getale van zeven, op hunne schouders en lieten den schijnbaar levenloozen Don Quichot aan zijn lot over."--De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha

Related e

Wikipedia
Wiktionary
Shop


Featured:

De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha is the title of a Dutch Don Quichot translation by Arnold Werumeus Buning (1846 - 1933) and C.F.A. van Dam (1899 - 1971).

First chapter

EERSTE HOOFDSTUK HETWELK HANDELT OVER DEN AARD EN DE AANGELEGENHEDEN VAN DEN VERMAARDEN RIDDER DON QUICHOT VAN DE MANCHA

In een dorpje van de Mancha 1), waarvan ik mij den naam niet wensch te herinneren 2), leefde nog niet lang geleden een van die edellieden, die een lans in het wapenrek, een antiek lederen schild, een mager paard en een snellen hazenwind bezitten. Het middagmaal, met vaker rund- dan schapenvleesch 3), 's avonds meest een koud kliekje, op Zaterdag eieren met spek, Vrijdags linzen, en Zondags een lekker duifje, verslond driekwart van wat zijn landgoederen opbrachten. De rest werd besteed aan een lakenschen lijfrok en fluweelen hozen voor de feestdagen, met schoeisel van dezelfde stof; door de week droeg hij simpeler laken, maar in zijn soort van het fijnste. Hij had thuis een huishoudster van over de veertig en een nichtje van nog geen twintig, en een boerenknecht, die zoowel het paard zadelde als het snoeimes hanteerde. Deze ridder liep naar de vijftig ; hij was taai van gestel, een mager man, met ingevallen wangen ; hij stond altijd vroeg op en was een liefhebber van de jacht. Men heeft wel beweerd dat zijn achternaam Quijada of Quesada was, maar over deze zaak zijn de kroniekschrijvers het niet geheel met elkander eens, hoewel er op grond van de meest waarschijnlijke onderstellingen valt af te leiden dat hij Quejana heette 4) . Dit doet echter weinig af aan onze geschiedenis : het bewijze alleen, dat wij bij het vertellen daarvan geen duimbreed van de waarheid zullen afwijken. Men moet dan weten dat genoemde hidalgo zijn ledige uren (en dat waren de meeste van het jaar) wijdde aan het lezen van ridderromans, en wel met zooveel liefhebberij en genoegen dat hij zelfs de jacht haast geheel en al vergat, en zelfs het beheer van zijn geld en goed ; zijn dwaze belangstelling ging zoo ver dat hij menig stuk zaailand verkocht om ridderromans te koopen, en zoo sleepte hij alles in huis wat hij machtig kon worden. Van al deze ridderboeken waren hem geen zoo lief als die van den vermaarden Feliciano de Silva 5) ; want de heldere taal van dit proza en de ingewikkelde redeneeringen van dezen auteur vond hij prachtig, en wel het meest daar waar hij de verliefde woorden en uitdagende brieven las, waarin op zoo menige plaats dingen stonden als „De reden der onredelijkheid, dewelke mijn rede wordt aangedaan, verzwakt mijn rede dermate, dat ik mij met reden over uwe schoonheid beklaag." Of wel „... de hooge hemelen die uwe goddelijke schoonheid goddelijk beschijnen met al hun sterren, doen u de verdienste verdienen, dewelke Uwe Genade verdient." Met dergelijke redekavelingen verloor de arme ridder het verstand, hij sloofde zich uit er dieper zin in te vinden dan zelfs de groote Aristoteles zou hebben doorgrond of verstaan, al ware hij daartoe alleen uit de dooden verrezen. Zoo had Don Quichot bij voorbeeld zijn gedachten over al de wonden die Don Belianis 6) sloeg en ontving, want het scheen hem dat hoe knap de toenmalige chirurgijnmeesters die hem onder handen hadden ook waren, 's mans gelaat en geheele lichaam een en al litteeken geweest moesten zijn. Maar hij prees het in den auteur dat zijn boek eindigde met de belofte van eindeloos nieuwe avonturen 7), en menigmaal bekroop hem de lust naar de pen te grijpen en het persoonlijk te voltooien, zooals het daar beloofd wordt ; hij zou dit zonder twijfel ondernomen en ook volbracht hebben, ware het niet dat de grooter gedachten die hem voortdurend bezighielden, het hem steeds weer hadden belet. Vaak ook redetwistte hij met den pastoor van het dorp (een gestudeerd man, hij had een graad gehaald in Sigiienza 8) !) over de vraag, wie dapperder ridder geweest was : Palmerijn van Engeland of Amadis van Gallië ; de dorpsbarbier meester Nicolás was echter van oordeel dat geen van de twee wedijveren kon met den Ridder van den Phoebus en dat als er dan iemand met hem vergeleken mocht worden, dit alleen Don Galaor, de broeder van Amadis kon zijn, omdat die in zijn soort een gemoedelijk mensch was, niet zoo aanstellerig en huilebalkerig als zijn broer ; en wat dapperheid betreft vast niet zijn mindere. Om kort te gaan, hij vergat zich zoo in zijn lectuur, dat hij alle nachten doorbracht met zijn boeken, van dat de zon onderging totdat zij opging, en alle dagen van ochtend- tot avondschemering ; en van al dit vele lezen en weinig slapen werden de hersens hem zoo dor, dat hij ten slotte het verstand verloor. Zijn verbeelding raakte vervuld met al wat hij in de boeken vond aan tooverij en gevechten, veldslagen, uitdagingen, wonden, verliefde woorden, minnekoozingen, tegenslagen en allerhande onmogelijke dwaasheden ; en hij dacht in zijn arm hoofd dat heel dit samenraapsel van verzinselen de zuivere waarheid was ; zoodat er voor hem geen waarachtiger verhaal meer ter wereld bestond dan deze histories. Hij placht te zeggen, dat de Cid Ruy Diaz een uitnemend dapper ridder was geweest ; maar dat hij niet in de schaduw kon staan van den Ridder met het Vlammende Zwaard 9), die met één slag twee woeste en ontzaglijke reuzen vaneenspleet. Nog nader stond hem Bernardo del Carpio 10), omdat deze in de rotsvallei van Roncevaux den betooverden Roelannd verslagen had, listig als Hercules toen hij Antaeus 11), zoon der Aarde, smoorde in zijn armen. Hij roemde den reus Morgante 12) hoog, omdat deze, ofschoon behoorende tot het geslacht der reuzen, dat steeds even verwaten als lomp en ruw is, de eenige bleek met beschaving en goede manieren. Maar ver boven allen prees hij Renout van Montalbaen, en wel het meest wanneer men hem uit zijn kasteel ziet komen, plunderen wie hem in den weg loopt, en in de landen van overzee, in het Moorenland, het groot goddeloos beeld van Mohammed ziet stelen dat overigens geheel van klinkklaar goud was , gelijk het in zijn geschiedenis wordt verhaald. Hij zou er zijn huishoudster voor hebben overgehad om den verrader Galalón 13) een trap in de lenden te geven, en zijn nichtje op den koop toe. Toen nu 's mans verstand al zoo reddeloos verloren was, kwam hij bovendien op de zonderlingste gedachte die ooit in het brein van een dwaas geboren werd ; en het was deze, dat het hem passend en noodig scheen, zoowel te zijner grootere eer als ten behoeve van zijn land, dolend ridder te worden en de gansche wereld af te zwerven met paard en wapenen, op zoek naar avontuur, welbedreven in alles waarin naar hij gelezen had dolende ridders bekwaam waren, ten einde allen smaad te wreken en vele gevaarlijke bedrijven te ondernemen, hetgeen hem indien hij die volvoeren kon, onvergankelijken roem en faam zou doen verwerven. De arme ziel waande zich door de kracht van zijn arm alleen reeds minstens tot keizer van Trebizonde gekroond; en aldus, vervuld van deze aangename gedachten en aangedreven door het zonderling behagen dat hij er in schepte, zette hij haast achter zijn plannen. Het eerste wat hij dan deed, was eenige stukken wapenrusting te poetsen, die aan zijn voorouders hadden toebehoord, en eeuwenlang roestig en beschimmeld vergeten in een hoek hadden gelegen. Hij kreeg ze schoon en bracht ze zoo goed mogelijk in orde ; maar hij zag wel in dat dit nog lang niet het ware was : hij had er bij voorbeeld geen echten ridderhelm bij, maar slechts een simpelen stormhoed; hierin voorzag hij echter met schranderheid, want van bordpapier vervaardigde hij een soort halven helm, die met den stormhoed samengeflanst, haast echt leek. Om de waarheid te zeggen, hij had om te beproeven of de helm sterk genoeg was de gevaren van den strijd te trotseeren, zijn zwaard voor den dag gehaald en er een paar slagen op gegeven, waarvan reeds de eerste in een oogenblik alles vernietigde wat hij in een week tot stand had gebracht; en het gemak waarmede hij dezen helm vernielde beviel hem geenszins, zoodat hij om zich voortaan voor dergelijk onheil te behoeden den helm weer in elkaar zette, maar aan den binnenkant een paar stukken ijzer aanbracht, wat hem weer vertrouwen gaf. En zonder nieuwe proefnemingen te wagen, meende hij dat het nu een opperbeste helm was. Hierna ging hij eens naar zijn paard kijken en ofschoon het evenveel pooten met hoefkanker had als er duiten in een vierduitstuk gaan 14) en overigens meer gebreken &an het ros van Gonela 15), dat naar men weet niet meer was dan vel over been 16), leek het hem dat Alexanders Bucephalas 17) noch het paard Babieca 18) van den Cid er op één lijn mee konden staan. Vier dagen lang zat hij te denken welken naam het hebben moest ; want (zooals hij tegen zichzelf zeide) het ware het ros van een roemruchten ridder niet waardig onvermaarden naam te dragen, te meer waar het zulk een best beest was. En hij trachtte daarom een naam te verzinnen die zoowel sprak van wat het beest geweest was eer het dolend ridder diende, als van zijn tegenwoordigen staat. Het is immers recht en redelijk dat waar de heer van staat wisselt, het paard dit doet van naam; en hier paste een naam van pracht en geweld, die klonk als een klok, gelijk strookte met de nieuwe orde en het nieuw bedrijf waarin het dienst deed. En zoo, nadat tallooze namen hem in brein en verbeelding waren geboren, weer verworpen en versmaad, opnieuw overwogen, slecht bevonden en nogmaals overdacht, noemde hij hem ten slotte Rossinant, hetgeen naar het hem toescheen verheven en welluidend klonk en tevens verklaarde dat het eens een „rocín", een knol was, „antes" ofwel voor het was wat het thans was, namelijk het paard dat boven alle „rocines", oftewel knollen, ging : het eerste paard ter wereld zoogezegd. Voldaan dat hij een naam voor zijn paard gevonden had, wenschte hij er thans zichzelf een te geven; dit nam zijn gedachten nogmaals acht dagen in beslag, aan het einde waarvan hij zich Don Quichot 19) noemde, hetgeen gelijk reeds gezegd werd de auteurs die over deze waarachtige geschiedenis schrijven van meening doet zijn dat hij ongetwijfeld Quijada moet hebben geheeten, en niet Quesada, gelijk anderen wenschen te beweren. Evenwel, overwegende dat de dappere Amadis zich niet vergenoegde met Amadis zonder meer, doch daar den naam van zijn volk en vaderland aan had toegevoegd met het oogmerk deze in zijn roem en eer te doen deelen, zoodat hij zich Amadis van Gallië noemde, wenschte Don Quichot als goed ridder ook aan den zijnen de zijne toe te voegen en zich Don Quichot van de Mancha te noemen; dit verklaarde, meende hij, zeer duidelijk van welk geslacht en welke landstreek hij was, en hij eerde de laatste door ze in de tweede plaats als zijn bijnaam te kiezen. Nadat dus nu zijn wapenen waren gepoetst, nadat van den stormhoed een helm was gemaakt en hij zijn paard en zichzelf een naam had gegeven, kwam het hem in het hoofd dat hem niets meer ontbrak dan een edele dame om zich op te verlieven ; want dolend ridder zonder geliefde is als boom zonder blad en vruchten en als lichaam zonder ziel 20). En hij zeide bij zichzelf: „Wanneer ik, als straf voor mijne zonden, ofwel dank zij mijn gelukkig gesternte, hier of daar een reus op mijn weg vind, gelijk dit dolenden ridders gewoonlijk overkomt, en hem dan in één enkel treffen versla, het lijf doorklief, of ten langen leste overwin en onderkrijg, ware het dan niet wenschelijk iemand te kennen aan wie ik hem ten geschenke kan zenden, zoodat hij zich naar mijn aangebedene begeeft, voor haar nederknielt en op nederigen en ootmoedigen toon zegt : ,Ik ben de reus Caraculiambro 2i), heer van het eiland Malindrania, mevrouw, die in tweegevecht verslagen is door den onvolprezen ridder Don Quichot van de Mancha, welke mij bevolen heeft bij UEd. mijn opwachting te maken, opdat Uwe Genade over mij beschikke naar wil en welbehagen ?" ' Ach, hoe verheugd was onze goede ridder toen hij deze toespraak gehouden had, en hoeveel meer nog toen hij iemand vond aan wie hij den naam van aangebedene zijns harten kon geven! Er woonde, naar men zegt, in een dorpje dichtbij het zijne een knappe boerenmeid, aan wie hij vroeger zijn hart had verspeeld, hoewel zij, naar er beweerd wordt, daar nooit weet of last van had. Zij heette Aldonza Lorenzo, en haar, leek hem, kon men het best den titel van meesteresse zijner gedachten schenken. Hij zocht een naam voor haar die niet al te zeer bij den zijnen afstak, en die diende te doen denken aan een prinses en hooggeboren vrouwe en hij noemde haar ten slotte Dulcinea 22) van El Toboso (omdat zij in El Toboso geboren was) : een naam, naar zijn meening welluidend, uitgelezen en vol beteekenis, gelijk alle andere, die hij voor zich en het zijne had bedacht.

AANTEEKENINGEN

1) Volgens Francisco Rodriguez Marin, vormen deze eerste woorden van het eerste hoofdstuk een versregel, dien Cervantes ontleende aan een romance, voorkomende in het Romancero general (i6o0) en die aanvangt met de woorden Vn lencero Portugues. 2) In de 19de eeuw werd algemeen aangenomen, dat met dit dorpje Argamasilla de Alba werd bedoeld, een meening die door jongere onderzoekers is verworpen. 3) Schapenvleesch was in dien tijd duurder dan rundvleesch. 4) Iets verder in dit hoofdstuk opteert Cervantes weer voor Quijada en in hoofdstuk V voor Quijana. Vgl. F. Rodriguez Marín, El modelo mds probable del Don Qufjote, Madrid 1918. 5) Auteur van verschillende ridderromans, waarvan hier slechts genoemd warden Lisuarte de Grecia (1514) en Amadís de Grecia (io). 6) Alleen reeds in de eerste twee boeken van de vier, die den roman van Belianís de Grecia vormen (Burgos 1547), loopt de held niet minder dan i o z zware verwondingen op. 7) Jeronimo Fernández, auteur van de Historia de Belianís de Grecia, verzekert dat het slot van de oorspronkelijke ge- 40 schiedenis verloren was gegaan en eerst kon worden gepubliceerd, wanneer het zou zijn teruggevonden. 8) De Universiteit van Sigiienza behoorde tot de kleinere universiteiten van Spanje. Cervantes noemt ze hier om den spot te drijven met universitaire graden. 9) Amadis van Griekenland. Hij noemde zich zoo, omdat hem een zwaard, bij wijze van gloeiende kool, op de borst brandde, totdat hij daarvan door den wijzen toovenaar Alquife werd verlost. 10)Bernardo del Carpio is een legendarische held, wiens daden bezongen worden in verschillende romances. 11)Antaeus was een gigant, die door de aanraking met zijn moeder (de Aarde) steeds weer nieuwe krachten ontving. Hij werd door Hercules opgetild en doodgedrukt. 12)Morgante werd, na een leven van buitensporigheden, tot het christendom bekeerd. 13)Door het verraad van Galalón (of Ganalón) kwamen bij Roncevaux de twaalf pairs van Charlemagne om het leven. 14)In het Spaansch staat : „aunque tenia mds cuartos que un real", hetgeen eigenlijk beteekent : „ofschoon het meer cuartos had dan een reaal". Een reaal is een geldstuk van 25 céntimos ; cuarto is de naam van een oud geldstukje van zeer geringe waarde (ongeveer 3 céntimos), maar het beteekent ook hoefkanker. Wij hebben getracht de woordspeling zoo goed mogelijk in het Nederlandsch weer te geven. 15)Gonela was de nar van een hertog van Ferrara. Het paard van Gonela was zóó mager en aftandsch, dat er vele grapjes over ten beste worden gegeven in de Buffonerie del Gonnella (in Facetie del Piovano Arloto, Firenze 1565). Vgl. de uitdrukking tener mds faltas que ei caballo de Gonela (,,in het geheel niet deugen, vol gebreken zitten"). 16)In het origineel staat dat in het Latijn : tantum pellis et ossa fuit, een variant op de woorden uit Plautus' Aulularia III, sc. VI: „ossa ac pellis totust". 17)Het lievelingspaard van Alexander den Groote. 18) De naam van het paard van Spanje's grooten nationalen held Rodrigo Diaz de Bivar, den Cid Campeador (± 1 033 1099). 1°) Het woord quijote is niet door Cervantes bedacht. Het is de naam van het dijstuk van een harnas. De keuze van den schrijver viel op dit woord niet alleen wegens zijn beteekenis, maar ook omdat de uitgang -ote uitsluitend toegepast wordt om iets als lachwekkend of verwerpelijk voor te stellen. 20)Vgl. Boyardo, Orlando innamorato, 1. I, c. 18 : Perch' ogni cavalier ch'e senza amore, Sen vista é vivo, é vivo senza core. 21)Een bespottelijke naam, die beteekent „met het blootebillen- gezicht". 22) Marcelino Menéndez y Pelayo (Origenes de la Novela, tomo I, Madrid 1905, p. CDXCV, noot i) acht het waarschijnlijk, dat Cervantes den naam Dulcinea ontleende aan Antonio de Lofrasso, in wiens werk Los diez libros de la fortuna de amor (1. VI), Barcelona 1573, een herder voorkomt die Dulcineo heet, en een herderin Dulcina. 42

--vertaling Arnold Werumeus Buning (1846 - 1933) en van Dam





Unless indicated otherwise, the text in this article is either based on Wikipedia article "De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha" or another language Wikipedia page thereof used under the terms of the GNU Free Documentation License; or on research by Jahsonic and friends. See Art and Popular Culture's copyright notice.

Personal tools